ECLI:NL:RBNHO:2013:CA3016
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Compensatie voor vertraging van vlucht door luchtverkeersleidersacties
In deze zaak hebben de passagiers [A], [B], [C], en [D] Transavia Airlines C.V. gedagvaard wegens een vertraging van meer dan drie uur van hun vlucht HV 543 van Amsterdam naar Palma Mallorca op 25 juli 2010. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertraging. Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk stiptheidsacties door luchtverkeersleiders in Griekenland. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek van Transavia om aanhouding van de procedure niet gehonoreerd kon worden, omdat het Nelson-arrest bevestigde dat passagiers recht hebben op compensatie bij vertraging van een zekere duur.
De kantonrechter verwierp het beroep op niet-ontvankelijkheid van de vordering van de passagiers, omdat zij de juiste machtiging hadden om namens hun minderjarige kind op te treden. De rechter oordeelde dat Transavia onvoldoende bewijs had geleverd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De kantonrechter concludeerde dat de passagiers recht hadden op compensatie van € 2.000,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de vertraging. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de werkzaamheden van de passagiers meer omvatten dan gebruikelijk.
De uitspraak bevestigt de rechten van passagiers onder de Europese regelgeving en benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen om compensatie te bieden bij vertragingen, tenzij zij kunnen aantonen dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die zij niet konden voorkomen. De kantonrechter veroordeelde Transavia tot betaling van de proceskosten en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.