ECLI:NL:RBNHO:2013:CA2681

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
188153/HA RK 11-166
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek wegens schijn van vooringenomenheid door rechters

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 24 mei 2013 een wrakingsverzoek toegewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.J.L. Heukels, was gericht tegen de rechters A.A.F. Donders, F.G. Hijink en A.L. Diender, die eerder een strafzaak tegen een medeverdachte hadden behandeld. Tijdens de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte werden beelden van bewakingscamera's bekeken, waarbij de rechters hun waarnemingen mededeelden zonder de verdachte en zijn raadsman de gelegenheid te geven om zich hierover uit te laten. Dit leidde tot de vrees dat de rechters bevooroordeeld waren, wat de aanleiding vormde voor het wrakingsverzoek.

De rechters bevestigden het verloop van de zitting en verklaarden dat de waarneming van de beelden ter terechtzitting moest plaatsvinden, maar dat zij dit in dit geval hadden gedaan om maximale transparantie te bieden. De rechtbank oordeelde dat er geen grond voor wraking was, omdat de rechters niet eerder in de zaak van de verdachte hadden geoordeeld. Echter, de rechtbank concludeerde dat de mededeling van hun waarneming op basis van eerdere aantekeningen de schijn van vooringenomenheid had gewekt. Dit werd als een uitzonderlijke omstandigheid beschouwd die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakte.

De beslissing om het wrakingsverzoek toe te wijzen werd genomen met de overweging dat de rechters de schijn hadden gewekt dat hun oordeel al vaststond voordat de verdachte en zijn raadsman zich konden uitlaten over het beeldmateriaal. De rechtbank besloot het verzoek om wraking toe te wijzen en beval de griffier om een gewaarmerkt afschrift van de beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Wrakingskamer
parketnummer: 15/750077-12 en 15/750129-11
datum beslissing: 24 mei 2013
Op verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
advocaat mr. L.J.L. Heukels te Haarlem.
1. Procesverloop
Op de openbare zitting van 23 mei 2013 heeft verzoeker de wraking verzocht van mrs A.A.F. Donders, F.G. Hijink en A.L. Diender, hierna ook te noemen: de rechters, in de bij deze rechtbank, team familie & jeugd, aanhangige zaak met parketnummer 15/750077-12 en 15/750129-11, hierna te noemen: de hoofdzaak.
De rechters hebben ter zitting van 23 mei 2013 aangegeven dat zij niet in de wraking berusten.
2. Beoordeling
2.1 De rechters hebben, voorafgaand aan de behandeling van de strafzaak tegen verdachte, de strafzaak tegen een medeverdachte behandeld. Tijdens die laatste behandeling zijn beelden van bewakingscamera’s bekeken door de rechters, de officier van justitie en de medeverdachte en zijn raadsman. Deze beelden, die van slechte kwaliteit waren, zijn daartoe herhaaldelijk en langdurig bekeken. De rechters hebben vervolgens vastgesteld wat zij op die beelden waarnamen en de voorzitter heeft daarvan (voor zichzelf) aantekening gemaakt. Op de beelden is onder meer verdachte te zien.
2.2 Tijdens de behandeling van de strafzaak tegen verdachte hebben de rechters, de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman voornoemde beelden (opnieuw) bekeken. Vervolgens heeft de voorzitter van de rechtbank aan de overig aanwezigen (direct) meegedeeld wat de rechters hebben waargenomen op de beelden, daarbij puttend uit haar aantekeningen gemaakt tijdens de eerdere behandeling van de zaak tegen de medeverdachte. Daarbij heeft de voorzitter de woorden gebruikt: “De rechtbank heeft vastgesteld dat het volgende op de beelden te zien is.” Voorafgaand aan die mededeling hebben de verdachte noch diens raadsman de gelegenheid gehad zich uit te laten over de beelden.
2.3 Vervolgens heeft de raadsman namens de verdachte de rechters gewraakt op de grond dat de rechtbank al een beslissing had genomen over hetgeen zij op de beelden waarnam, zonder de verdachte en de raadsman gehoord te hebben, daarmee de schijn wekkend dat zij bevooroordeeld was.
2.4 De rechters hebben het verloop van de strafzitting als bovenomschreven bevestigd. Zij hebben ter toelichting verklaard dat, om als wettig bewijsmiddel te kunnen gelden, de waarneming van de beelden weliswaar ter terechtzitting moet worden gedaan, maar dat de rechtbank in zijn algemeenheid niet gehouden is om haar waarneming ook daar ter sprake te brengen. In dit geval hebben de rechters dat echter wel gedaan om jegens de verdachte maximale transparantie te betrachten, teneinde de verdachte de gelegenheid te bieden daarop te reageren. Zover is het echter niet gekomen, omdat direct na de mededeling van wat de rechtbank op de beelden had waargenomen, het wrakingsverzoek is ingediend.
De eigen waarneming van de rechtbank zoals vastgesteld en medegedeeld ter zitting achten de rechters voor de verdachte een gegeven, zij het dat het de rechtbank vrij staat om haar waarneming in raadkamer te heroverwegen naar aanleiding van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar aanleiding daarvan naar voren hebben gebracht.
2.5 Vooropgesteld moet worden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
2.6 In het algemeen is er geen grond aanwezig voor wraking wanneer een rechter al heeft geoordeeld in de zaak tegen een medeverdachte, zelfs niet als uit de bewezenverklaring ten aanzien van de eerder berechte medeverdachte een standpunt van valt af te leiden van de rechter over de betrokkenheid van de verdachte bij de strafzaak (NJ 1998, 187).
Echter, het is ook de taak van de rechtbank om uitsluitend te oordelen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in de zaak van de verdachte en daarbij hetgeen de rechtbank heeft beslist in andere zaken van andere verdachten buiten beschouwing te laten.
2.7 In de onderhavige zaak heeft de rechtbank niet reeds geoordeeld in de zaak tegen de medeverdachte. Wel is sprake geweest van onderzoek ter zitting van beeldmateriaal dat mogelijk als bewijsmiddel tegen de medeverdachte en de verdachte kan worden gebruikt. Op zichzelf levert noch dit herhaalde onderzoek, noch de eerdere vaststelling van de waarneming in de eerdere zitting, grond op voor wraking.
2.8 Met het wrakingsverzoek is aan de orde gesteld de vraag of de rechtbank, met de mededeling van haar waarneming op grond van het beeldmateriaal die was gebaseerd op haar eerdere waarneming in de zaak tegen de medeverdachte en de toen gemaakte aantekeningen, de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
2.9 Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Daartoe is het volgende redengevend. Geen rechtsregel verbiedt de rechtbank om voorafgaand aan de zitting een bij dat dossier gevoegde beeldopname te bekijken (NJ 2001, 457). De waarneming en de vaststelling daarvan dient ingevolge artikel 340 Sv. echter ter zitting te worden gedaan, zodat ook de procespartijen die waarneming kunnen doen en zich daarover kunnen uitlaten. In het onderhavige geval hebben de rechters de vaststelling omtrent hun waarneming ter zitting in verband met genoemd beeldmateriaal echter niet gebaseerd op hun waarneming ter zitting van verdachte, maar deze vaststelling berustte op hun waarneming tijdens de behandeling van de (eerdere) strafzaak van de medeverdachte en die vaststelling heeft plaatsgevonden nog voordat de verdachte en diens raadsman zich over het beeldmateriaal hebben kunnen uitlaten. Daarmee hebben de rechters de schijn gewekt dat hun oordeel over het beeldmateriaal al vast stond. Gezien voormelde vaststelling en de manier waarop dit tot stand is gekomen, is sprake van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij de verdachte bestaande vrees dat de rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren in het onderhavige geval objectief gerechtvaardigd. Het wrakingsverzoek is dan ook op die grond voor toewijzing vatbaar.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 Wijst het verzoek om wraking toe;
3.2 Beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Flipse voorzitter, en mrs. J.J. Dijk en C.A.M. van der Heijden, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2013 in tegenwoordigheid van J.B. Stevens als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.