RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 519667 CV EXPL 11-9356
datum uitspraak: 16 april 2013
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
[2 passagiers]
te [woonplaats]
hierna tezamen te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. M.G. Bult (ARAG)
de commanditaire vennootschap
TRANSAVIA AIRLINES C.V.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagden
hierna te noemen: Transavia
gemachtigde: mr. M. Reevers
De verdere procedure
Bij vonnis van 15 november 2012 heeft de kantonrechter bepaald dat Transavia gelegenheid wordt geboden voor pleidooi. Op 17 en 31 januari 2013 hebben pleidooien plaatsgevonden in de voorliggende zaak en in een groot aantal andere zaken waarin dezelfde problematiek speelt. Transavia heeft op 17 januari 2013 de rechtbank in algemene zin geïnformeerd over haar bedrijfsvoering. Op 31 januari 2013 zijn aan de orde gekomen in algemene zin de juridische aspecten van artikel 5 lid 3 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). Op 15 maart 2013 heeft het pleidooi plaatsgevonden waarin onder meer de specifieke aspecten van de voorliggende zaak aan de orde zijn geweest. Partijen hebben pleitaantekeningen en stukken in het geding gebracht.
De feiten
a. De passagiers hebben met Transavia een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia de passagiers zou vervoeren van Eindhoven naar Rhodos (Griekenland) op 23 juli 2009 met vluchtnummer HV 397 hierna: de vlucht.
b. De vlucht heeft een vertraging van meer dan drie uren opgelopen.
c. De passagiers hebben compensatie van Transavia gevorderd ten bedrage van in totaal € 800,-- in verband met voornoemde vertraging.
d. Transavia heeft geweigerd de compensatie te betalen.
De vordering
De passagiers vorderen – na wijziging van eis – dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,-- aan eiseres sub 1, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 400,-- aan eiser sub 2, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 178,50 aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening, het Sturgeon- arrest van 9 november 2009 en het arrest Wallentin-Hermann van 22 december 2008. De passagiers stellen dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,-- per passagier.
Het verweer
Transavia betwist de vordering. Transavia voert aan dat de passagiers geen aanspraak meer op compensatie toekomt omdat zij niet binnen bekwame tijd hebben geklaagd. Subsidiair voert Transavia aan dat de vordering dient te worden afgewezen omdat – kort samengevat – er sprake is van vertraging en er dan geen aanspraak bestaat op compensatie. Verder voert Transavia aan dat de onderhavige vlucht van vóór het Sturgeon-arrest dateert en zij derhalve geen compensatie verschuldigd is. Transavia heeft verzocht om de procedure aan te houden totdat de Hoge Raad zich in zeven cassatieprocedures zal hebben uitgesproken over de uitspraak van het Hof in de gevoegde zaken C-581/10 en C-629/10 van 23 oktober 2012 (hierna: het Nelson-arrest).
Tenslotte voert Transavia aan dat zij geen compensatie verschuldigd is omdat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. De oorzaak van de vertraging was de omstandigheid dat tijdens het taxiën het PSEU-lampje ging branden en dat de oorzaak daarvan moest worden onderzocht. Op grond van de voorschriften van de vliegtuigfabrikant, welke onderdeel uitmaken van de regelgeving met betrekking tot de vliegveiligheid en luchtwaardigheid, mag er met het toestel niet (verder) gevlogen worden. Hierdoor is sprake van een onverwacht vliegveiligheidsprobleem dat Transavia niet kon voorkomen.
Bij conclusie van dupliek heeft Transavia nog aangevoerd dat de passagiers geen aanspraak meer op compensatie toekomt omdat zij niet binnen bekwame tijd hebben geklaagd.
Transavia betwist de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten.
De beoordeling
1. Aangezien partijen een vervoersovereenkomst hebben gesloten in de zin van artikel 8:1390 BW, is de in artikel 8:1835 BW opgenomen vervaltermijn van twee jaar van toepassing. Deze vervaltermijn geldt immers voor iedere vordering ter zake van een overeenkomst van luchtvervoer en vangt aan op de dag volgend op de dag van aankomst van het luchtvaarttuig ter bestemming, op de dag, waarop het luchtvaartuig had moeten aankomen of de dag waarop het luchtvervoer wordt onderbroken. De onderhavige vorderingen zijn binnen deze termijn ingesteld, zodat het beroep van Transavia op overschrijding van de klachttermijn wordt verworpen.
2. De kantonrechter zal het verzoek van Transavia om aanhouding niet honoreren. Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen (het arrest van het Hof van 23 oktober 2012 in de gevoegde zaken C 581/10 (Nelson-Lufthansa) en C629/10 TUI c.s. – Civil Aviation Authority) volgt –kort samengevat– dat het Sturgeon-arrest als geldend recht dient te worden beschouwd, zodat de passagiers ook bij vertraging van een zekere duur recht op compensatie kunnen hebben, tenzij sprake is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in paragraaf 14 van de Verordening.
3. Het Hof heeft bij genoemd arrest overwogen (rechtsoverweging 94) dat de werking van het Sturgeon arrest niet in tijd behoeft te worden beperkt. Hieruit volgt dat ook passagiers van langdurig vertraagde vluchten die vóór het Sturgeon arrest zijn uitgevoerd, recht op compensatie kunnen hebben.
4. Ten aanzien van het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden overweegt de kantonrechter in algemene zin als volgt. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5. Niet alle buitengewone omstandigheden geven aanleiding tot vrijstelling van de compensatieverplichting. De luchtvaartmaatschappij moet stellen en aantonen dat deze omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden voldoen aan voor de luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden. Het moet gaan om omstandigheden waarop de luchtvervoerder geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.
6. Het Europese Hof heeft in zijn arrest Wallentin-Hermann de buitengewone omstandigheid ‘onverwachte vliegveiligheidsproblemen’ nader ingevuld. Het Hof heeft geoordeeld dat technische mankementen kunnen worden beschouwd als onverwachte vliegveiligheidsproblemen. Aldus het Hof kunnen de omstandigheden die een dergelijk voorval vergezellen alleen dan als uitzonderlijk in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening worden aangemerkt, wanneer zij verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en de luchtvaartmaatschappij hierop geen invloed kan uitoefenen wegens de aard of de oorsprong van de gebeurtenis.
7. Het Hof heeft in r.o. 24 en 25 uiteengezet welke technische problemen inherent zijn aan de normale uitvoering van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij. Het gaat om technische problemen die worden vastgesteld tijdens het onderhoud van luchtvaartuigen of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud. Deze technische mankementen vormen aldus geen uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
8. Transavia heeft bij het pleidooi van 17 en 31 januari 2013 betoogd dat deze technische mankementen binnen de daadwerkelijke controle van de luchtvaartmaatschappij vallen. Volgens Transavia ligt dat anders met technische mankementen of een indicatie daarvan die zich voordoen tijdens de operatie (dat wil zeggen: een mankement of een indicatie daarvan dat zich voordoet nádat het toestel is vrijgegeven -released to service-). Transavia heeft betoogd dat zij ten onrechte wordt bestraft als zij compensatie moet betalen aan passagiers wier vlucht meer dan drie uur is vertraagd door een technisch mankement of een indicatie daarvan dat zich op dat (na release to service) moment heeft voorgedaan en waarvan Transavia wil (en moet) onderzoeken of sprake is van een luchtwaardig toestel en een veilige vlucht. Deze mankementen zijn, aldus Transavia, niet inherent aan, van nature innig verbonden met, noodzakelijk eigen aan, of zoals in de authentieke tekst van het arrest staat ‘nicht Teil der normalen Ausübung der Tätigkeit des betroffenes Luftfahrtunternehmens’. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst Transavia naar uitspraken van de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Geschillencommissie Luchtvaart.
9. De passagiers hebben, samengevat, betoogd dat de redenering van Transavia in strijd is met de tekst van artikel 5 lid 3 van de Verordening, het Wallentin-Hermann-arrest, het Sturgeon-arrest, het Eglitis-arrest en het Nelson-arrest. Technische mankementen zijn, aldus de passagiers, inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij. Een vliegtuig bestaat uit veel onderdelen en het is nu eenmaal een gegeven dat die onderdelen kapot kunnen gaan. Het gaat er niet om of Transavia de vluchtverstoring als gevolg van een technisch probleem had kunnen voorkomen. Eerst moet bepaald worden of sprake is van een buitengewone omstandigheid en eerst wanneer dat het geval is moet worden getoetst of de luchtvaartmaatschappij deze omstandigheid had kunnen voorkomen. Dat technische problemen zich voordoen komt, kort samengevat, aldus de passagiers voor risico van Transavia.
10. De kantonrechter verwerpt het verweer van Transavia. Daartoe is het volgende redengevend. Het Hof heeft in het Wallentin-Hermann-arrest - op de inhoud waarvan het Hof in het Sturgeon- en Nelson-arrest niet is teruggekomen - bepaald dat problemen die worden vastgesteld tijdens het onderhoud van luchtvaartuigen of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud, inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij en (aldus) geen uitzonderlijke omstandigheden vormen als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
11. Het Hof heeft in het Wallentin-Hermann-arrest niet uiteengezet welke technische problemen ‘niet inherent’ zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en op welke technische problemen de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet (a contrario) uit r.o. 25 worden afgeleid dat problemen die niet tijdens het onderhoud worden vastgesteld of die niet het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud wel buitengewone omstandigheden vormen. Het Hof heeft in r.o. 26 slechts aangegeven dat ‘evenwel niet kan worden uitgesloten dat technische problemen uitzonderlijke omstandigheden vormen’ en het Hof heeft voorbeelden gegeven van wanneer dit het geval zou kunnen zijn, namelijk wanneer sprake is van verborgen fabricagefouten of luchtvaartuigen die werden beschadigd door sabotage of terrorisme.
12. Gelet op (a) de tekst van r.o. 26 van het Wallentin-Hermann-arrest -‘kan niet worden uitgesloten’-, (b) de aard van de door het Hof gegeven voorbeelden – het Hof noemt slechts van buitenkomende oorzaken – in samenhang met (c) de doelstelling van de Verordening, te weten een hoog niveau van consumentenbescherming, oordeelt de kantonrechter dat in zijn algemeenheid een technisch mankement of een indicatie daarvan, dat zich voordoet nadat het toestel is vrijgegeven –released to service– in beginsel moet worden beschouwd als inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij en aldus geen buitengewone omstandigheid oplevert. De kantonrechter komt mitsdien niet toe aan de beoordeling van de vraag of Transavia deze omstandigheid had kunnen voorkomen. Dat de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Geschillencommissie Luchtvaart in uitspraken tot andere oordelen zijn gekomen, maakt het voorgaande niet anders. Evenmin kan het beroep van Transavia op een wetsvoorstel voor een nieuwe verordening waaraan een lijst met bijzondere omstandigheden zou zijn gehecht haar thans baten.
13. Nu Transavia voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van compensatie, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
15. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar. Gelet op artikel 6:83 sub b BW is de vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade terstond opeisbaar en treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in op het moment waarop de schade geacht wordt te zijn geleden.
16. De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Transavia heeft dit gedeelte van de vordering betwist. Gebleken is dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een (eventueel herhaalde) aanmaning, het doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden toegewezen, en wel voor een bedrag overeenkomstig het in rapport Voorwerk II vastgelegde geldende tarief van € 178,50, te verhogen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
17. Transavia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij wordt Transavia ook veroordeeld tot betaling van € 50,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door de passagiers worden gemaakt.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Transavia tot betaling aan de eiseres sub 1 van € 400,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 juli 2009 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
- veroordeelt Transavia tot betaling aan de eiser sub 2 van € 400,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 juli 2009 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
- veroordeelt Transavia tot betaling aan de passagiers van € 178,50 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
- veroordeelt Transavia tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd,
dagvaarding € 101,29
griffierecht € 202,00
salaris gemachtigde € 500,00
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
- veroordeelt Transavia tot betaling van € 50,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door de passagiers worden gemaakt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.I. Oyunlu en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.