ECLI:NL:RBNHO:2013:CA2328

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
545409 CV EXPL 12-1625
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van vlucht door technisch mankement

In deze zaak hebben twee passagiers Transavia gedagvaard vanwege een vertraging van hun vlucht HV 458 van Hurghada naar Amsterdam op 12 mei 2011. De passagiers vorderden compensatie van € 1.200,-- wegens de vertraging van 15 uur en 50 minuten. Transavia betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van een technisch mankement, dat volgens hen een buitengewone omstandigheid vormde. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers hun recht op compensatie enkel konden uitoefenen tegen de luchtvaartmaatschappij die de vlucht feitelijk had uitgevoerd, in dit geval Transavia C.V. De rechter stelde vast dat technische mankementen inherent zijn aan de normale uitoefening van de luchtvaartactiviteit en dat deze niet als buitengewone omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De kantonrechter verwierp het verweer van Transavia en oordeelde dat de passagiers recht hadden op compensatie. De vordering tot betaling van € 1.200,-- werd toegewezen, evenals de wettelijke rente vanaf 6 december 2011. De kosten van de procedure werden ook aan Transavia opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 545409 CV EXPL 12-1625
datum uitspraak: 11 april 2013
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[2 passagiers]
te [woonplaats]
hierna tezamen te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. G.V. Murray
tegen
1. de commanditaire vennootschap
TRANSAVIA AIRLINES C.V.
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRANSAVIA AIRLINES B.V.
te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna tezamen te noemen: Transavia
gemachtigde: mr. M. Reevers
De procedure
De passagiers hebben Transavia gedagvaard op 19 januari 2012. Transavia heeft schriftelijk geantwoord. Nadat de kantonrechter had beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen na antwoord, hebben de passagiers schriftelijk op het antwoord gereageerd, waarna Transavia nog een schriftelijke reactie heeft gegeven. Bij vonnis van
20 december 2012 heeft de kantonrechter bepaald dat Transavia gelegenheid wordt geboden voor pleidooi. Op 17 en 31 januari 2012 hebben pleidooien plaatsgevonden in de voorliggende zaak en in een groot aantal andere zaken waarin dezelfde problematiek speelt. Transavia heeft op 17 januari 2013 de rechtbank in algemene zin geïnformeerd over haar bedrijfsvoering. Op 31 januari 2013 zijn aan de orde gekomen in algemene zin de juridische aspecten van artikel 5 lid 3 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). Op 26 maart 2013 heeft het pleidooi plaatsgevonden waarin onder meer de specifieke aspecten van de voorliggende zaak aan de orde zijn geweest. Partijen hebben nog stukken in het geding gebracht.
De feiten
a. De passagiers hebben met Transavia C.V. een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Transavia C.V. de passagiers zou vervoeren van Hurghada (Egypte) naar Amsterdam op 12 mei 2011 met vertrektijd 20.50 uur (lokale tijd) en vluchtnummer HV 458, hierna: de vlucht.
b. De vlucht heeft een vertraging van 15 uur en 50 minuten opgelopen.
c. De passagiers hebben compensatie van Transavia gevorderd ten bedrage van € 1.200,-- in verband met voornoemde vertraging.
d. Transavia heeft geweigerd de compensatie te betalen.
De vordering
De passagiers vorderen dat Transavia bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.200,-- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 100,-- aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en nakosten.
De passagiers hebben onder meer aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening, het Sturgeon arrest van 9 november 2009 en het arrest Wallentin Hermann van 22 december 2008. De passagiers stellen dat Transavia vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,-- per passagier.
Het verweer
Transavia betwist de vordering. Zij voert aan dat de vordering dient te worden afgewezen omdat – kort samengevat – er sprake is van vertraging en er dan geen aanspraak bestaat op compensatie. Subsidiair voert Transavia aan dat zij geen compensatie verschuldigd is omdat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. Ter onderbouwing van haar subsidiaire standpunt heeft Transavia aangevoerd dat het toestel in Luxor luchtwaardig was bevonden en was vrijgegeven voor vertrek. Het toestel verkeerde in goede staat van onderhoud. Tijdens het inzetten van de landing op de luchthaven van Hurghada werd in de cockpit een indicatie ontvangen dat mogelijk een probleem was ontstaan met de zogenaamde “leading edge flaps”. Volgens de toepasselijke handboeken en voorschriften mag met een dergelijk probleem niet worden gevlogen voordat vastgesteld is dat geen sprake is van een technisch mankement dat een gevaar oplevert voor de vliegveiligheid. Uit onderzoek is gebleken dat er een probleem was met de “flap extend/retract sensor”. Deze klacht moest worden verholpen alvorens verder gevlogen kon worden. Hierdoor is sprake van een onverwacht vliegveiligheidsprobleem dat Transavia niet kon voorkomen.
Bij conclusie van dupliek heeft Transavia nog aangevoerd dat de passagiers niet ontvankelijk moeten worden verklaard voor zover zij Transavia Airlines B.V. in rechte hebben betrokken.
Transavia betwist tenslotte de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten.
De beoordeling
1. De passagiers kunnen hun recht op compensatie op grond van de Verordening slechts uitoefenen tegen de luchtvaartmaatschappij die de vlucht feitelijk heeft uitgevoerd. Waar vast staat dat in het onderhavige geval de vlucht is uitgevoerd door Transavia C.V., dient de vordering tot betaling van compensatie door Transavia B.V. te worden afgewezen.
2. Uit de beantwoording van de prejudiciële vragen (het arrest van het Hof van 23 oktober 2012 in de gevoegde zaken C 581/10 (Nelson- Lufthansa) en C629/10 TUI c.s. – Civil Aviation Authority) volgt –kort samengevat– dat het Sturgeon-arrest als geldend recht dient te worden beschouwd, zodat de passagiers ook bij vertraging van een zekere duur recht op compensatie kunnen hebben, tenzij sprake is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in paragraaf 14 van de Verordening.
3. Ten aanzien van het beroep van Transavia op buitengewone omstandigheden overweegt de kantonrechter in algemene zin als volgt. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
4. Niet alle buitengewone omstandigheden geven aanleiding tot vrijstelling van de compensatieverplichting. De luchtvaartmaatschappij moet stellen en aantonen dat deze omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden voldoen aan voor de luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden. Het moet gaan om omstandigheden waarop de luchtvervoerder geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen.
5. Het Europese Hof heeft in zijn arrest Wallentin Hermann de buitengewone omstandigheid ‘onverwachte vliegveiligheidsproblemen’ nader ingevuld. Het Hof heeft geoordeeld dat technische mankementen kunnen worden beschouwd als onverwachte vliegveiligheidsproblemen. Aldus het Hof kunnen de omstandigheden die een dergelijk voorval vergezellen alleen dan als uitzonderlijk in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening worden aangemerkt, wanneer zij verband houden met een gebeurtenis die niet inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en de luchtvaartmaatschappij hierop geen invloed kan uitoefenen wegens de aard of de oorsprong van de gebeurtenis.
6. Het Hof heeft in r.o. 24 en 25 uiteengezet welke technische problemen inherent zijn aan de normale uitvoering van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij. Het gaat om technische problemen die worden vastgesteld tijdens het onderhoud van luchtvaartuigen of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud. Deze technische mankementen vormen aldus geen uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
7. Transavia heeft bij het pleidooi van 17 en 31 januari 2013 betoogd dat deze technische mankementen binnen de daadwerkelijke controle van de luchtvaartmaatschappij vallen. Volgens Transavia ligt dat anders met technische mankementen of een indicatie daarvan die zich voordoen tijdens de operatie (dat wil zeggen: een mankement of een indicatie daarvan dat zich voordoet nádat het toestel is vrijgegeven – released to service-). Transavia heeft betoogd dat zij ten onrechte wordt bestraft als zij compensatie moet betalen aan passagiers wier vlucht meer dan drie uur is vertraagd door een technisch mankement of een indicatie daarvan dat zich op dat (na release to service) moment heeft voorgedaan en waarvan Transavia wil (en moet) onderzoeken of sprake is van een luchtwaardig toestel en een veilige vlucht. Deze mankementen zijn, aldus Transavia, niet inherent aan, van nature innig verbonden met, noodzakelijk eigen aan, of zoals in de authentieke tekst van het arrest staat ‘nicht Teil der normalen Ausübung der Tätigkeit des betroffenes Luftfahrtunternehmens’. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst Transavia naar uitspraken van de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Geschillencommissie Luchtvaart.
8. De passagiers hebben, samengevat, betoogd dat de redenering van Transavia in strijd is met de tekst van artikel 5 lid 3 van de Verordening, het Wallentin Hermannn arrest, het Sturgeon arrest, het Eglitis arrest en het Nelson arrest. Technische mankementen zijn, aldus de passagiers, inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij. Een vliegtuig bestaat uit veel onderdelen en het is nu eenmaal een gegeven dat die onderdelen kapot kunnen gaan. Het gaat er niet om of Transavia de vluchtverstoring als gevolg van een technisch probleem had kunnen voorkomen. Eerst moet bepaald worden of sprake is van een buitengewone omstandigheid en eerst wanneer dat het geval is moet worden getoetst of de luchtvaartmaatschappij deze omstandigheid had kunnen voorkomen. Dat technische problemen zich voordoen komt, kort samengevat, aldus de passagiers voor risico van Transavia.
9. De kantonrechter verwerpt het verweer van Transavia. Daartoe is het volgende redengevend. Het Hof heeft in het Wallentin Hermann arrest – op de inhoud waarvan het Hof in het Sturgeon en Nelson arrest niet is teruggekomen- bepaald dat problemen die worden vastgesteld tijdens het onderhoud van luchtvaartuigen of die het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud, inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van een luchtvaartmaatschappij en (aldus) geen uitzonderlijke omstandigheden vormen als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
10. Het Hof heeft in het Wallentin Hermann arrest niet uiteengezet welke technische problemen ‘niet inherent’ zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en op welke technische problemen de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet (a contrario) uit r.o. 25 worden afgeleid dat problemen die niet tijdens het onderhoud worden vastgesteld of die niet het gevolg zijn van onvolkomenheden bij een dergelijk onderhoud wel buitengewone omstandigheden vormen. Het Hof heeft in r.o. 26 slechts aangegeven dat ‘evenwel niet kan worden uitgesloten dat technische problemen uitzonderlijke omstandigheden vormen’ en het Hof heeft voorbeelden gegeven van wanneer dit het geval zou kunnen zijn, namelijk wanneer sprake is van verborgen fabricagefouten of luchtvaartuigen die werden beschadigd door sabotage of terrorisme.
11. Gelet op (a) de tekst van r.o. 26 van het Wallentin Hermann arrest -‘kan niet worden uitgesloten’-, (b) de aard van de door het Hof gegeven voorbeelden – het Hof noemt slechts van buitenkomende oorzaken – in samenhang met (c) de doelstelling van de Verordening, te weten een hoog niveau van consumentenbescherming, oordeelt de kantonrechter dat in zijn algemeenheid een technisch mankement of een indicatie daarvan, dat zich voordoet nadat het toestel is vrijgegeven –released to service– in beginsel moet worden beschouwd als inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij en aldus geen buitengewone omstandigheid oplevert. De kantonrechter komt mitsdien niet toe aan de beoordeling van de vraag of Transavia deze omstandigheid had kunnen voorkomen. Dat de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Geschillencommissie Luchtvaart in uitspraken tot andere oordelen zijn gekomen, maakt het voorgaande niet anders. Evenmin kan het beroep van Transavia op een wetsvoorstel voor een nieuwe verordening waaraan een lijst met bijzondere omstandigheden zou zijn gehecht haar thans baten.
12. Nu Transavia voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de duur van vertraging van de vlucht, worden toegewezen.
13. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar vanaf 6 december 2011.
14. De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Transavia heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. Niet is gesteld of gebleken dat de door de passagiers verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
15. Transavia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij wordt Transavia ook veroordeeld tot betaling van € 50,-- aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door de passagiers worden gemaakt.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Transavia C.V. tot betaling aan de passagiers van € 1.200,-- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 december 2011 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
- veroordeelt Transavia C.V. tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd,
dagvaarding € 100,16
griffierecht € 207,00
salaris gemachtigde € 500,00
- veroordeelt Transavia C.V. tot betaling van € 50,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door eisende partij worden gemaakt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.