Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Parketnummer: 15/800891-12
Uitspraakdatum: 2 april 2013
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 maart 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Ecuador),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem te Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 juli 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 9 juli 2012 wordt de ruimbagage van vlucht KL755 vanuit Guayaquil, Ecuador in de bagagekelder van de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer onderzocht met behulp van een x-raymachine. Verbalisanten zien in een koffer voorzien van bagagelabel [nummer] en security nummer [nummer], op naam van [verdachte], contouren van pakketten. Hierop wordt de koffer verder onderzocht. In de koffer wordt een spijkerbroek aangetroffen met hierin een pakket.2 Nader onderzoek aan de koffer wijst uit dat de koffer in totaal veertien zwarte pakketten bevat en dat nettogewicht van de stof in deze pakketten in totaal 13661,3 gram is.3 Onderzoek van het Douane Laboratorium wijst uit dat het om cocaïne gaat.4
Onderzoek naar de incheckprocedure op de luchthaven van Guayaquil alsmede het onderzoek ter terechtzitting hebben opgeleverd dat verdachte en de zojuist bedoelde koffer bij elkaar horen: een bagagelabel wordt pas geprint nadat alle documentatie is gecontroleerd en de bagage in het bijzijn van de passagier is gewogen; het label wordt vervolgens in aanwezigheid van de passagier aan de bagage bevestigd nadat dit door de passagier is getekend.5 De op het label met het hierboven genoemde nummer geplaatste handtekening vertoont sterke gelijkenis met de handtekening die verdachte op verzoek van de rechtbank ter terechtzitting heeft geplaatst op een daartoe verstrekt vel papier6 en welke gelijkenis door de rechtbank ter terechtzitting is waargenomen.
3.3. Bewijsoverweging
De verklaring van verdachte dat de koffer met cocaïne niet aan hem toebehoort, dat hij die ook niet heeft ingecheckt omdat hij alleen handbagage bij zich had en dat hij derhalve ook niet wist dat de op zijn naam meereizende koffer cocaïne bevatte, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
De rechtstreekse relatie tussen verdachte en de koffer met daarin cocaïne vloeit voort uit de hierboven weergegeven onderzoeksbevindingen. Ten aanzien van de inhoud van een als bagage meegevoerde koffer heeft als uitgangspunt te gelden dat de desbetreffende passagier met die inhoud bekend kan worden verondersteld en voor die inhoud dan ook verantwoordelijk is. Van dat uitgangspunt moet pas worden afgeweken wanneer op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk is dat die passagier met die inhoud niet bekend was en daarmee niet bekend had behoren te zijn.
Zodanige feiten en omstandigheden doen zich hier niet voor. Veeleer doet de situatie zich voor dat de door verdachte verstrekte gegevens omtrent zijn eerdere en andere reizen naar Ecuador worden weersproken door de onderzoeksbevindingen. Terwijl verdachte heeft verklaard dat hij in de afgelopen tien jaar ongeveer drie keer naar Ecuador is gereisd, leren de verschillende stempels in de paspoorten die op diens naam aan verdachte zijn afgegeven door de autoriteiten van Ecuador en Spanje, dat verdachte in de periode van 29 maart 2011 tot en met 9 juli 2012 in ieder geval vier keer naar Ecuador is gereisd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zijn verklaring slechts afgelegd om te verhullen dat hij welbewust betrokken is geweest bij het cocaïnetransport. Nu ook anderszins geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die aanleiding geven om van voormeld uitgangspunt af te wijken, acht de rechtbank bewezen dat verdachte willens en wetens de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en dus dat hij daarop het opzet heeft gehad.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 9 juli 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de straf
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënvijftig (52) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 13,6 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur als straf in aanmerking.
De door de officier van justitie gevorderde duur van de straf is op zichzelf in overeenstemming met de straf die ten aanzien van de opzettelijke invoer van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd. De rechtbank heeft echter in de gevorderde leeftijd van verdachte alsmede de omstandigheid dat hij niet eerder ter zake van strafbare feiten met justitie in aanraking is geweest, aanleiding gevonden de op te leggen straf enigszins te matigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert;
verklaart dit feit strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTENVEERTIG (48) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. Verpalen, voorzitter,
mr. E.J. van Keken en mr. G.A. van der Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dinsdag 2 april 2013.
Mr. G.A. van der Bijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 De door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2 PV van bevinding en overdacht d.d. 9 juli 2012 (dossierparagraaf 2.1).
3 PV van onderzoek verdovende middelen d.d. 18 juli 2012 (proces-verbaal nr. PL27RR/12-049409, los opgenomen).
4 Een schriftelijk bescheid, te weten het Douane Laboratorium rapport d.d. 26 juli 2012 met kenmerk A065.1.2049409 en laboratoriumnummer 7687 X 12 (los opgenomen).
5 PV van bevindingen d.d. 23 februari 2013 (proces-verbaal nr. PL27RP/12-049409, los opgenomen).
6 Schriftelijk bescheid, zijnde een vel A4 voorzien van handtekening verdachte en tevens getekend door de voorzitter (los opgenomen).