vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
ST/JR
zaaknummer / rolnummer: C/14/137642 / HA ZA 12-196
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[EISERES],
zetelend te Haarlem,
EISERES,
advocaat mr. J.S. Procee te Den Haag,
1. [GEDAAGDE 1],
wonende te Egmond aan den Hoef,
GEDAAGDE,
advocaat mr. O.C. Struif te Drachten,
2. [GEDAAGDE 2],
wonende te Den Haag,
GEDAAGDE,
tegen wie verstek is verleend,
3. [INTERVENIËNT 1],
4. [INTERVENIËNT 2],
beiden wonende te Egmond aan den Hoef,
INTERVENIËNTEN,
advocaat mr. O.C. Struif te Drachten.
Partijen zullen hierna “[EISERES]”, “[GEDAAGDE 2]” en “[GEDAAGDE 1 en 2] c.s.”, afzonderlijk “[GEDAAGDE 1]”, “[INTERVENIËNT 1]” en “[INTERVENIËNT 2]”, worden genoemd.
1. Het procesverloop
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 14 mei 2012;
- de incidentele conclusies tot tussenkomst van [INTERVENIËNT 1] en [INTERVENIËNT 2] van 23 mei 2012;
- de conclusie van antwoord in incident tot tussenkomst van [EISERES] van 6 juni 2012;
- het vonnis in incident van 1 augustus 2012, waarbij [INTERVENIËNT 1] en [INTERVENIËNT 2] worden toegestaan
in de hoofdzaak tussen te komen;
- de conclusie van antwoord van [GEDAAGDEN 1 en 2] van 22 augustus 2012;
- het concept-deskundigenrapport van 1 september 2012;
- het tussenvonnis van 5 september 2012;
- de brief van mr. Procee aan de deskundigen van 13 september 2012;
- de brief van H.J.M. van Mierlo aan mr. Procee van 17 september 2012;
- de verklaring van non-cassatie van de rechtbank Alkmaar van 8 oktober 2012;
- de brief van mr. Struif aan de deskundigen van 12 oktober 2012;
- de brief van mr. Procee aan de deskundigen van 15 oktober 2012;
- het definitieve deskundigenrapport van november 2012, dat bij akte depot van 17 december 2012 ter griffie is gedeponeerd;
- de concept-pleitnotities, met bijlagen, van mr. Struif van 25 maart 2013 aan de rechtbank;
- de brief van mr. Procee van 26 maart 2013 aan de rechtbank;
- de op 9 april 2013 overgelegde pleitaantekeningen van [EISERES];
- de op 9 april 2013 overgelegde pleitaantekeningen van [GEDAAGDEN 1 en 2];
- de op 9 april 2013 overgelegde notitie van de deskundigen ten behoeve van het pleidooi;
- het proces-verbaal van de zitting van 9 april 2013;
- de brief van mr. Struif aan de rechtbank van 12 april 2013;
- de brief van mr. Procee aan de rechtbank van 19 april 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij tussenvonnis van 5 september 2012 heeft de rechtbank vervoegd de onteigening uitgesproken ten name van [EISERES], vrij van alle bestaande lasten en rechten, van de navolgende perceelsgedeelten:
Nr. van het grondplan/sectie en nummer/te onteigenen grootte/grootte geheel perceel
9 / G 1157 / 00.06.36 ha / 01.3 ha
11 / G 318 / 00.02.79 ha / 01.74 ha
56 / G 1157 / 00.00.21 ha / 01.30.00 ha
57 / G 318 / 00.00.21 ha / 01.74.90 ha
Deze perceelsgedeelten zullen hierna (ook) worden aangeduid als het onteigende.
2.2. Het onteigende is gelegen nabij de [adresgegevens] te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen (N-H). De percelen G 318 en G 1157, waarvan het onteigende deel uitmaakt, grenzen aan elkaar en zijn gesitueerd direct ten noorden van de provinciale weg N512 tussen Alkmaar en Egmond aan den Hoef. De onteigening geschiedt ten behoeve van de reconstructie van deze weg. Ter verbetering van de verkeersveiligheid zal onder meer een verbreding van de verharding van de weg worden aangebracht. De verharding komt niet op het onteigende te liggen.
2.3. De percelen G 318 en G 1157 liggen in het plangebied van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied Egmond 1998” van de gemeente Bergen. Op de percelen rust de bestemming “Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden”. Een gedeelte van het perceel G 1157 ged. is aangeduid als bouwvlak. Omdat het werk waarvoor wordt onteigend niet past niet binnen vigerende bestemming, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen bij besluit van 23 oktober 2007 vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleend. Dit vrijstellingsbesluit is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 november 2009 onherroepelijk geworden.
2.4. In het Koninklijk Besluit van 24 november 2011 is [GEDAAGDE 2] als eigenaar van de percelen G 318 met grondplannummers 11 en 57 aangewezen. [GEDAAGDE 1] is aangewezen als eigenaar van het perceel G 1157 met grondplannummers 9 en 56. De percelen G 318 en G 1157 zijn blijkens de gemeentelijke basisadministratie vanaf 29 december 2011 de eigendom van [INTERVENIËNT 1]. Het perceel G 1157 is blijkens een akte van 28 oktober 2011 belast met een recht van gebruik en bewoning ten name van [GEDAAGDE 1] en [INTERVENIËNT 2].
2.5. Grondplannummer 9 bestaat uit twee delen en heeft in totaal een oppervlakte van 636 m². De grond is in gebruik als tuin/erf. Grondplannummer 11 (met een oppervlakte van 279 m²) betreft een strook van ongeveer 63 meter lang en gemiddeld 4,5 meter breed, die in gebruik is als weide. Grondplannummers 56 en 57 hebben elk een oppervlakte van 21 m² en bevinden zich aan weerszijden van de kadastrale grens tussen de percelen G 318 en G 1157. Ter plaatse zijn onder meer een sloot en een dam aanwezig.
2.6. Als overblijvende is te beschouwen het niet te onteigenen deel van het perceel
G 1157 ter grootte van 12.343 m², waarop zich onder meer de agrarische bedrijfswoning met bedrijfsopstallen van [INTERVENIËNT 1] bevinden, alsmede een woonchalet waar de ouders van [INTERVENIËNT 1] - [GEDAAGDE 1] en [INTERVENIËNT 2] - wonen. Daarnaast is als overblijvende te beschouwen het niet onteigende deel van het perceel G 318 ter grootte van 17.190 m², dat voornamelijk bestaat uit weide die door [INTERVENIËNT 1] voor zijn veehouderij wordt gebruikt.
2.7. Bij het onteigeningsvonnis is het voorschot op de schadeloosstelling voor [INTERVENIËNT 1] bepaald op een bedrag van € 42.039,-.
2.8. Het onteigeningsvonnis is op 16 oktober 2012 ingeschreven in de openbare registers.
2.9. Ter begroting van de definitieve schadeloosstelling is door de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen. De deskundigen hebben hun rapport omtrent de aan partijen toe te kennen schadeloosstelling bij de rechtbank gedeponeerd. Aan dit rapport is een ontwerp-deskundigenrapport voorafgegaan, waarop partijen hebben gereageerd.
In hun definitieve rapport hebben de deskundigen de totale schadeloosstelling voor [INTERVENIËNT 1] als volgt begroot:
A. De waarde € 46.805,-
B. De waardevermindering van het overblijvende € NIHIL
C. De bijkomende schade € 17.000,-
Totaal € 63.805,-
2.10. Deze begroting is, behoudens hetgeen hierna wordt besproken, niet bestreden.
3. De verdere beoordeling
3.1. [GEDAAGDEN 1 en 2] kunnen zich vinden in de door de deskundigen vastgestelde waarde van het onteigende. [EISERES] kan zich eveneens met de waardering verenigen, met uitzondering van de waardering van het “bouwblok bedrijfswoning”. De getaxeerde waarde van € 175,- per m² acht [EISERES] zonder nadere onderbouwing te hoog. In dit verband wijst [EISERES] op het in haar ogen te grote verschil in m²-prijs tussen de waardering van het “bouwblok bedrijfswoning” en de waardering van het agrarisch erfdeel. Voorts verwijst [EISERES] naar vraagprijzen van vergelijkbare te koop staande agrarische bouwblokken in Andijk, Ridderkerk en Klaaswijk. Daarbij komt dat uit de beleidsnotitie Snippergroen van de gemeente Bergen van februari 2008 volgt dat de prijs van snippergroen nagenoeg hetzelfde is als de geadviseerde prijs van het onteigende. Hieruit blijkt, aldus [EISERES], dat de waarde van het “bouwblok bedrijfswoning” aanzienlijk lager is dan door de deskundigen is geadviseerd. [EISERES] heeft in eerste instantie aangegeven dat het “bouwblok bedrijfswoning” conform de waardering van de door haar ingeschakelde taxateur Kendes Rentmeesters & Adviseurs zou moeten worden getaxeerd op € 50,- per m². Ter zitting heeft [EISERES] deze waardering, naar aanleiding van de voorgelezen notitie van de deskundigen, verhoogd naar een bedrag van tussen de € 80,- tot € 100,- per m². Daarbij heeft [EISERES] de door de deskundigen aangevoerde (subsidiaire) argumenten voor een waardering van € 175,- per m² niet overtuigend geacht.
3.2. In het definitieve deskundigenrapport is vermeld dat de waarde van het agrarisch bouwblok is vastgesteld op een bedrag van € 322.500,-. Van dit bedrag maakt deel uit een bedrag van € 175.000,-, welke is toe te rekenen aan het “bouwblok bedrijfswoning”. Dit bouwblok heeft een grootte van 1.000 m² en dient volgens de deskundigen gewaardeerd te worden op een bedrag van € 175,- per m². De deskundigen voeren ter onderbouwing van deze waarde aan dat zij niet bekend zijn met recente transacties die zien op een bouwblok voor een agrarische bedrijfswoning dat in de omgeving van het onteigende is gelegen. Om die reden zijn de deskundigen (noodgedwongen) teruggevallen op hun kennis, ervaring en intuïtie. Op basis daarvan merken de deskundigen op dat de waarde van een bouwblok bedrijfswoning veelal onderdeel is van de koopsom van een agrarisch bedrijf en onder meer wordt beïnvloed door fiscale motieven. Naar het oordeel van de deskundigen zal de waarde van een agrarisch bouwblok in die omgeving - in het kader van een bedrijfsovername - worden gesteld op een bedrag tussen de € 150,- en € 175,- per m². Met een lagere waarde gaat de fiscus in de praktijk niet akkoord, aldus de deskundigen.
3.3. De rechtbank kan zich, anders dan [EISERES], vinden in de door de deskundigen gekozen benadering om op basis van hun kennis, ervaring en intuïtie de waarde van het “bouwblok bedrijfswoning” te begroten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gelijk de deskundigen hebben geconcludeerd, de door [EISERES] genoemde objecten op aanzienlijke afstand van het onteigende zijn gelegen en reeds daarom niet vergelijkbaar zijn. Gesteld noch gebleken is dat andere vergelijkbare transacties voorhanden zijn, zodat de vergelijkingsmethode geen uitkomst biedt. Evenmin is gebleken van een andere, goede methode om de waarde van het onteigende te taxeren.
3.4. De door de deskundigen begrote waarde van het “bouwblok bedrijfswoning” op € 175,- per m² komt de rechtbank voorts juist voor. Zij hebben zich daarbij laten leiden door hun eigen kennis, ervaring en intuïtie. Hetgeen [EISERES] tegen het rapport van de deskundigen, zoals ter zitting nader toegelicht, heeft ingebracht, geeft de rechtbank geen aanleiding daarvan af te wijken. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de stelling van [EISERES] ter zake van de prijs van snippergroen in de gemeente Bergen onvoldoende betwisting vormt van de door de deskundigen vastgestelde waarde. De rechtbank is in navolging van het deskundigenrapport van oordeel dat de snippergroenprijs geen relatie heeft met de marktwaarde van woningen, dan wel met de waarde van een bouwblok bedrijfswoning. Voorts is de stelling van [EISERES] dat geen belang kan worden gehecht aan de door de deskundigen gestelde gemiddelde m²-prijs van € 450,- voor bouwgrond voor een burgerwoning, onvoldoende onderbouwd. [EISERES] heeft ter staving van haar stelling dat de vraagprijzen voor agrarische bouwkavels geenszins gerelateerd zijn aan de prijzen voor burgerwoningen verwezen naar eerdergenoemde agrarische bouwblokken in Andijk, Ridderkerk en Klaaswijk. De rechtbank heeft deze objecten, zoals hierboven overwogen, niet met het onteigende object vergelijkbaar geacht, zodat die onderbouwing de stelling niet kan dragen.
Evenmin gaat de stelling van [EISERES] op dat blijkens een nadere berekening een bedrag van tussen de € 80,- tot € 100,- per m² voor het “bouwblok bedrijfswoning” moet worden aangehouden, omdat [EISERES] bij die berekening als uitgangspunt neemt dat de totale waarde van € 442.900,- (de aan het woonhuis toe te rekenen grond, het woongedeelte en het stalgedeelte) een zelfstandige grondslag geeft aan de waarde van € 80,- tot € 100,- per m².
De rechtbank concludeert dat van de door de deskundigen gehanteerde waardering niet kan gezegd worden dat deze onredelijk hoog is en dat deze onvoldoende gemotiveerd is, gelet op hetgeen de deskundigen daaromtrent hebben vermeld in hun rapport en toegelicht ter zitting. In de verwerping van de essentiële stelling dat de deskundigen op basis van hun kennis, ervaring en intuïtie niet tot de begrote waarde van € 175,- per m² konden komen, ligt besloten dat ook de overige subargumenten van [EISERES] de rechtbank niet hebben overtuigd. De wettelijke motiveringseisen gaan niet zo ver dat de rechtbank op elk van deze subargumenten afzonderlijk moet ingaan.
3.5. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande de door de deskundigen geadviseerde waarde van € 175,- per m² voor het “bouwblok bedrijfswoning” volgen en, nu partijen zich voor het overige kunnen vinden in de door de deskundigen vastgestelde waardering van het onteigende, de waarde van het onteigende conform het deskundigenrapport bepalen op € 46.805,-.
De waardevermindering van het overblijvende
3.6. [GEDAAGDEN 1 en 2] stellen dat de verbreding van de weg leidt tot een afname van de waarde van het overblijvende met € 30.000,--. Volgens hen is sprake van vermindering van het woongenot, nu de weg twee meter dichterbij het woonhuis zal komen te liggen en de voortuin kleiner zal worden. Hierdoor zal de geluidbelasting toenemen en de veiligheid afnemen. [GEDAAGDEN 1 en 2] verwijzen naar het schaderapport van LTO Vastgoed, dat als productie 1 bij de conclusie van antwoord is gevoegd, en de aanvulling daarop bij e-mail van 7 juni 2012.
3.7. De deskundigen stellen in hun definitieve rapport de waardevermindering van het overblijvende op nihil. [EISERES] sluit zich daarbij aan.
3.8. Bij de waardevermindering van het overblijvende gaat het om de vermindering van de verkoopwaarde, die vastgesteld dient te worden op het verschil tussen enerzijds de waarde van het gehele object voor onteigening en anderzijds de waarde van het overblijvende plus de waarde van het onteigende. De deskundigen hebben berekend dat dit verschil in dit geval nihil is. De deskundigen hebben in hun rapportage, alsmede ter zitting, aan de hand van de zakelijke beschrijving van het werk, het dwarsprofiel KM 1.15 en grondplantekeningen toegelicht hoe zij hiertoe zijn gekomen. Daarbij is betrokken dat naast de weg een berm van ongeveer 4 meter breed komt te liggen. Voorts hebben zij van belang geacht dat zij de waarde van het “bouwblok bedrijfswoning” hebben getaxeerd op € 175,-
per m² in plaats van de door [GEDAAGDEN 1 en 2] gehanteerde waardering van € 102,- per m².
3.9. [GEDAAGDEN 1 en 2] kunnen zich op dit punt niet verenigen met het deskundigenrapport. Zij volstaan evenwel met de stelling dat in hun optiek wel een financiële compensatie moet plaatsvinden. In het licht van het deskundigenbericht, waarin bovenvermelde reactie van [GEDAAGDEN 1 en 2] is meegenomen, had het op de weg van [GEDAAGDEN 1 en 2] gelegen om nader te stellen en te onderbouwen op grond waarvan zij menen dat vanwege het opschuiven van de weg een redelijk handelend koper voor en na de onteigening niet hetzelfde voor het overblijvende zal willen betalen. Een onderbouwing om een bedrag aan schade in de vorm van waardedaling van het overblijvende deel toe te kennen hebben [GEDAAGDEN 1 en 2] evenwel niet gegeven. Dit lag wel in de rede nu [EISERES] ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de verharding van de nieuwe weg niet op het onteigende wordt gerealiseerd. Voorts heeft [EISERES] gesteld dat het feit dat de verharding twee meter dichterbij de woning komt niet betekent dat het verkeer ook twee meter opschuift, nu aan de rand van de weg na de doorgetrokken streep een extra strook asfalt wordt aangebracht. Bij gebreke van een gefundeerde reactie hierop zijn de feitelijke stellingen van [GEDAAGDEN 1 en 2] niet komen vast te staan. Aan de vraag of de gestelde schade een onteigeningsgevolg is, welke vraag [EISERES] ontkennend beantwoordt, komt de rechtbank dan ook niet toe.
De rechtbank concludeert dat [GEDAAGDEN 1 en 2] het deskundigenrapport op dit punt niet voldoende gemotiveerd hebben weersproken, zodat er geen aanleiding bestaat af te wijken van het advies van de deskundigen. De rechtbank stelt de waardevermindering van het overblijvende vast op nihil.
3.10. [GEDAAGDE 1] en [INTERVENIËNT 2] maken aanspraak op een vergoeding voor het verlies van een te gebruiken stuk grond. Zij stellen dat hun gebruiksrecht en woongenot zijn verminderd door de onteigening.
3.11. [EISERES] stelt dat het recht van gebruik en bewoning op het perceel G 1157 weliswaar gedeeltelijk komt te vervallen door de onteigening, maar dat dit niet tot schade lijdt. [GEDAAGDE 1] en [INTERVENIËNT 2] kunnen op dezelfde manier komen en gaan naar de N512 en ook anderszins hun recht ongestoord uitoefenen, aldus [EISERES].
3.12. In het definitieve deskundigenrapport is vermeld dat het verlies van een klein deel van het gebruiksrecht ziet op een strook van circa 3 meter breed (met een oppervlakte van 60 m²), welke direct aan de weg is gelegen. Dit deel heeft voor [GEDAAGDE 1] en [INTERVENIËNT 2] volgens de deskundigen geen waarde. De oppervlakte van deze strook is gering waardoor een groot deel van het perceel G 1157 nog kan worden gebruikt. Daarbij komt dat de afstand van het woonchalet tot de weg relatief groot blijft. Het woonchalet ligt nu op ongeveer 45 meter van de weg, welke weg ongeveer twee meter dichterbij komt. Zulks leidt niet tot noemenswaardige vermindering van het woongenot voor de bewoners van het chalet, aldus de deskundigen.
3.13. [GEDAAGDE 1] en [INTERVENIËNT 2] stellen als reactie op dit deskundigenrapport niet meer dan dat ook een gering verlies van het gebruiksrecht financieel dient te worden gecompenseerd. De rechtbank acht deze enkele stelling onvoldoende om af te wijken van het op hun kennis, ervaring en intuïtie gebaseerde oordeel van de deskundigen dat, gelet op de geringe oppervlakte van voornoemde strook en op de afstand van het woonchalet tot de weg, het verlies van een klein deel van het gebruikrecht niet leidt tot voor vergoeding in aanmerking komende schade. Voorts ontbreekt een nadere onderbouwing dat de onteigening een vermindering van het woongenot voor [GEDAAGDE 1] en [INTERVENIËNT 2] tot gevolg heeft. De rechtbank neemt de visie van de deskundigen dan ook over en oordeelt dat de schadeloosstelling voor [GEDAAGDE 1] en [INTERVENIËNT 2] als derde-belanghebbenden wordt vastgesteld op nihil. De vordering van [EISERES] wordt in zoverre toegewezen.
3.14. [GEDAAGDEN 1 en 2] stellen in de conclusie van antwoord, onder verwijzing naar eerdergenoemd schaderapport van LTO Vastgoed, dat de bijkomende schade € 23.000,- bedraagt. Daarvan maken deel uit de kosten voor het herinrichten van de tuin en het plaatsen van een nieuw hekwerk en twee toegangspoorten.
3.15. De rechtbank overweegt dat de kwestie rond het hekwerk en de toegangspoorten, waarvoor in het definitieve deskundigenrapport een vergoeding van € 15.000,- is opgenomen, geen nadere bespreking meer behoeft, nu partijen dienaangaande een regeling hebben getroffen. [EISERES] heeft blijkens haar brief van 26 maart 2013 [INTERVENIËNT 1] aangeboden op haar kosten een hekwerk inclusief twee schuifpoorten te realiseren tussen het woonhuis aan de Hoeverweg 37 en de gereconstrueerde N512. [INTERVENIËNT 1] heeft hiermee ingestemd. Nu [EISERES] heeft aangeboden het bijkomende aanbod tot realisering van het hekwerk met schuifpoorten gestand te doen, zal de rechtbank conform het verzoek van partijen dit in het vonnis opnemen.
3.16. De rechtbank stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat door de bijkomende aanbieding er geen andere bijkomende schade is dan de herinrichtingskosten van de tuin van [INTERVENIËNT 1]. Ook de rechtbank zal daarvan uitgaan. De deskundigen begroten deze schade op € 2.000,-. [EISERES] en [INTERVENIËNT 1] betwisten deze begroting.
3.17. [GEDAAGDEN 1 en 2] stellen dat de tuin door de onteigening opnieuw moet worden ingericht en dat deze herinrichtingskosten blijkens eerdergenoemd schaderapport van LTO Vastgoed € 5.000,- bedragen. Voor een lager bedrag kan volgens [GEDAAGDEN 1 en 2] geen enkel werk worden gedaan. Daarbij wijzen [GEDAAGDEN 1 en 2] erop dat inmiddels voor de verbreding van de weg 15 bomen uit de voortuin zijn gekapt.
3.18. [EISERES] kan zich evenmin verenigen met de door de deskundigen getaxeerde kosten voor de herinrichting van de tuin. [EISERES] stelt dat van een siertuin geen sprake is. Slechts een beperkt aantal bomen en heesters moet verdwijnen. De tuin bestaat voor het overige enkel uit grasland. Een vergoeding van € 1.500,- acht [EISERES] toereikend.
3.19. De deskundigen hebben gerapporteerd dat de tuin voornamelijk bestaat uit gras met enige heesters en planten. De te kappen bomen bevinden zich met name ter hoogte van beide inritten. Als gevolg van de onteigening zal de beplanting op het onteigende verloren gaan. De deskundigen vinden het redelijk dat aan [GEDAAGDEN 1 en 2] een bedrag wordt toegekend teneinde de tuin weer opnieuw te kunnen inrichten. Het hiervoor getaxeerde bedrag van € 2.000,- achten de deskundigen hoog genoeg. Daarbij achten zij van belang dat [GEDAAGDEN 1 en 2] bij de herinrichting van de tuin het vrije uitzicht aan de voorzijde van de boerderij zullen willen handhaven.
3.20. Beide partijen hebben het deskundigenrapport niet aan de hand van een deskundig advies gemotiveerd weersproken. Noch anderszins hebben zij een voldoende onderbouwing gegeven ter staving van hun standpunt dat de bijkomende schade op de door hen gestelde omvang dient te worden bepaald. Nu de begroting van de deskundigen, zijnde een bedrag van € 2.000,-, is gestoeld op hun kennis, ervaring en intuïtie en deze de rechtbank redelijk voorkomt, zal aldus worden beslist.
3.21. Van overige derde-belanghebbenden die ter zake het onteigende enig recht op schadeloosstelling zouden hebben, is niet gebleken.
3.22. Hetgeen de deskundigen overigens hebben geadviseerd kan als niet weersproken verder onbesproken blijven.
3.23. Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat aan [INTERVENIËNT 1] toekomt ten titel van schadeloosstelling een bedrag van (€ 46.805,- + € 2.000,- =) € 48.805,-.
3.24. [EISERES] zal worden veroordeeld tot betaling aan [INTERVENIËNT 1] van dit bedrag, te verminderen met het reeds uitbetaalde voorschot van € 42.039,-.
3.25. [INTERVENIËNT 1] heeft, voor zover de uiteindelijk vast te stellen schadeloosstelling het betaalde voorschot te boven gaat, aanspraak op vergoeding van de door hem gederfde rente over het verschil tussen beide bedragen vanaf de datum inschrijving vonnis, zijnde 16 oktober 2012, tot aan de datum eindvonnis. De deskundigen hebben in hun definitieve rapport geadviseerd het rentepercentage te bepalen op 2,5% per jaar. De rechtbank zal de deskundigen hierin volgen.
3.26. [EISERES] zal voorts op de voet van artikel 55 lid 3 Onteigeningswet (Ow) aan [INTERVENIËNT 1] over het verschil tussen het voorschot op en de definitief vast te stellen schadeloosstelling vermeerderd met de vergoeding van renteschade, de wettelijke rente dienen te vergoeden vanaf heden tot de dag der algehele voldoening.
Kosten deskundige bijstand
3.27. Ingevolge artikel 50 Ow en de jurisprudentie bij dat artikel komen de daadwerkelijke gemaakte kosten van rechtsbijstand en van bijstand door andere deskundigen voor vergoeding in aanmerking, althans voor zover tot het aanwenden van deze kosten in redelijkheid kon worden besloten en deze kosten, zulks beoordeeld in relatie tot het belang van de zaak, binnen een redelijke omvang zijn gebleven.
3.28. [GEDAAGDEN 1 en 2] hebben voorafgaand aan het pleidooi een overzicht toegestuurd van de gemaakte kosten van deskundige en juridische bijstand tot aan het pleidooi. [GEDAAGDEN 1 en 2] maken aanspraak op vergoeding van de volgende kosten:
- kosten juridische bijstand inclusief BTW
(€ 4.048,38+€ 1.619,35+€ 1.079,57+ € 823,28+ € 1.646,57=) € 9.217,15
- kosten deskundigenbijstand inclusief BTW € 2.142,-
Totaal € 11.359,15
3.29. [EISERES] heeft in de op 9 april 2013 overgelegde pleitnotitie gesteld dat zij de gemaakte kosten redelijk vindt. Bij brief van 12 april 2013 hebben [GEDAAGDEN 1 en 2] op verzoek van [EISERES] een definitieve afrekening van de gemaakte kosten ingestuurd. [GEDAAGDEN 1 en 2] maken aanspraak op een totaal bedrag van € 13.253,04 inclusief BTW. [EISERES] kan zich daarin blijkens haar brief van 19 april 2013 vinden.
3.30. [EISERES] zal als onteigenende partij tevens worden verwezen in de overige kosten van deze procedure, welke aan de zijde van [GEDAAGDE 1] worden begroot op € 821,-, en aan de zijde van [INTERVENIËNT 1] en [INTERVENIËNT 2] op € 821,- ter zake van griffierecht.
3.31. De door de rechtbank benoemde deskundigen hebben voorafgaand aan de zitting geen kostenoverzicht overgelegd. De rechtbank gaat ervan uit dat [EISERES], zoals gebruikelijk in een procedure als de onderhavige, deze kosten zal vergoeden. De rechtbank verstaat derhalve dat [EISERES] als onteigende partij de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen zal voldoen.
3.32. Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 54 Ow zal de rechtbank een nieuwsblad aanwijzen voor publicatie van een uittreksel van dit vonnis.
4. De beslissing
4.1. stelt de schadeloosstelling voor [INTERVENIËNT 1] vast op € 48.805,--, waarin begrepen het reeds betaalde voorschot van € 42.039,--, alsmede op een samengestelde rente van 2,5% per jaar over € 6.766,-- vanaf 16 oktober 2012 tot heden;
4.2. veroordeelt [EISERES] tot betaling aan [INTERVENIËNT 1] van een bedrag van
€ 6.766,-- vermeerderd met de hiervoor onder I genoemde rente, de som daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
4.3. stelt de schadeloosstelling voor [GEDAAGDE 1] en [INTERVENIËNT 2] vast op nihil;
4.4. bepaalt dat [EISERES] de bijkomende aanbieding als genoemd onder rechtsoverweging 3.15. gestand zal doen;
4.5. verstaat dat [EISERES] de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen zal voldoen;
4.6. veroordeelt [EISERES] tot betaling aan [GEDAAGDEN 1 en 2] van de door hen gemaakte kosten van juridische en deskundigenbijstand, begroot op een bedrag van € 13.253,04 inclusief BTW;
4.7. veroordeelt [EISERES] in de overige kosten van de procedure, welke aan de zijde van [GEDAAGDE 1] worden begroot op € 821,-, en aan de zijde van [INTERVENIËNT 1] en [INTERVENIËNT 2] op € 821,- ter zake van griffierecht;
4.8. wijst het Noordhollands Dagblad, editie Alkmaarsche Courant, aan als nieuwsblad waarin de griffier dit vonnis bij uittreksel zal doen plaatsen;
4.9. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.10. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid, mr. S. Sicking en mr. E. Jochem en in het openbaar uitgesproken op woensdag 22 mei 2013.