ECLI:NL:RBNHO:2013:CA0347

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/1326
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. J.H.A.C. Everaerts
  • mr. P.H. Lauryssen
  • mr. B. Liefting-Voogd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en bewijslast bij woonadres

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de herziening van studiefinanciering. Eiseres, die in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba) staat ingeschreven op een bepaald adres, heeft een uitwonende beurs ontvangen. De minister heeft echter op basis van een huisbezoek geconcludeerd dat eiseres niet op het opgegeven adres woont, wat leidde tot een aanpassing van haar studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de stelling dat eiseres niet op het gba-adres woont, in eerste instantie bij de minister ligt. De rechtbank oordeelt dat de rapportage van het huisbezoek onvoldoende bewijs levert om de conclusie te onderbouwen dat eiseres niet op het adres woont. De rechtbank heeft de besluiten van de minister vernietigd, omdat deze in strijd zijn met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de minister opgedragen om de studiefinanciering opnieuw vast te stellen op basis van de norm voor een uitwonende studerende.

Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met bewijsvoering en de bewijslast in zaken van studiefinanciering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1326
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 april 2013 in de zaak tussen
[naam], te [plaatsnaam], eiseres
(gemachtigde: mr. L. de Jong),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. E.H.A. van den Berg).
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2012 (Bericht Studiefinanciering 2012, nr. 2)
(het primaire besluit I) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een uitwonende toelage alsnog afgewezen, omdat uit een controle is gebleken dat zij niet woonachtig is op het adres waarop zij staat ingeschreven. Verweerder heeft in het besluit aan eiseres meegedeeld dat de hoogte van haar studiefinanciering vanaf maart 2010 is aangepast. Voorts is meegedeeld dat eiseres in 2010, 2011 en 2012 respectievelijk € 1.905,40, € 2.286,48 en € 190,54 te veel studiefinanciering heeft ontvangen alsmede dat deze bedragen een schuld zijn geworden. Daarnaast is meegedeeld dat de woonsituatie van eiseres vanaf 1 maart 2010 is gewijzigd in thuiswonend.
Bij besluit van 26 maart 2012 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres waaronder zij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba) staat ingeschreven.
Bij besluit van 31 mei 2012 heeft verweerder het tegen de primaire besluiten I en II gemaakte bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 8 februari 2013 (Bericht Studiefinanciering 2013, nr. 2) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de hoogte van haar studiefinanciering over de periode maart 2010 tot en met december 2011 is aangepast. Voorts is aan eiseres meegedeeld dat het bedrag dat zij over de jaren 2010 en 2011 te weinig aan studiefinanciering heeft ontvangen, in
februari 2013 aan haar wordt uitbetaald alsmede dat haar woonsituatie vanaf 1 maart 2010 is gewijzigd in uitwonend en vanaf 1 januari 2012 in thuiswonend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het besluit van 8 februari 2013 – en daarmee hangende het beroep ? het besluit van 31 mei 2012 heeft gewijzigd.
Het besluit van 8 februari 2013 komt niet geheel tegemoet aan het beroep van eiseres. Daarom wordt het beroep, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van
8 februari 2013. De rechtbank zal dat besluit bij de beoordeling betrekken.
2. Gelet op wat hiervoor onder 1. is overwogen spitst het geschil zich toe op de vraag of verweerder de over 2012 aan eiseres toegekende studiefinanciering heeft mogen herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende.
3. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid en aanhef, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), zoals dat met ingang van 10 december 2011 luidt, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
thuiswonende studerende: studerende die niet een uitwonende studerende is.
uitwonende studerende: studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, zoals dat met ingang van 10 december 2011 luidt, komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gba staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat of staan ingeschreven.
Ingevolge artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000, voor zover van belang, vindt herziening plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend (…).
4. Aan eiseres is met ingang van april 2009 een beurs voor een uitwonende studerende toegekend. Op 18 januari 2012 hebben door verweerder ingeschakelde handhavers een huisbezoek afgelegd op het door eiseres opgegeven woonadres [adres] te [plaatsnaam]. Van het huisbezoek is op 19 januari 2012 een rapportage opgemaakt. Verweerder heeft vervolgens de primaire besluiten I en II genomen, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt.
Bij brief van 18 april 2012 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld bewijsstukken in te zenden waaruit blijkt dat zij woonachtig is op het voornoemde adres en te reageren op de rapportage van 19 januari 2012.
Bij brief van 10 mei 2012 heeft eiseres een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft vervolgens het besluit van 31 mei 2012 genomen.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres vanaf 22 februari 2010 in de gba staat ingeschreven op het adres [adres] te [plaatsnaam]. Evenmin is in geschil dat dit gba-adres niet het gba-adres van (een van) de ouders van eiseres is.
6. Tussen partijen is met name in geschil of uit de bevindingen van het op
18 januari 2012 afgelegde huisbezoek kan worden geconcludeerd dat eiseres vanaf
1 januari 2012 niet woont op het adres waaronder zij in de gba staat ingeschreven.
7. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiseres belastend besluit betreft. De rechtbank is van oordeel dat het in dat geval aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiseres niet woonachtig is op het gba-adres waarop zij staat ingeschreven rust alsdan in eerste instantie op verweerder en niet op eiseres.
Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat de betrokkene niet woont op het adres waaronder zij in de gba staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van betrokkene de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
8. De vraag of eiseres woont op het adres waarin zij in de gba staat ingeschreven dient te worden beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden.
9.1 Verweerder heeft de rapportage van 19 januari 2012 die van het huisbezoek is opgemaakt aan de in geding zijnde besluiten ten grondslag gelegd. Uit de genoemde rapportage blijkt dat eiseres ten tijde van het huisbezoek niet aanwezig was. Hoofdbewoonster [naam.1] heeft de handhavers toegang tot de woning verschaft en de slaapkamer van haar dochter, twee slaapkamers van haar zoons, de ouderslaapkamer, de vermeende kamer van eiseres en een zolder laten zien. Zij heeft verklaard dat eiseres twee jaar in de woning woont en een kamer heeft. Voorts heeft zij verklaard dat eiseres op een groot bankstel in die kamer slaapt, dat zij iedere dag het dekbed van eiseres opruimt en dat eiseres zelf dagelijks haar persoonlijke spullen opruimt. Verder heeft [naam.1] verklaard dat sieraden en verzorgingsspullen van eiseres bij haar dochter liggen.
In deze rapportage staat verder vermeld dat op het uitwonende adres een kamer is aangetroffen met een Arabische bank waar eiseres zou slapen, maar geen dekbed, hoezen of een bed. Daarnaast zijn bijna geen kledingstukken en bijna geen ondergoed (alleen een lade met beha’s) van eiseres in de kamer aangetroffen. Voorts zijn in de kamer geen sokken, jassen, schoenen, administratie, studieboeken en –materiaal, geen bureau en geen persoonlijke spullen van eiseres aangetroffen. Bovendien, zo staat in de conclusie van de rapportage vermeld, hangt er niets aan de muren in de kamer en wekt de kamer niet de indruk dat deze bijna twee jaar door een student wordt bewoond. Tenslotte staat in de rapportage vermeld dat helemaal achterin op de zolder die als berging wordt gebruikt dekens zonder hoezen lagen en dat daar niet langs en zo maar bij kon worden gekomen. De handhavers hebben op basis van hun bevindingen vervolgens de conclusie getrokken dat eiseres niet woont op het voornoemde adres.
9.2 Eiseres betwist deze conclusie. Zij heeft gesteld dat zij wel op het onderhavige adres woont. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij op de aangetroffen bank slaapt omdat zij zich geen bed kan veroorloven. De bank is ruim voldoende om op te slapen. Haar tante ruimt het beddengoed dat eiseres gebruikt elke dag op. Eiseres heeft ter zitting betwist dat de bedoelde ruimte moeilijk bereikbaar is. De ruimte bevindt zich volgens eiseres aan het einde van een gang op de tweede etage van de woning bij de wasmachines. Volgens eiseres kunnen de wasmachines makkelijk worden gepasseerd en is de ruimte goed bereikbaar. Overdag is de bank opgemaakt met kussens. Eiseres heeft aangevoerd dat zij maar weinig kleding heeft, maar wat zij heeft ligt volgens eiseres netjes opgevouwen in de kledingkast en in een lade. Verder zat een deel van haar kleding in de wasmachine. Haar administratie bevindt zich in het televisiemeubel en boven op de kast. Daar liggen ook haar studiespullen voor zover deze niet in haar kluis of in haar tas zitten. Ter zitting heeft eiseres tenslotte gesteld dat jassen en schoenen zich bij de voordeur van de woning bevinden. Schoenen mogen zich uit religieuze overwegingen niet in de slaapkamers in de woning bevinden, aldus eiseres.
9.3 Met hetgeen zij tegen de bevindingen van de handhavers heeft ingebracht heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank in relevante mate twijfel doen rijzen aan de op basis daarvan getrokken conclusie. De rechtbank ziet onvoldoende reden om het betoog van eiseres op voorhand onaannemelijk te achten, laat staan voor onjuist te houden. Een deugdelijke verificatie van de juistheid daarvan is ook bij gebreke van een voldoende concrete en gedetailleerde vastlegging daarvan op basis van de onderzoeksbevindingen niet of nauwelijks mogelijk. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat met de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapportage geen voldoende deugdelijke grondslag is gegeven aan de conclusie dat eiseres niet op het onderhavige adres woont.
10. De besluiten van 31 mei 2012 en 8 februari 2013 zijn reeds gelet op het vorenstaande in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb onzorgvuldig voorbereid alsmede ondeugdelijk gemotiveerd. Het beroep is gegrond. Die besluiten zullen worden vernietigd.
Omdat de rechtbank het onwaarschijnlijk acht dat verweerder de gebreken die aan de rapportage van 19 januari 2012 kleven alsnog kan herstellen met gegevens die dateren van op of rond die datum, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit I gegrond te verklaren, dat besluit te herroepen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder aan eiseres over 2012 een beurs naar de norm van een uitwonende studerende zal toekennen.
Met het herroepen van het primaire besluit I komt de grondslag aan het primaire besluit II te ontvallen. De rechtbank zal het bezwaar ook voor zover het is gericht tegen dat besluit gegrond verklaren, dat besluit herroepen en bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
11. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van eiseres geen bespreking meer.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 42,00 vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 944,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,00 en een wegingsfactor 1).
Ten aanzien van het verzoek van eiseres om vergoeding van verletkosten overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht het door eiseres opgegeven tijdsbeslag van acht uur voor het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis, gelet op het door haar bij de rechtbank opgegeven woonadres, niet reëel. De rechtbank stelt het tijdsbeslag dan ook vast op vier uur.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb, zoals dat met ingang van
1 januari 2013 luidt, wordt voor een partij of een belanghebbende in verband met gemaakte verletkosten een tarief vastgesteld dat afhankelijk van de omstandigheden ligt tussen € 7,00 en € 78,00 per uur. De rechtbank stelt vast dat eiseres de verletkosten niet heeft gespecificeerd, zodat slechts plaats is voor vergoeding van het minimumtarief per uur. De rechtbank stelt de vergoeding van verletkosten gelet hierop vast op € 28,00 (4 x € 7,00).
Verder veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten van het opvragen van een uittreksel uit openbare registers, te weten een uittreksel uit de gba, tot een bedrag van € 9,15.
De totale kosten bedragen aldus € 981,15 (€ 944,00 + € 28,00 + € 9,15).
Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand betalen aan de griffier.
14. De door eiseres verzochte schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente komt voor toewijzing in aanmerking over het bedrag aan studiefinanciering waarover zij ten onrechte niet tijdig heeft kunnen beschikken, te weten het verschil tussen de studiefinanciering welke zij heeft ontvangen en die welke zij had behoren te ontvangen. Voor de wijze waarop de wettelijke rente over nabetalingen moet worden berekend verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 januari 2012 (LJN: BV1958).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de besluiten van 31 mei 2012 en 8 februari 2013;
- verklaart het bezwaar van eiseres gericht tegen de primaire besluiten I en II gegrond, herroept die besluiten en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,00 te betalen aan de griffier;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 37,15 te betalen aan eiseres;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres in de vorm van wettelijke rente over na te betalen studiefinanciering als hiervoor bepaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzitter, mr. P.H. Lauryssen en mr. B. Liefting-Voogd, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2013.
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.