RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Parketnummer: 15/088691-12
Uitspraakdatum: 3 mei 2013
Verstek
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 april 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.H.A. Schlingemann.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na toegestane wijziging van de tenlastelegging ex artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 20 november 2011 te Haarlem wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen [adres] te Haarlem en in gebruik bij [slachtoffer], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte;
feit 2
Primair
hij op of omstreeks 28 december 2011 te Haarlem (op de Rijksweg A200) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een of meermalen met een door hem, verdachte, bestuurde (personen)auto op/tegen de (personen)auto waarin voorgenoemde ([slachtoffer] zich bevond is aangereden, immers is/heeft hij, verdachte, in/met een (personen)auto (merk BMW)
- de auto van die [slachtoffer] gevolgd vanaf een tankstation op Rijksweg A200 (in de richting van Rottepolderplein) en/of
- (vervolgens) (met hoge snelheid) zeer dicht achter de auto van die [slachtoffer] aangereden en/of gevolgd en/of
- (vervolgens) meermalen althans éénmaal (met hoge snelheid) op/tegen de (achterkant van de) (personen)auto waarin voorgenoem ([slachtoffer]) zich bevond, aangereden en/of geramd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 28 december 2011 te Haarlem (op de Rijksweg A200) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meermalen met een door hem, verdachte, bestuurde (personen)auto op/tegen de (personen)auto waarin voorgenoemde ([slachtoffer]) zich bevond is aangereden, immers heeft hij, verdachte, in/met een (personen)auto (merk BMW)
- de auto van die [slachtoffer] gevolgd vanaf een tankstation op Rijksweg A200 (in de richting van Rottepolderplein) en/of
- (vervolgens) (met hoge snelheid) zeer dicht achter de auto van die [slachtoffer] aangereden en/of gevolgd en/of
- (vervolgens) meermalen, althans éénmaal (met hoge snelheid) op/tegen de (achterkant van de)(personen)auto waarin die [slachtoffer]) zich bevond, aangereden en/of geramd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
3.2. Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair ten laste is gelegd. Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer]). De rechtbank overweegt daartoe dat niet gesteld kan worden dat de kans op het overlijden van [slachtoffer] naar algemene ervaringsregels ten gevolge van de verdachte verweten gedragingen en de daaruit voortvloeiende botsingen aannemelijk is te achten. Nu ook nader (technisch) onderzoek ontbreekt, is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] bij verdachte niet gebleken. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie d.d. 12 januari 2012, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina 49-50);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 21 november 2011 (dossierpagina 24-26).
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 2 subsidiair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Verdachte ziet op 28 december 2011 zijn ex-vriendin [slachtoffer] bij het afrekenen bij de Total benzinepomp, gelegen aan de A200 van Haarlem naar het knooppunt Rottepolderplein. Verdachte rijdt vervolgens weg naar de achterkant van de benzinepomp en zet zijn auto zo neer dat hij direct vanaf de parkeerplaats kan wegrijden. Wanneer verdachte [slachtoffer] ziet wegrijden, gaat hij ook rijden. Verdachte rijdt in een grijze BMW 320 en [slachtoffer] rijdt in een donkerblauwe Volkswagen Polo.
Als [slachtoffer] vanaf de invoegstrook vervolgens rond 6:35 uur de A200 oprijdt, rijden daar op de beide rijbanen al twee auto's naast elkaar, omdat een Alfa Romeo een Seat Arosa wil inhalen. In de Alfa Romeo zitten [getuige 1] (hierna ook: [getuige 1]) als bestuurder en [getuige 2] (hierna ook: [getuige 2]) als passagier. [getuige 1] rijdt met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur. [getuige 1] ziet in zijn binnenspiegel dat de Volkswagen Polo achtervolgd wordt door een andere auto die heel dicht achter de Volkswagen Polo zit. [getuige 1] ziet dat de verlichting van de auto die de Volkswagen Polo achtervolgt, het aan de voorzijde niet meer doet. De Volkswagen Polo begint vervolgens met de voorlichten te seinen en harder te rijden. [getuige 1] wijkt verder uit naar links richting de binnenvangrail, waarna de Volkswagen Polo in het midden voorbij schiet, tussen de beide auto’s door. De achterkant van de Volkswagen Polo is ingedeukt, het rode glas gedeelte van het rechterachterlicht ontbreekt en het licht brandt niet meer. De BMW komt hard aanrijden en rijdt er ook tussen de twee auto’s door. De BMW rijdt, zonder te remmen, hard tegen de achterzijde van de Volkswagen Polo. De Volkswagen Polo begint te spinnen, botst met de rechtervoorzijde in de middenberm en schuift spinnend naar de andere kant terug en komt in de rechterberm terecht. De BMW gaat zelf ook tollen en schiet door naar buiten, tegen de rechter vangrail. [slachtoffer] heeft door de aanrijding geen letsel opgelopen. Uit onderzoek door de politie blijkt dat de BMW schade heeft aan de voorzijde, dat de Volkswagen Polo schade heeft aan de achterzijde. Gelet op de geconstateerde schades aan beide voertuigen concludeert verbalisant dat beide auto's tenminste tweemaal met elkaar in botsing zijn geweest, een keer een kop-staartbotsing en een keer een botsing met het midden van de BMW tegen de linker achterzijde van de Volkswagen Polo.
3.5. Bewijsoverweging feit 2 subsidiair
De rechtbank overweegt ten aanzien van het opzet het volgende. Verdachte heeft op een snelweg met twee rijbanen waar al twee auto’s in die beide rijbanen naast elkaar reden, met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur een andere auto achtervolgd, is er tegenaan gereden en is deze auto blijven volgen, ook toen deze tussen die beide andere auto's door reed. Vervolgens is verdachte nog een keer tegen deze auto aangereden. Het is een feit van algemene bekendheid dat met een auto aanzienlijk letsel aan een persoon kan worden toegebracht indien het tot een aanrijding met een voertuig komt, waarvan die persoon bestuurder of anderszins inzittende is.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kans dat de inzittende van dit voertuig door dit samenstel van gedragingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verdachte moet, als ieder mens, van deze kans hebben geweten. De gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op een bepaald gevolg, in dit geval het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Nu ook niet gebleken is van dergelijke aanwijzingen, heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank ten minste voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer].
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op 20 november 2011 te Haarlem wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning gelegen [adres] te Haarlem en in gebruik bij [slachtoffer];
feit 2
subsidiair
hij op 28 december 2011 te Haarlem (op de Rijksweg A200) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto op/tegen de personenauto waarin voornoemde [slachtoffer] zich bevond is aangereden, immers heeft hij, verdachte, in/met een personenauto (merk BMW)
- de auto van die [slachtoffer] gevolgd vanaf een tankstation op Rijksweg A200 (in de richting van Rottepolderplein) en
- vervolgens met hoge snelheid zeer dicht achter de auto van die [slachtoffer] aangereden
- en vervolgens meermalen met hoge snelheid op/tegen de (achterkant van de) personenauto waarin voornoemde [slachtoffer] zich bevond, aangereden en/of geramd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Het in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Poging tot zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren onder de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact, een meldplicht, alsmede een contactverbod met [slachtoffer]. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte gedurende de periode van drie jaren de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt ontzegd. De officier van justitie heeft tenslotte gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] in het geheel toe te wijzen onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte is wederrechtelijk binnengedrongen in de woning van [slachtoffer], zijn ex-vriendin en de moeder van zijn kind. Één maand later is hij op de A200 tweemaal opzettelijk met hoge snelheid met zijn auto tegen haar auto gereden. De aanrijding is blijkens de aangifte van [slachtoffer] en de schriftelijke slachtofferverklaring bijzonder angstig voor haar geweest. Ook op medeweggebruikers [getuige 1] en [getuige 2], die ongewild getuigen zijn geweest, heeft de aanrijding diepe indruk gemaakt. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat [slachtoffer] noch in haar woning, noch op de weg veilig voor hem was. Bovendien heeft verdachte met zijn gedrag ook andere weggebruikers in gevaar gebracht. Dat op de A200 andere weggebruikers niet betrokken zijn geraakt bij het ongeluk, is uitsluitend te danken geweest aan de alerte en adequate reactie van [slachtoffer] en getuige [getuige 1] en is beslist niet het gevolg van de handelswijze van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 april 2013;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 3 september 2012 van C. Staats als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Voorts houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met het feit verdachte niet eerder terzake van soortgelijke feiten is veroordeeld, de bewezen verklaarde feiten reeds enige tijd geleden zijn gepleegd, namelijk eind 2011, en [slachtoffer] ter terechtzitting van 19 april 2013 heeft aangegeven dat er sinds het ongeluk van 28 december 2011 geen contact meer is geweest tussen haar en verdachte. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het door de officier gevorderde contactverbod.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen meerwaarde in reclasseringstoezicht. Ook het reclasseringsadviesrapport biedt daartoe onvoldoende aanknopingspunten..
6.3. Bijkomende straf
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor na te noemen duur. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte van deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.
7. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 700,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3.6 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het wederrechtelijk binnendringen in de woning van [slachtoffer] en poging tot zware mishandeling van [slachtoffer]] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 138, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
179a van de Wegenverkeerswet 1994.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.6 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) maanden, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van HONDERDTACHTIG (180) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door negentig (90) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte ter zake van feit 2 subsidiair tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf (12) maanden
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot zes (6) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 700,00, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 700,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 14 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter,
mr. Ph. Burgers en mr. S.M. Christiaan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 mei 2013.