RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Familie & Jeugd
zaak-/rekestnr.: C/15/193172 / FA RK 12-1866
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 13 februari 2013
[naam vrouw],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Zee, kantoorhoudende te Purmerend,
[naam man],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.A.N. Lap, kantoorhoudende te Groesbeek.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw van 5 juni 2012, ingekomen op 5 juni 2012;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de man van 8 augustus 2012;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 21 december 2012;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man van 27 december 2012.
1.2 De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 januari 2013 in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. M. Zee en de man door mr. J.A.N. Lap.
1.3 De minderjarige [naam minderjarige] heeft zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt.
2 Feiten en omstandigheden
2.1 Partijen zijn op [datum] 1988 met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] 2003 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 9 oktober 2003.
2.2 Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige:
- [naam minderjarige], geboren op [datum] 1995 in de gemeente [plaats].
2.3 De vrouw is gehuwd met de heer [naam echtgenoot]. Bij Koninklijk Besluit van [datum] 2011 is de achternaam van de minderjarige gewijzigd van [naam man] in [naam echtgenoot]. Vaststaat dat de minderjarige geen enkel contact meer heeft met de man.
3.1 Met als grondslag dat de man als vader is gehouden bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de man aan haar een bedrag (hierna ook: kinderbijdrage) van € 300 per maand dient te voldoen, welke beschikking uitvoerbaar bij lijfsdwang dient te worden bepaald en te bepalen dat de kosten van eventuele tenuitvoerlegging van de gevraagde beschikking, executie bij lijfsdwang daaronder begrepen, ten laste komen van de man.
4.1 De man heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vrouw in haar verzoek niet ontvankelijk is, nu zij niet de namen van alle belanghebbenden noemt en ook de uittreksels uit de betreffende registers, alsmede een kopie van de echtscheidingsbeschikking ontbreekt.
Subsidiair stelt de man dat de vrouw haar recht op kinderalimentatie heeft verwerkt door de wijze waarop [naam kind] uit zijn leven is gehaald en door haar, en onder druk ook door [naam kind], het vaderschap van de man wordt ontkend. De vrouw heeft vorig jaar met haar echtgenoot een verzoek tot stiefouderadoptie ingediend. Deze procedure heeft zij zowel bij de rechtbank als in hoger beroep verloren, waarna het verzoek tot vaststelling van alimentatie volgens de man puur als wraak is ingediend. Het rijmt ook niet dat er eerst een verzoek wordt ingediend voor stiefouderadoptie, waardoor alle banden met de biologische vader doorgesneden zouden worden bij toewijzing, maar dat na de afwijzing van dit verzoek een verzoek tot vaststelling van alimentatie wordt gedaan door de vrouw.
Voorts stelt de man dat de behoefte van [naam kind] niet is onderbouwd en dat de man geen draagkracht heeft om enige bijdrage te voldoen. Hij stelt zich ten slotte op het standpunt dat indien er draagkracht zou zijn, de behoefte van [naam kind] verdeeld dient te worden over de stiefvader, de moeder en hem, waarbij het grootste aandeel in de kosten bij de moeder en haar echtgenoot ligt.
5.1 Artikel 278 Rv bevat een aantal -algemene- eisen met betrekking tot de inhoud, ondertekening en indiening ter griffie. Hoewel bij indiening van het verzoekschrift er weliswaar nog geen uittreksels waren overgelegd, hetgeen later hersteld is, en de naam van de zoon niet stond vermeld, is de rechtbank van oordeel dat dit onvoldoende is om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. Het verzoek van de vrouw is ontvankelijk.
5.2 Door de wetgever is de mogelijkheid van matiging in de wet opgenomen ten aanzien van de jong-meerderjarige alsmede ten aanzien van de meerderjarige onderhoudsgerechtigde. Echter, juist ten aanzien van de minderjarigen is deze matigingsgrond niet opgenomen, hoezeer kwetsend hun gedragingen, of de gedragingen van de ouder waar zij verblijven, kunnen zijn. De stelling van de man dat de vrouw haar recht op een kinderbijdrage heeft verspeeld, dient dan ook te worden verworpen. Nu het verzoek tot stiefouderadoptie van de vrouw en de stiefvader is afgewezen, zijn de juridische banden tussen [naam kind] en de man niet verbroken en heeft de man als vader zonder meer een onderhoudsplicht ten opzichte van [naam kind].
5.3 Ten aanzien van de behoefte van [naam kind] overweegt de rechtbank het volgende. Door partijen zijn geen stukken overgelegd, waaruit precies het gezinsinkomen van partijen destijds kan worden berekend. De rechtbank zal, gelet op de door partijen aangegeven bedragen, het toenmalige netto-gezinsinkomen schatten op € 1.800. Conform de tabel eigen aandeel kosten kinderen van 2003 is de behoefte van [naam kind], gebaseerd op een netto-gezinsinkomen van € 1.800 en gebaseerd op een gezin van twee minderjarige kinderen (waaronder de zus van [naam kind]), € 210 per maand. De behoefte van [naam kind] bedraagt na indexering € 252 per maand.
De vrouw heeft gesteld dat deze behoefte hoger ligt, nu de opleidingskosten van [naam kind] hoog zijn. In de tabelbedragen zijn alle normale kosten zoals die voor voeding en kleding begrepen. Bepaalde extra kosten zijn echter zo uitzonderlijk dat deze niet begrepen kunnen zijn in de standaardbedragen voor de kosten van kinderen. Hier kan gedacht worden aan extra hoge schoolkosten. De vrouw heeft haar stelling dat de kosten van de opleiding van [naam kind] aanzienlijk hoger zijn dan reeds is meegenomen in de tabel niet verder geconcretiseerd noch onderbouwd, zodat de rechtbank daarmee geen rekening zal houden.
5.4 Vervolgens dient beantwoord te worden de vraag wie welk deel van de behoefte van [naam kind] moet dragen, nu zowel de man als de vrouw en de stiefvader een onderhoudsplicht hebben jegens [naam kind].
De onderhoudsverplichtingen van de ouder en de stiefouder zijn in beginsel van gelijke rang. De omvang van ieders onderhoudsverplichting hangt af van alle omstandigheden van het geval, waarbij als belangrijke factoren gelden het gegeven dat tussen de ouder en het kind een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en het stiefkind, de draagkracht van ouder en de stiefouder en de feitelijke verhouding van het kind tot ieder van de onderhoudsplichtigen.
De rechtbank is van oordeel dat een verdeling bij helfte in de onderhavige zaak geen recht doet aan de onderlinge verhoudingen. De vader is thans al meer dan tien jaar verwikkeld in procedures met de vrouw omtrent de door de man gewenste omgang met zijn zoon. Laatstelijk nog is het verzoek tot stiefouderadoptie van de vrouw en haar echtenoot in hoger beroep geëindigd in een afwijzing. Vast staat dat er al jaren geen contact meer is tussen de man en [naam kind]. [naam kind] beschouwt zijn stiefvader als zijn vader en heeft ook zijn achternaam gewijzigd in de naam van zijn stiefvader. De rechtbank leidt daaruit af dat de stiefvader een belangrijke rol in het leven van [naam kind] wenst te vervullen en ook daadwerkelijk vervult. De man heeft zich verzet tegen de adoptieprocedure alsmede tegen de wijziging van de geslachtsnaam, omdat hij vindt dat [naam kind] nog steeds zijn zoon is en hoopt dat er in de toekomst weer contact zal zijn tussen hem en [naam kind]. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank een verdeling van de kosten van [naam kind] gerechtvaardigd, waarbij de man ? van de kosten voor zijn rekening neemt en de stiefvader en de moeder ? van de kosten. Dit betekent dat beoordeeld dient te worden of de man in staat is om € 84 per maand te voldoen en de stiefvader en de moeder in staat zijn om € 168 per maand te voldoen.
De rechtbank zal de draagkracht van ieder der partijen bepalen. Niet in geschil is dat de moeder geen draagkracht heeft, nu zij geen inkomen verwerft.
5.5 Bij het bepalen van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande gegevens:
- het jaarinkomen van de man bedraagt € 26.732 conform zijn jaaropgave 2011;
- de ingehouden pensioenpremie bedraagt € 1.476 per jaar;
- zijn woonlasten bedragen € 440 per maand;
- rekening wordt gehouden met een premie ziektekostenverzekering van € 108 per maand alsmede een aanvullende premie ziektekostenverzekering van € 16;
- rekening wordt gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70%.
De vrouw heeft eerst ter zitting aangevoerd dat op het adres van de man een onderneming staat ingeschreven, zodat dit zou betekenen dat de man extra inkomsten verwerft. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank deze stelling voldoende weerlegd door aan te geven dat deze onderneming de onderneming van de zoon van zijn ex-partner betreft.
De man heeft gesteld dat rekening dient te worden gehouden met de rente die hij betaalt voor een huwelijkse schuld bij PrimeLine uit 1999. De rente bedraagt volgens de man € 250 per maand. Deze schuld is niet afgelost, omdat de man voor alle procedures die omtrent [naam kind] zijn gevoerd kosten heeft gemaakt, zodat hij niet aan aflossing is toegekomen, aldus de man.
De vrouw heeft betwist dat hiermee rekening dient te worden gehouden. Volgens haar had de schuld al lang afgelost kunnen zijn.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dienen in beginsel alle verplichtingen en schulden bij de beoordeling van de draagkracht in aanmerking te worden genomen. De rechtbank acht het door de vrouw gestelde onvoldoende om hiervan af te wijken. De rechtbank zal daarom rekening houden met de door de man gestelde schuld.
Conform de Trema normen dienen advocaatkosten niet te prevaleren boven de onderhoudsplicht van de man die hij heeft ten opzichte van [naam kind]. Hetgeen door de man is aangevoerd, is onvoldoende om deze alsnog mee te nemen.
Op grond van voorgaande gegevens is de man in staat om zijn bijdrage in de kosten van [naam kind] van € 84 te voldoen.
5.6 Ten aanzien de draagkracht van de stiefvader houdt de rechtbank rekening met de volgende financiële gegevens:
- zijn inkomen bedraagt conform zijn jaaropgave WAO 2011 € 30.681 per jaar. Voorts wordt rekening gehouden met inkomen van Pensioenfonds [naam] conform jaaropgave 2011 van € 3562 per jaar.
- de premie ziektekostenverzekering bedraagt € 152,62 per maand;
- de huur bedraagt € 665,81 per maand;
- rekening wordt gehouden met een aflossing van een schuld bij [naam] van € 162,15 per maand.
Rekening wordt gehouden met de algemene heffingskorting en de bijstandsnorm voor een alleenstaande alsmede een draagkrachtpercentage van 70%.
Gelet op het voorgaande is de stiefvader in staat om een bijdrage in de kosten van [naam kind] van
€ 168 te dragen.
5.7 De rechtbank zal bepalen dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] € 84 zal voldoen met ingang van de datum van deze beschikking.
5.8 De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om de beschikking uitvoerbaarheid bij lijfsdwang te verklaren niet-ontvankelijk verklaren, nu een dergelijke verzoek op grond van artikel 586 Rv bij afzonderlijke dagvaardingsprocedure moet worden aangebracht.
5.9 De vrouw heeft verzocht om te bepalen dat de kosten van tenuitvoerlegging van deze alimentatiebeslissing voor rekening van de man komen. Dit verzoek wordt afgewezen, nu de wet voor zodanige veroordeling geen grondslag biedt en de executiekosten overigens op grond van de wet op basis van deze executoriale titel verhaalbaar zijn.
6.1 Bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam]:
- [naam kind], geboren op [datum] 1982 in de gemeente [plaats],
telkens bij vooruitbetaling dient te voldoen € 84 per maand met ingang van 13 februari 2013.
6.2 Wijst er – ten overvloede – op dat de hiervoor vastgestelde bijdrage jaarlijks van rechtswege wordt gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
6.3 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.4 Verklaart het verzoek uitvoerbaar bij lijfsdwang niet-ontvankelijk.
6.5 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Otter, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lee, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.