ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8972

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
15/710448-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige jongen door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 januari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarige jongen. De verdachte heeft gedurende een aanzienlijke periode, van januari 2010 tot september 2011, meermalen ontuchtige handelingen gepleegd bij het slachtoffer, die op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De verdachte bood het slachtoffer sigaretten en joints aan in ruil voor seksuele handelingen, waarbij hij het slachtoffer betastte en andere ontuchtige handelingen verrichtte. Het slachtoffer, die psychische problemen had, was kwetsbaar en heeft de handelingen van de verdachte gedoogd. Het misbruik eindigde pas toen het slachtoffer handelingen moest ondergaan die hij te ver vond gaan en dit aan zijn moeder vertelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op ernstige wijze misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van het slachtoffer en dat zijn handelingen diepe sporen hebben nagelaten in het leven van het slachtoffer. De verdachte heeft de handelingen bekend, maar stelde dat hij goede bedoelingen had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn eigen behoeften vooropstelde en dat hij doorging met zijn gedrag, zelfs nadat de ouders van het slachtoffer hun zorgen kenbaar hadden gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van vijf jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.500,- aan het slachtoffer voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor materiële schade afgewezen, omdat het causale verband tussen de schade en de handelingen van de verdachte niet voldoende kon worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710448-12
Uitspraakdatum: 29 januari 2013
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 januari 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. Hollander en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Kramer, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 17 september 2011 te Haarlem, in elk geval in Nederland,
(telkens) met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
(telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande (telkens) uit het een en/of meermalen:
- die [slachtoffer] zich laten uitkleden en/of die [slachtoffer] naakt bij hem, verdachte, op/in bed laten liggen en/of
- de (blote en/of beklede) penis van die [slachtoffer] betasten en/of aanraken en/of beet pakken en/of over de (blote en/of beklede) penis heen wrijven en/of aaien en/of die [slachtoffer] aftrekken en/of
- over de (blote) buik van die [slachtoffer] heen wrijven en/of aaien;
Subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2010 tot en met 17 september 2011 te Haarlem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum])
waarvan verdachte (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
(telkens) een en/of meermalen door giften en/of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht,
(telkens) te weten: dat verdachte die [slachtoffer] (telkens) (een) blowtje(s) en/of (een) jointje(s) heeft gegeven en/of als tegenprestatie aan die [slachtoffer] wilde zitten en/of onderstaande ontuchtige handelingen met die [slachtoffer] wilde plegen,
(telkens) opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen en/of zodanige handelingen van hem, verdachte, te dulden,
bestaande die ontuchtige handelingen (telkens) uit het een en/of meermalen:
- die [slachtoffer] zich laten uitkleden en/of naakt bij hem, verdachte, op/in bed laten liggen en/of
- de (blote en/of beklede) penis van die [slachtoffer] betasten en/of aanraken en/of beet pakken en/of over de (blote en/of beklede) penis heen wrijven en/of aaien en/of die [slachtoffer] aftrekken en/of
- over de (blote) buik van die [slachtoffer] heen wrijven en/of aaien.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen integrale vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [aangever] d.d. 6 oktober 2011 (dossierpagina 16-24);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor, zijnde de door verbalisant geverbaliseerde woordelijke weergave van de in een verhoorstudio afgelegde verklaring van [slachtoffer] d.d. 12 december 2011 (dossierpagina 40-102);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 21 mei 2012 (dossierpagina 121-125).
4.2. Bewijsoverweging
Door de raadsvrouw is betoogd dat enkele van de ten laste gelegde feitelijke handelingen, te weten het zich laten uikleden, het naakt op bed liggen alsmede het over de buik aaien van het slachtoffer, niet als ontuchtige handelingen kunnen worden gekwalificeerd. De raadsvrouw heeft in dit verband aangevoerd dat, wil sprake zijn van ontuchtige handelingen, het moet gaan om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met sociaalethische normen, waarbij de omstandigheden waaronder de handelingen zijn geschied dit begrip verder inkleuren.
De raadsvrouw heeft er op gewezen dat verdachte geen seksuele bedoelingen had en dat het handelen van verdachte moet worden bezien tegen de achtergrond dat hij nudist is en deze levenswijze van verdachte van een heel andere orde is dan van seksuele aard. Gevolg hiervan is dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor zover verdachte ten laste is gelegd dat hij het slachtoffer naakt op bed liet liggen en over de buik heeft geaaid nu deze handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende:
Met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, merkt de rechtbank alle ten laste gelegde feitelijke handelingen aan als ontuchtig. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de verklaringen van het slachtoffer en verdachte naar voren dat de inhoud van het contact met het slachtoffer zich heeft ontwikkeld van het hebben van gezelschap en het winnen van vertrouwen tot het langzaamaan verrichten van steeds verdergaande handelingen. Het zich laten uitkleden, het vervolgens naakt op bed naast verdachte gaan liggen en het aaien over de buik van het slachtoffer vormen stappen op weg naar de (verder gaande) ontuchtige handelingen, waarbij verdachte de blote penis van het slachtoffer betastte en aftrekkende bewegingen maakte, en kunnen daarvan ook niet los worden gezien.
Verdachte is een volwassen man die het slachtoffer, een jongen van nog geen 16 jaar oud, voorziet van joints in ruil waarvoor deze dan bloot gaat en zich door verdachte laat betasten, onder meer aan zijn geslachtsorgaan. De rechtbank acht de ten laste gelegde handelingen, bezien in onderlinge samenhang en in de context waarin deze zijn gepleegd, wel degelijk van seksuele aard en in strijd met de sociaalethische norm. Dat verdachte met deze handelingen naar eigen zeggen geen seksuele bedoelingen had, hetgeen de rechtbank gezien de aard van de handelingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvinden ongeloofwaardig acht, doet daaraan niet af. Voor het vrijspreken van de door de verdediging bedoelde handelingen is dan ook geen grond.
4.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Primair
hij omstreeks de periode van maart 2011 tot en met 17 september 2011 te Haarlem,
telkens met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum]) , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen:
- die [slachtoffer] zich laten uitkleden en die [slachtoffer] naakt bij hem, verdachte, op bed laten liggen en/of
- de blote en/of beklede penis van die [slachtoffer] betasten en/of over de penis heen wrijven en/of die [slachtoffer] aftrekken en/of
- over de buik van die [slachtoffer] heen wrijven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Primair: Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1. Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk deel van de straf bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, dat verdachte een behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling ondergaat en dat verdachte zich onthoudt van deelname aan activiteiten voor minderjarigen. De officier van justitie heeft bovendien gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze in het geheel dient te worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het namens de Reclassering Nederland omtrent verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 1 november 2012, is gebleken. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 december 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een aanzienlijke periode een groot aantal keren schuldig gemaakt aan het verrichten van ontuchtige handelingen bij een minderjarige jongen. Uit de verklaringen van het slachtoffer en van verdachte zelf komt naar voren dat het latere slachtoffer gedurende een lange periode bij verdachte thuis kwam en daar van hem onder meer sigaretten en joints kreeg. Na verloop van tijd heeft verdachte aan het slachtoffer kenbaar gemaakt dat hij in ruil voor de joints naakt bij hem op bed moest komen liggen waarbij verdachte de penis van het slachtoffer betastte en later ook bij het slachtoffer aftrekkende bewegingen verrichtte, zonder dat het overigens tot een orgasme is gekomen. Gedurende de periode waarin dit plaatsvond is het slachtoffer meermalen per week en ook gedurende de nachtelijke uren, waarbij hij zonder dat zijn ouders dat merkten de ouderlijke woning verliet, bij verdachte op bezoek gegaan om een joint te kunnen roken en heeft hij de ontuchtige handelingen van verdachte gedoogd. Door zijn handelwijze heeft verdachte op zeer ernstige wijze misbruik gemaakt van een jongen die vanwege zijn psychische problematiek, waarvan verdachte nota ben op de hoogte was, bovendien zeer kwetsbaar was. In dit misbruik is verdachte steeds verder gegaan. Dat het misbruik uiteindelijk is geëindigd komt slechts doordat het slachtoffer handelingen moest ondergaan die hij te ver vond gaan, waarna hij zijn verhaal aan zijn moeder heeft verteld.
De ervaring leert dat dergelijke strafbare feiten diepe sporen nalaten in het fysieke en psychische welzijn van de slachtoffers. Vaak kampen zij nog vele jaren nadien met de ernstige gevolgen hiervan. Dat dit in onderhavige zaak niet anders is, komt tot uiting in de door de ouders van het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Hoewel het te ver voert te stellen dat de thans bij het slachtoffer aanwezige psychische en gedragsproblemen uitsluitend door verdachte zijn veroorzaakt, heeft verdachte daar minst genomen wel een aandeel in gehad.
Verdachte heeft ter terechtzitting de door hem verrichte handelingen bekend, daarbij aangevend dat hij achteraf inziet dat hij anders had moeten handelen maar ook wijzend op zijn goede bedoelingen. Voor zover daarvan al sprake zou zijn geweest, hetgeen de rechtbank ernstig betwijfelt, kan worden vastgesteld dat verdachte minst genomen zijn eigen behoeften niet uit het oog heeft verloren en daaraan onmiskenbaar voorrang heeft gegeven. Zelfs nadat de ouders van het slachtoffer hun zorgen bij verdachte kenbaar hadden gemaakt over diens omgang met hun zoon en hem ook hadden verboden het slachtoffer nog in zijn huis te ontvangen, is verdachte daarmee gewoon doorgegaan en heeft hij zich kennelijk enkel door eigen belangen laten leiden.
Hoewel de rechtbank over de ernst van de zaak niet anders denkt dan de officier van justitie volgt zij de officier van justitie niet in haar eis voor zover deze inhoudt dat aan verdachte een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bezien wat in vergelijkbare zaken pleegt te worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is een werkstraf van de maximale duur passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur opleggen waarbij de rechtbank zal bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en daaraan een proeftijd verbinden van vijf jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering noodzakelijk. Voorts dient verdachte naar het oordeel van de rechtbank een behandeling bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische instelling te ondergaan. Met de officier van justitie acht de rechtbank het ten slotte noodzakelijk dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te onthouden van deelname aan of het organiseren van activiteiten waar minderjarigen bij betrokken zijn. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd ziet de rechtbank geen mogelijkheid de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zoals dat met ingang van 1 april 2012 luidt, kan de rechter bij zijn uitspraak bevelen dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Deze nieuwe wettelijke regeling is minder gunstig voor verdachte dan de tot 1 april 2012 geldende bepalingen. Nu in de nieuwe regeling geen bepaling is opgenomen waarin de directe temporele werking is voorgeschreven, terwijl overgangsrecht overigens ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat de nieuwe regeling ingevolge het in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht neergelegde legaliteitsbeginsel, niet kan worden toegepast op (tenlastegelegde) feiten die hebben plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van deze nieuwe wet.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is door zijn wettelijke vertegenwoordiger een vordering tot schadevergoeding van € 19.552,50 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat voor een bedrag van € 13.161,50 uit materiële schade in verband met therapiekosten en een opgelopen studievertraging en voor een bedrag van € 6.391,- uit immateriële schade.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat het bewezenverklaarde handelen van verdachte een bijdrage heeft geleverd aan de huidige psychische en gedragsproblemen bij het slachtoffer, en dat deze problemen hierdoor mogelijk zijn verergerd. Uit het dossier en met name uit de verklaringen van de moeder van het slachtoffer blijkt echter tevens dat reeds in de periode voor het plegen van de ontuchtige handelingen bij het slachtoffer op deze gebieden problemen hebben bestaan en bij hem reeds sprake was van een psychische aandoening. Uit de onderbouwing van de vordering leidt de rechtbank af dat het slachtoffer op dit moment therapie krijgt voor tal van problemen die hij ondervindt.
Onder die omstandigheden is de vraag naar het causale verband tussen het bewezen verklaarde handelen van verdachte en de kosten van therapie die het slachtoffer heeft gevolgd alsmede de door hem opgelopen studievertraging, lastig te beantwoorden, laat staan dat daaromtrent thans reeds met enige mate van zekerheid iets kan worden vastgesteld. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat een deskundige de rechtbank hierover zou moeten voorlichten, maar dat dit een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de benadeelde partij voor de materiële schade niet in de vordering kan worden ontvangen en dat zij deze vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. In het meerdere van de vordering zal de benadeelde partij niet worden ontvangen en ook hier geldt dat zij dat deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: het plegen van ontuchtige handelingen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 240 (tweehonderdveertig) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van vijf jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- dat de veroordeelde zich zal houden aan een meldplicht bij de Reclassering Nederland wanneer hij daartoe opgeroepen wordt en zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde verplicht wordt om mee te werken aan een behandeling bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven;
- dat de veroordeelde tijdens de proeftijd geen activiteiten ontplooit die het werken met of begeleiden van minderjarigen behelzen.
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Haarlem noodzakelijk oordeelt.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 2.500,-, voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de wettelijke vertegenwoordiger van [slachtoffer], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 50 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.M. Rutten, voorzitter,
mr. M. Daalmeijer en mr. M. Hoendervoogt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P. de Klerk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 januari 2013.