ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8955

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/1406 & 12/1409
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en beëindiging bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering, die met ingang van 1 juli 2011 was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken, omdat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat er andere personen op zijn adres stonden ingeschreven. Eiser had een bijstandsuitkering ontvangen in de vorm van een geldlening, maar de rechtbank stelde vast dat de verplichtingen van de geldlening niet waren geschonden. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd bepaald dat de bevoegdheid tot terugvordering van bijstand alleen bestaat indien de verplichtingen van de geldlening niet zijn nagekomen. Aangezien eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden, was de intrekking van de bijstandsuitkering gerechtvaardigd. Echter, de rechtbank oordeelde dat verweerder niet bevoegd was om de bijstand terug te vorderen, omdat de schending van de inlichtingenplicht niet onder de verplichtingen van de geldlening valt. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de intrekking van de bijstandsuitkering ongegrond, maar het beroep tegen de terugvordering gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 14 november 2011. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 944,-.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 12/1406, 12/1409
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2013 in de zaak tussen
[naam eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. S.G.C. van Ingen),
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2011 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand (WWB) wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2011 en voor de toekomst beëindigd.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 november 2011 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat in verband met de intrekking van zijn bijstandsuitkering, over de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 juli 2011 een bedrag van € 831,71 wordt teruggevorderd.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij afzonderlijke besluiten van 16 februari 2012 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2013. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde A. van den Hof.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. Aan eiser is met ingang van 25 augustus 2010 een bijstandsuitkering verleend, naar de norm van een alleenstaande met een toeslag van 20%. Eiser heeft een koopwoning en aan de bijstandsverlening is de voorwaarde verbonden dat eiser mee diende te werken aan het vestigen van een krediethypotheek. Aan eiser is vervolgens na taxatie van zijn woning, bijstand verleend in de vorm van een geldlening, waarbij het maximumbedrag van de geldlening is vastgesteld op € 21.305,74. Bij brief van 12 september 2011 heeft verweerder eiser uitgenodigd om op 19 september 2011 te verschijnen in verband met een rechtmatigheidsonderzoek. Eiser is niet verschenen. Bij brief van 19 september 2011 heeft verweerder de uitkering van eiser opgeschort en hem uitgenodigd om op 26 september 2011 te verschijnen. Eiser is niet verschenen. Uit controle van eisers inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (gba) is gebleken dat op het adres van eiser met ingang van 1 juli 2011 nog twee personen staan ingeschreven. Eiser heeft hiervan bij verweerder geen melding gedaan. Verweerder heeft eisers uitkering ingetrokken en omdat het recht op bijstand niet meer kan worden vastgesteld. Tevens is een bedrag van € 831,71 aan ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij per 1 juli 2011 geen recht had op een bijstandsuitkering, maar dat de bijstand is verleend in de vorm van een krediethypotheek. Eiser stelt dat hij geen bijstand ontving, maar dat hij aan het interen was op zijn vermogen. Pas op het moment dat eiser volledig was ingeteerd op zijn vermogen, had verweerder een rechtmatigheidsonderzoek mogen instellen. Eiser hoefde dan ook niet mee te werken aan het rechtmatigheidsonderzoek.
3. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Verweerder was op grond van artikel 17, tweede lid, van de WWB gerechtigd van eiser medewerking te verlangen in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek. De omstandigheid dat aan eiser op grond van artikel 50 van de WWB de bijstand is verleend in de vorm van een geldlening, maakt niet dat aan eiser geen bijstand zou zijn verleend, zoals eiser heeft gesteld. Dit standpunt van eiser wordt dan ook niet gevolgd.
4. Eiser heeft voorts aangevoerd dat het feit dat er andere personen op zijn adres staan ingeschreven, nog niet betekent dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Verweerder heeft eiser in dit kader tweemaal uitgenodigd voor een gesprek, waar eiser niet is verschenen, maar verweerder had ook verder onderzoek kunnen verrichten om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Er is dan ook sprake van onzorgvuldige besluitvorming. Tevens was verweerder al op 15 juli 2011 bekend met de inschrijving van de andere personen op het adres van eiser en heeft verweerder twee maanden niets met deze informatie gedaan. Daarom kan de uitkering niet met terugwerkende kracht worden ingetrokken.
5.1 De rechtbank overweegt ten aanzien van deze beroepsgronden het volgende. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Het feit dat per 1 juli 2011 twee personen op het adres van eiser zijn ingeschreven, heeft gevolgen voor de woon- of leefsituatie van eiser en daarmee voor zijn recht op bijstand. Daarmee is dit onmiskenbaar een gegeven dat van belang is voor het vaststellen van het recht op bijstand. Eiser had dit dan ook moeten melden bij verweerder. Door dit niet te doen heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden.
5.2 Verweerder heeft de uitkering van eiser ingetrokken, omdat niet bekend was wat eisers woon- en leefsituatie was, zodat zijn recht op bijstand niet meer kon worden vastgesteld. De rechtbank kan verweerder volgen in dit standpunt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat wanneer op het woonadres twee personen worden ingeschreven, de woon- of leefsituatie wijzigt. Eiser dient daarover zelf inlichtingen aan verweerder te verstrekken. Door dit niet te doen kan het recht op bijstand over de periode vanaf de inschrijving van deze personen op 1 juli 2011 niet worden vastgesteld. Het ligt onder deze omstandigheden niet op de weg van verweerder om, als eiser zijn inlichtingenverplichting niet nakomt, op andere wijze inlichtingen in te winnen over eisers woon- en leefsituatie. Dat sprake zou zijn van onzorgvuldige besluitvorming wordt dan ook niet gevolgd. Dat de uitkering niet met terugwerkende kracht zou mogen worden ingetrokken, omdat verweerder al op 15 juli 2011 op de hoogte was van de omstandigheid dat er twee personen waren ingeschreven op eisers adres kan evenmin worden gevolgd. Immers, verweerder heeft in het besluit op bezwaar uiteengezet dat de datum 15 juli 2011 op de gba-print, de versiedatum van het gba betreft. De gba-print zelf is eerst op 29 september 2011 gemaakt. Namens eiser is dit niet weersproken.
5.3 Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was eisers bijstandsuitkering in te trekken met ingang van 1 juli 2011 en te beëindigen voor de toekomst. Gesteld noch gebleken is dat verweerder van deze bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken. Eisers beroep tegen de intrekking en beëindiging zal dan ook ongegrond worden verklaard.
6. Ten aanzien van de terugvordering heeft eiser aangevoerd dat nu sprake was bijstand in de vorm van geldlening, verweerder niet bevoegd was tot terugvordering over te gaan.
7.1 Ingevolge artikel 58, eerste lid, onder b van de WWB kan het college van de gemeente die bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen.
7.2 De rechtbank is van oordeel en verwijst voor haar oordeel naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 december 2003 (LJN:AO2970), dat verweerder niet bevoegd was om over te gaan tot terugvordering van bijstand, wegens schending van de inlichtingenverplichting. Immers, uit artikel 58 van de WWB volgt dat in geval sprake is van bijstand in de vorm van een geldlening slechts een bevoegdheid tot terugvordering bestaat indien de verplichtingen van de geldlening niet- of niet behoorlijk zijn nagekomen. Van het niet nakomen van de verplichtingen van de geldlening was in het onderhavige geval geen sprake. De CRvB heeft in de aangehaalde uitspraak bepaald dat onder de “uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen” niet tevens moet worden begrepen de inlichtingenplicht. Verweerder was dan ook niet bevoegd de kosten van bijstand terug te vorderen met toepassing van de WWB. Dat laat uiteraard onverlet dat op eiser een verplichting tot terugbetaling rust uit hoofde van de overeenkomst tot geldlening onder de voorwaarden die in die overeenkomst zijn opgenomen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd tegen het terugvorderingsbesluit treft derhalve doel.
8. Eisers beroep tegen de terugvordering van zijn uitkering zal gegrond worden verklaard. Uit hetgeen onder 7.1 en 7.2 is overwogen volgt dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke (juridische) grondslag berust. Het bestreden besluit zal dan ook worden vernietigd.
9. De rechtbank ziet voorts aanleiding om, zelf in de zaak voorziend, het primaire besluit van 14 november 2011 te herroepen nu dit op hetzelfde, onhoudbaar gebleken, standpunt berust.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 februari 2012 inzake de intrekking en beëindi-ging van eisers bijstandsuitkering, ongegrond.
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 februari 2012 inzake de terugvordering van eisers bijstandsuitkering gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 16 februari 2012 (kenmerk 2011/468307);
- herroept het primaire besluit van 14 november 2011;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 944,- te betalen aan eiser;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 42,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Buiskool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.