RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Wrakingskamer
Zaaknummer: 200017/HA RK 13-7
datum beslissing: 26 maart 2013
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. E. Doornbos, advocaat te Amsterdam
1.1 Bij op 28 januari 2013 rond 10.30 uur per fax ter griffie van deze rechtbank ontvangen verzoekschrift heeft verzoekster de wraking verzocht van mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, hierna te noemen: de kantonrechter, in de bij deze rechtbank, sectie kanton, locatie Haarlem aanhangige zaak met het zaak/rolnummer: 585986/AO VERZ 12-771 (Tata Steel IJmuiden B.V./[verzoekster]), hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2 Verzoekster, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak - hierna te noemen: Tata Steel - hebben gebruik gemaakt van de hen geboden mogelijkheid om te worden gehoord op de zitting van 18 maart 2013. Verzoekster is bijgestaan door haar gemachtigde. Tata Steel is vertegenwoordigd door [A], bijgestaan door haar gemachtigde mr. F. Diepraam, advocaat te Haarlem.
2. De standpunten van verzoekster en de kantonrechter.
2.1 Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat de kantonrechter weliswaar niet subjectief partijdig is, maar dat de kantonrechter door de wijze van behandeling van het geschil van partijen de schijn heeft gewekt partijdig te zijn. De door [verzoekster] voor deze wrakingsgrond aangevoerde stellingen zullen - voor zover relevant - in de beoordeling worden besproken.
2.2 De kantonrechter berust niet in de verzochte wraking. De door de kantonrechter ter zitting gemaakte opmerkingen zullen - voor zover relevant - in de beoordeling worden besproken.
3.1 De rechtbank overweegt naar aanleiding van een door Tata Steel ter zitting opgeworpen punt, allereerst dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend. Weliswaar is tussen de mondelinge behandeling van het verzoek in de hoofdzaak op woensdagmiddag 23 januari 2013 en de indiening van het verzoek tot wraking op de maandagochtend er een aantal dagen verstreken, maar de regel uit artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die inhoudt dat het verzoek gedaan moet worden zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden, staat er niet aan in de weg dat een partij die wordt bijgestaan door een advocaat, zich alvorens het verzoek in te dienen daarover eerst kort weloverwogen beraadt en daarover overleg voert met zijn of haar rechtsgeleerd gemachtigde. Gelet op de door [verzoekster] in dit verband aannemelijk gemaakte omstandigheden (ziekte van zowel [verzoekster] als haar gemachtigde in de dagen na de zitting) is er – mede gelet op het feit dat ook nog een weekend is gelegen tussen de zitting en de indiening van het verzoek - tegen de achtergrond van die wettelijke norm geen grond voor het oordeel dat het verzoek tot wraking niet voldoende tijdig is ingediend.
3.2 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoekster is niet doorslaggevend.
3.3 Verzoekster, zo heeft haar gemachtigde ter zitting bevestigd, twijfelt niet aan de persoonlijke opstelling van de kantonrechter. Zij voert dan ook niet aan dat de kantonrechter een vooringenomenheid jegens haar koestert. Zij legt aan haar verzoek uitsluitend ten grondslag dat de kantonrechter door de wijze van behandeling ter zitting van het geschil van partijen de schijn heeft gewekt partijdig te zijn. Ter onderbouwing van die grond voor wraking heeft [verzoekster] meerdere omstandigheden aangevoerd. Die door [verzoekster] aangevoerde omstandigheden zijn echter niet van dien aard dat op basis daarvan moet worden geconcludeerd dat de bij verzoekster bestaande vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Daartoe is het volgende redengevend.
3.4 Verzoekster heeft gesteld dat de mondelinge behandeling van het verzoek in de hoofdzaak niet is verlopen, zoals dat had gemoeten en dat zij zich daardoor niet serieus genomen voelt.
3.5 Bij de beoordeling stelt de wrakingskamer voorop dat de kantonrechter de vrijheid heeft een mondelinge behandeling als de onderhavige in een zaak over ontbinding van een arbeidsovereenkomst, naar eigen inzicht in te richten en te bepalen hoe zij het noodzakelijke onderzoek pleegt. De kantonrechter bepaalt daarbij de orde van de zitting waaronder begrepen het zorgen voor een efficiënt tijdsbeheer. Die vrijheid vindt zijn begrenzing daarin dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor moet respecteren, hetgeen met zich mee brengt dat zij partijen de gelegenheid moet geven te reageren op al hetgeen ter zitting aan de orde komt alvorens daarover beslissingen te nemen en de gelegenheid moet geven de zaak in aanvulling op de schriftelijke behandeling van de zaak te bepleiten. Het beginsel van hoor en wederhoor brengt ook mee dat het de rechter niet is toegestaan tijdens de mondelinge behandeling te doen alsof haar oordeel over geschilpunten tussen partijen reeds vaststaat en hetgeen partijen daarover nog te berde brengen niet meer in de beoordeling zal betrekken, maar staat er niet aan in de weg – overigens met inachtneming van de professionele standaarden over communicatie in de rechtszaal - partijen (indringend) te confronteren met gegevens uit het dossier die nadere verduidelijking behoeven. Daarbij behoort het tot de taak van de kantonrechter partijen vragen te stellen die partijen de gelegenheid geven om meer duidelijkheid te verschaffen over de feiten en over hun juridische positie in het proces en om de mogelijkheden van een minnelijke regeling te onderzoeken. Tegen de achtergrond van die maatstaf zal de wrakingskamer de door verzoekster gestelde omstandigheden onderzoeken.
3.6 Partijen verschillen niet van mening over de wijze waarop de mondelinge behandeling in de hoofdzaak in grote lijnen is verlopen. De kantonrechter is begonnen met het geven van een samenvatting van het geschil tussen partijen zoals die uit de schriftelijke stukkenwisseling bij haar naar voren was gekomen en heeft er op gewezen dat zij geen behoefte had aan herhaling van standpunten die daar reeds uit bleken. Tata Steel heeft vervolgens als eerste het woord gekregen om op het verweerschrift te reageren. Dat heeft Tata Steel gedaan aan de hand van een pleitnota. Zij heeft daar circa 35 minuten voor genomen - nagenoeg zonder onderbreking door de kantonrechter. Vervolgens heeft de kantonrechter de gemachtigde van [verzoekster] de gelegenheid gegeven om te reageren op de reactie van Tata Steel en tevens heeft de kantonrechter hem de keuze gegeven of zij hem tijdens zijn reactie direct zou onderbreken voor vragen dan wel of zij deze vragen zou bewaren voor na afloop van de reactie. De gemachtigde van [verzoekster] heeft toen aangegeven dat het wel zo praktisch zou zijn als de kantonrechter haar vragen direct zou stellen. De gemachtigde heeft die reactie gegeven – zonder zich te bedienen van pleitnotities. De kantonrechter heeft zijn toelichting meermalen met vragen en opmerkingen onderbroken. De meeste vragen stelde zij aan verzoekster en haar gemachtigde; enkele vragen waren ook aan (vertegenwoordigers van) Tata Steel gericht. Deze fase van de behandeling heeft ruim een uur geduurd. De kantonrechter heeft vervolgens voorgesteld aan partijen een poging tot onderhandeling te ondernemen. De gemachtigde van verzoekster heeft toen gevraagd of verzoekster de gelegenheid kon krijgen daaraan voorafgaand het woord te voeren. De kantonrechter was dat aanvankelijk niet van plan, maar heeft verzoekster die gelegenheid toen alsnog gegeven. Daarna heeft de kantonrechter partijen de gelegenheid gegeven onderling “op de gang” te onderhandelen. Zij heeft bij het geven van die gelegenheid een opmerking gemaakt over het standpunt van verzoekster in haar verweerschrift over een eventuele ontbindingsvergoeding. Partijen in de hoofdzaak hebben vervolgens van de geboden gelegenheid tot onderhandeling – zonder resultaat - gebruik gemaakt. Daarna heeft de kantonrechter de behandeling gesloten. De zitting heeft in totaal ruim twee uren geduurd.
3.7 Verzoekster stelt dat de kantonrechter bij het begin van de zitting als samenvatting van haar standpunt in het verweerschrift heeft verklaard dat “het allemaal schandelijk zou zijn geweest wat Tata Steel [verzoekster] heeft aangedaan”. Uit de toon waarop deze opmerking werd gemaakt, overduidelijk een sarcastische, was duidelijk, zo stelt verzoekster, dat de kantonrechter hetgeen [verzoekster] was overkomen allemaal niet zo serieus leek te nemen en dat zij, voordat er ter zitting ook nog maar een nader woord inhoudelijk gesproken was, haar oordeel reeds klaar had. De kantonrechter heeft gemotiveerd betwist dat zij de door haar gegeven samenvatting van het geschil in de vorm van deze opmerking heeft gemaakt en ook betwist dat zij daarin een toon heeft aangenomen die een oordeel over dat standpunt van verzoekster inhield. Hoewel een dergelijke samenvatting steeds een interpretatie van een standpunt inhoudt en daarmee steeds in enigerlei mate subjectief is, ziet de wrakingskamer geen aanleiding aan de door verzoekster gegeven weergave van dit deel van de behandeling meer gewicht toe te kennen dan aan de weergave van de kantonrechter, waardoor de stelling van verzoekster niet is komen vast te staan. Maar zelfs als verzoekster die samenvatting wel op die wijze zou hebben kunnen opvatten, ziet de wrakingskamer geen grond voor het oordeel dat de kantonrechter daarmee de schijn van partijdigheid zou hebben gewekt, omdat de kantonrechter met een dergelijke openingssamenvatting in de regel aan partijen de gelegenheid geeft kennis te nemen van de eerste indruk van de kantonrechter van de zaak en verzoekster – ook door het stellen van nadere vragen – ruim de gelegenheid heeft gekregen die perceptie te weerleggen. De wrakingskamer is er niet van overtuigd geraakt dat die openingssamenvatting in dit geval een andere schijn heeft kunnen wekken.
3.8 Voorzover verzoekster als tweede omstandigheid heeft bedoeld aan te voeren dat de kantonrechter de gemachtigde van Tata Steel tijdens diens betoog niet heeft onderbroken en de gemachtigde van verzoekster in zijn reactie veelvuldig heeft onderbroken en daarmee de schijn van partijdigheid heeft gewekt, overweegt de wrakingskamer, dat die omstandigheid wraking niet rechtvaardigt. Enerzijds staat immers vast dat de gemachtigde van verzoekster voor het onderbreken zijn toestemming had gegeven en anderzijds brengt het enkele feit dat de kantonrechter aan de ene partij meer vragen stelt dan aan de andere nog niet mee dat daardoor de schijn van partijdigheid wordt gewekt.
3.9 Verzoekster stelt voorts dat, toen haar gemachtigde wilde beginnen met een overallschets van de zaak, de kantonrechter hem de mond heeft gesnoerd en herhaalde dat het herhalen van reeds eerder ingenomen stellingen niet de bedoeling was en hem verzocht zich te beperken tot een reactie op hetgeen Tata Steel in haar pleitnota naar voren had gebracht. De wrakingskamer ziet ook in deze omstandigheid geen grond voor het oordeel dat de kantonrechter daarmee de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De kantonrechter heeft immers te waken voor een efficiënt tijdsbeheer. Zij had ook reeds afgestemd met de gemachtigde hem te mogen onderbreken. Dat verzoekster tijdens de mondelinge behandeling vervolgens niet de gelegenheid heeft gekregen om datgene naar voren te brengen dat zij wilde inbrengen, is mede gelet op het feit dat de mondelinge behandeling in de hoofdzaak meer dan twee uren heeft geduurd, niet aannemelijk geworden. Dat de kantonrechter niet naar verzoekster wilde luisteren, is evenmin aannemelijk geworden. Dat verzoekster de (verdere) interrupties van de kantonrechter daarbij mede heeft opgevat als discussies tussen haar gemachtigde en de kantonrechter, rechtvaardigt evenmin de conclusie dat de kantonrechter daarmee de schijn wekte partij te kiezen tegen verzoekster. Hoewel van de kantonrechter mag worden verwacht dat zij naar de door haar te hanteren professionele standaarden voor communicatie oog blijft houden voor de wijze waarop haar interventies op partijen (kunnen) overkomen en de wijze van haar interventies naar aanleiding van de reactie van een partij zonodig aanpast, is in onderhavige zaak onvoldoende gebleken dat de kantonrechter, de haar toekomende vrijheid bij de inrichting van de mondelinge behandeling in aanmerking genomen, die standaarden heeft overschreden.
3.10 Verzoekster voert voorts aan dat de kantonrechter er blijk van gaf niet naar haar te willen luisteren bij de bespreking van een bewijsstuk (een e-mail, die als productie 16 in de hoofdzaak was overgelegd). De kantonrechter zou alleen naar de letterlijke tekst hebben willen kijken, waarin stond dat een idee van verzoekster door de werkgever nader zou worden besproken, en daarbij hebben aangegeven dat “het allemaal wel meeviel” en niet naar de verklaringen van verzoekster over het vervolg op die e-mail wilde luisteren. De kantonrechter heeft daartegenover gesteld dat zij de inhoud van de e-mail inderdaad aan de orde heeft gesteld, maar verzoekster niet er van heeft weerhouden de door haar bedoelde opmerkingen te maken. De wrakingskamer ziet gelet op die wederzijdse verklaringen, de totale wijze van behandeling in aanmerking genomen, geen grond voor de conclusie dat de kantonrechter verzoekster slechts de beperkte mogelijkheid als door verzoekster geschetst, heeft gegeven zich over dat bewijsstuk uit te laten, zodat ook hierin geen grond is gelegen voor het oordeel dat de kantonrechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
3.11 Onder punt 6 van haar verzoek tot wraking voert verzoekster aan, dat de kantonrechter alle stellingen die verzoekster had ingenomen en die niet gestaafd waren door schriftelijke bewijsstukken (zoals haar stelling dat zij in woord door de medewerkers van Tata Steel onheus werd bejegend), simpelweg als niet relevant terzijde heeft gezet en zij de aanwezige medewerkers van Tata Staal daarop niet kritisch heeft ondervraagd, waardoor zonder deugdelijk onderzoek cruciale elementen uit het verweer van verzoekster werden genegeerd. Ook die stelling rechtvaardigt niet de conclusie dat de kantonrechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Nog daargelaten dat de kantonrechter heeft betwist dat zij heeft verklaard dat zij met die stellingen in de hoofdzaak op voorhand geen rekening wilde houden, is daarvoor van belang dat de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling informatie verzamelt en daarbij ter voorbereiding van haar oordeel over de waardering van de juistheid van de stellingen partijen mag voorhouden dat het van belang kan zijn of partijen hun stellingen met schriftelijke stukken of ander bewijs kunnen onderbouwen. De door verzoekster getrokken conclusie dat de kantonrechter met die vragen te kennen gaf zonder deugdelijk onderzoek cruciale elementen uit het verweer van verzoekster te zullen negeren, is niet aannemelijk geworden.
3.12 Voor zover verzoekster vervolgens als omstandigheid heeft willen aanvoeren dat de kantonrechter wilde overgaan tot het onderzoek naar een mogelijke schikking zonder verzoekster eerst persoonlijk de gelegenheid te geven het woord te voeren, overweegt de wrakingskamer als volgt. De kantonrechter heeft aangegeven dat zij er bewust voor had gekozen om partijen eerst te vragen of het zinvol was de mondelinge behandeling van de zaak te schorsen voor (schikkings)overleg, alvorens verzoekster het woord te geven. Zij zegt voor deze werkwijze te hebben gekozen omdat haar ervaring is dat de kansrijkheid van schikkingsonderhandeling door expliciete stellingnames van partijen in die fase van de behandeling negatief kan worden beïnvloed. De kantonrechter heeft tevens aangevoerd dat zij deze keuze tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht. Mede gelet op die uitleg en de vrijheid die de kantonrechter bij de inrichting van de mondelinge behandeling toekomt, kan niet worden gezegd dat zij met die aanpak de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De kantonrechter heeft bovendien, toen haar was gebleken dat verzoekster zich niet in die keuze kon vinden, alsnog verzoekster de gelegenheid gegeven het woord te voeren, zodat de aanvankelijke aanpak om verzoekster niet op dat moment het woord te laten voeren, niet de schijn heeft kunnen wekken dat haar oordeel over geschilpunten tussen partijen reeds vaststond en hetgeen verzoekster daarover nog te berde wenste te brengen niet meer in de beoordeling zou betrekken. Anders dan verzoekster nog heeft aangevoerd en door de kantonrechter is betwist, is niet gebleken dat aan verzoekster daarbij – mede gelet op de totale duur van de behandeling - niet de gelegenheid is gegeven al datgene naar voren te brengen wat haar goeddunkte. De subjectieve perceptie van verzoekster op dit punt is voor een ander oordeel onvoldoende. Dat de kantonrechter daarbij haar verantwoordelijkheid is blijven nemen voor het tijdsbeheer en verzoekster daar ook op zou hebben gewezen, zoals verzoekster stelt, maakt dat niet anders.
3.13 De kantonrechter heeft de mondelinge behandeling in de hoofdzaak geschorst om partijen de gelegenheid te geven te bezien of zij in onderling overleg tot een vergelijk zouden kunnen komen. Tegenover de wrakingskamer heeft de kantonrechter bevestigd dat zij verzoekster heeft meegegeven er bij de onderhandeling rekening mee te moeten houden dat de totaal door verzoekster verzochte ontbindingsvergoeding niet haalbaar zou kunnen zijn. Zij heeft niet een dergelijke mededeling richting Tata Steel gedaan. Ter zitting van de wrakingskamer is echter ook genoegzaam aannemelijk geworden – anders dan verzoekster in haar verzoek tot wraking stelt - dat de kantonrechter daarbij niet heeft aangegeven hoe zij zelf toen over de hoogte van een eventuele vergoeding dacht. Voor de door verzoekster aangedragen omstandigheid dat de schijn van partijdigheid is gewekt door uitlatingen over de vergoeding die verzoekster naar het oordeel van de kantonrechter mocht verwachten en daardoor de schikkingsonderhandeling onjuist zouden zijn beïnvloed, ontbreekt dus de onderbouwing.
3.14 Gelet op het bovenstaande komt de wrakingskamer tot de conclusie dat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond voor wraking vormen.
3.15 De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1 wijst het verzoek om wraking af;
4.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de kantonrechter en de wederpartij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mrs. M.J. Smit en K.I. Oyunlu, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2013 in tegenwoordigheid van mr. W.G. van Gastelen als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.