ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8652
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de hoogte van de WW-uitkering en de referteperiode voor arbeidsurenverlies
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarin hem een WW-uitkering werd toegekend met ingang van 20 april 2012. Eiser was van mening dat de referteperiode voor het berekenen van zijn arbeidsurenverlies niet correct was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 31 augustus 2010 een arbeidsovereenkomst is aangegaan en dat deze overeenkomst meerdere keren is verlengd. Eiser heeft op 19 april 2012 een uitkering aangevraagd en aangegeven per 20 april 2012 beschikbaar te zijn voor werk. De verweerder heeft de uitkering gebaseerd op een gemiddeld verlies aan arbeidsuren van 13,23 per week en een dagloon van € 120,69, met een referteperiode die eindigde op 29 februari 2012.
De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser, dat de referteperiode niet juist was, besproken en geconcludeerd dat de referteperiode correct was vastgesteld. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Werkloosheidswet (WW) aangehaald, die bepalen hoe het gemiddeld aantal arbeidsuren en het dagloon berekend moeten worden. Eiser was tot 20 april 2012 niet beschikbaar voor andere arbeid dan bij zijn werkgever, waardoor hij niet voldeed aan de voorwaarden voor het recht op WW. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder terecht het arbeidsurenverlies dat voor eiser met ingang van 1 september 2011 en per 1 januari 2012 was ingetreden, niet in aanmerking heeft genomen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar gelast dat de verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt, omdat de verweerder pas in beroep een inzichtelijke motivering heeft gegeven voor het bestreden besluit. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos en is openbaar uitgesproken op 17 april 2013.