RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Strafrecht
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 14/810300-12; 15/002938-13 (ttzgev); 14/700916-11 (tul)
Uitspraakdatum: 6 maart 2013
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 februari 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres],
thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. van Aert en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Jorna, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlasteleggingen
Aan verdachte is, nadat in de zaak met parketnummer 14/810300-12 een vordering van de officier van justitie strekkende tot nadere omschrijving van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd dat:
1.
(parketnummer 14/810311-12)
hij op of omstreeks 3 juli 2012 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes (ter hoogte van de linker-achter-onderzijde) in de borstkas, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2012 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes
(ter hoogte van de linker-achter-onderzijde) in de borstkas, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2012 te Den Helder opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), met een mes (ter hoogte van de linker-achter-onderzijde) in de borstkas, althans in het lichaam heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
1.
(parketnummer 15/00298-13)
hij op of omstreeks 13 juni 2012 te Den Helder [slachtoffer 2], verdachtes zwangere vriendin, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik sla dat kind eruit”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
(parketnummer 15/00298-13)
hij op of omstreeks 13 juni 2012 te Den Helder opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2], verdachtes zwangere vriendin), hardhandig met kracht bij de rechterbovenarm en/of de polsen heeft vastgepakt en/of vastgehouden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Inleiding
De rechtbank moet beoordelen of verdachte zich op 3 juli 2012 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, subsidiair een poging tot zware mishandeling dan wel meer subsidiair een mishandeling van [slachtoffer 1].
Voorts wordt verdachte verweten dat hij op 13 juni 2012 zijn toenmalige vriendin heeft bedreigd en mishandeld en heeft de rechtbank te beoordelen of verdachte zich aan (een van) deze feiten heeft schuldig gemaakt.
4. Bewijs
4.1 Standpunt van de officier van justitie
In de zaak met parketnummer 14/810300-12 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. In de zaak met parketnummer 15/002938-13 acht de officier van justitie beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten in de zaak met parketnummer 15/002938-13 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van de zaak met parketnummer 14/810300-12 heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Het meer subsidiair ten laste gelegde kan – hoewel het bewijs dun is – wel wettig en overtuigend bewezen worden, aldus de raadsman.
4.3. Vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de aanwezige bewijsmiddelen ontoereikend zijn voor de slotsom dat bewezen te achten is hetgeen aan verdachte in de zaak met parketnummer 14/810300-12 primair ten laste is gelegd. Verdachte heeft geen opzet – ook niet in voorwaardelijke vorm – gehad op de dood van [slachtoffer 1]. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van de poging tot doodslag op [slachtoffer 1].
4.4. Redengevende feiten en omstandigheden
Parketnummer 14/810300-12.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Verdachte bevindt zich op 3 juli 2012 op de Hoogstraat in Den Helder, voor de woning van de vader van [getuige 1] (hierna: [getuige 1]). [getuige 1], een vriend van verdachte, bevindt zich op dat moment ook op de Hoogstraat. Zij treffen daar [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]), vergezeld door een paar jongens, waaronder [getuige 2]. Op enig moment ontstaat er een woordenwisseling tussen [slachtoffer 1] en verdachte. [slachtoffer 1] ziet, evenals [getuige 2], dat verdachte een mes in zijn hand heeft. [slachtoffer 1] rent daarom naar zijn auto die op de parkeerplaats aan de Hoogstraat staat. Verdachte rent hem achterna met het mes in zijn hand. Als hij vlakbij [slachtoffer 1] is, steekt hij [slachtoffer 1] met het mes in zijn rug, aan de linkerkant ter hoogte van zijn ribben. Het mes gaat door de bodywarmer en het t-shirt - de kleding die [slachtoffer 1] op dat moment draagt - heen en komt in zijn borstkas, aan de linker-achter-onderzijde van zijn rug, terecht met een steekwond als gevolg. Indien de wond dieper was geweest hadden zowel de longvliesplooi als de linkernier getroffen kunnen worden.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte een poging tot zware mishandeling oplevert. De lezing van verdachte op de terechtzitting, dat hij zijn mes pas op het laatste moment ter hand heeft genomen en met het mes heeft gezwaaid zonder de bedoeling om [slachtoffer 1] te verwonden, acht de rechtbank onaannemelijk. Deze lezing wordt niet gesteund door enig ander bewijsmiddel uit het dossier. [getuige 2] en [slachtoffer 1] verklaren beiden dat verdachte al rennend met het mes achter [slachtoffer 1] is aangegaan en hem vervolgens in zijn rug heeft gestoken. [getuige 1], een vriend van verdachte, verklaart dat hij verdachte in de rug van [slachtoffer 1] heeft zien slaan, op de plek waar [slachtoffer 1] een steekwond heeft opgelopen. Daarbij komt dat ook verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft gestoken en niet dat hij met het mes zou hebben gezwaaid.
De rechtbank is van oordeel dat de aard van deze gedragingen – het rennen met een mes in de hand en vervolgens gericht steken in de rug, door kleding heen, op een plek waar zich vitale organen bevinden – naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat dit de gevolgtrekking rechtvaardigt dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1].
Parketnummer 15/002938-13
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
ten aanzien van feit 1:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie d.d. 27 juli 2012, waarin is opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina 8);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 13 juni 2012, pagina’s 3 en 4;
ten aanzien van feit 2:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor door de politie d.d. 27 juli 2012, waarin is opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina 9);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 13 juni 2012, pagina’s 3 en 4, met als bijlage een foto, pagina 5.
4.5. Bewezenverklaring
Parketnummer 14/810300-12
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 3 juli 2012 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes ter hoogte van de linker-achter-onderzijde in de borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Parketnummer 15/002938-13
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 13 juni 2012 te Den Helder [slachtoffer 2], verdachtes zwangere vriendin, heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik sla dat kind eruit”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 13 juni 2012 te Den Helder opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2], verdachtes zwangere vriendin, hardhandig met kracht bij de rechterbovenarm en de pols heeft vastgepakt en vastgehouden, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 14/810300-12, subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
feit 1 (parketnummer 15/002938-13):
bedreiging met zware mishandeling;
feit 2 (parketnummer 15/002938-13):
mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte opgemaakte rapport van 14 september 2012, opgemaakt door psychiater M. van Berkel en het over verdachte opgemaakte rapport van 2 oktober 2012, opgemaakt door psycholoog R.S. Turk. Beide rapporteurs hebben opdracht gekregen te adviseren over het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 14/810300-12. De rapporten hebben daarom alleen betrekking op voornoemde zaak. Rapporteurs komen – zakelijk weergegeven – tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van ADHD en aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met kenmerken van zowel de antisociale als de borderline persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit en maken dat verdachte zich veel sneller dan anderen bedreigd of tekortgedaan kan voelen en in reactie daarop impulsief en agressief kan reageren. Hij houdt dan geen enkele rekening met de mogelijke gevolgen en dat maakt hem gevaarlijk. Het advies is om betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank neem dit advies over en maakt deze conclusie tot de hare. De rechtbank is daarom van oordeel dat het in de zaak met parketnummer 14/810300-12 bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Nu de feiten, zoals ten laste gelegd onder parketnummer 15/002938-13, niet samenhangen met het bewezen verklaarde feit in de zaak met parketnummer 14/810300-12 en die feiten als vormen van agressie in relationeel verband ook een ander karakter dragen, is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten in de zaak met parketnummer 15/002938-13 volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Ook overigens is niet gebleken van enige omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de sancties
7.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht;
- klinische opname in Divisie Forensische Psychiatrie te Heiloo dan wel een soortgelijke instelling;
- locatieverbod, te weten een verbod om zich binnen een straal van vijf kilometer van de woning van zijn ex-vriendin [slachtoffer 2] te bevinden.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte kan zich vinden in de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden. Ten aanzien van het onvoorwaardelijke deel van vrijheidsstraf acht hij een straf gelijk aan het voorarrest voldoende.
7.3 Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich – na een ruzie in de vriendengroep – schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1]. Hoewel de reden van de ruzie onduidelijk is gebleven, sluit de rechtbank niet uit dat [slachtoffer 1] ook een aandeel in deze ruzie heeft gehad. Dit neemt echter niet weg dat verdachte veel te ver is gegaan door een mes ter hand te nemen en die in de rug van [slachtoffer 1] te steken. Te meer nu de ruzie tot dat moment slechts bestond uit het uiten van dreigende woorden jegens elkaar. [slachtoffer 1] heeft zich, door het gedrag van verdachte, zeer angstig gevoeld. Dat hij relatief gering letsel heeft opgelopen, is geenszins aan het handelen van verdachte te danken.
Voorts heeft verdachte zijn toenmalige vriendin, die destijds zwanger was, mishandeld en haar op ernstige wijze bedreigd, waardoor zij bang is geweest dat verdachte een miskraam bij haar zou veroorzaken.
Dergelijk geweld veroorzaakt niet alleen pijn, letsel of angst bij de directe slachtoffers, maar brengt ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg. Verdachte is geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan en heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen emoties en beweegredenen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 juli 2012, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van geweldsdelicten is veroordeeld en dat hij ten tijde van het plegen van de feiten nog in een proeftijd liep. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het door psychiater M. van Berkel opgemaakte psychiatrisch rapport gedateerd 14 september 2012 en het door psycholoog R.S. Turk opgemaakte psychologisch rapport gedateerd 2 oktober 2012.
De bevindingen van beide rapporteurs houden onder meer – zakelijk weergegeven – in dat het recidiverisico, gelet op beide aanwezige stoornissen (persoonlijkheidsstoornis met kenmerken van zowel de antisociale als de borderline persoonlijkheidsstoornis en ADHD), hoog is. De problemen zijn van dien aard dat verwacht mag worden dat ambulante begeleiding niet toereikend zal blijken te zijn. Omdat verdachte er snel de brui aan kan geven als het wat moeilijker wordt, ligt een dwingend juridisch kader voor de hand. Het advies is om verdachte – in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel –onder toezicht te plaatsen van de Reclassering Nederland en hem te verplichten mee te werken aan een klinische behandeling in een Forensisch Psychiatrische Kliniek.
- het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies gedateerd 15 februari 2013 van D. Stein als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, Adviesunit Alkmaar. Dit advies houdt onder meer het volgende in:
Beide Pro Justitia rapporteurs bevelen een klinische opname aan. De reclassering deelt deze visie een heeft verdachte derhalve op 20 september 2012 aangemeld bij het IFZ voor een indicatiestelling. Op 7 december 2012 is verdachte aangemeld bij de Divisie Forensische Psychiatrie (hierna: DFP) Heiloo. Op 22 januari 2013 werd verdachte verwacht voor een intakegesprek. Op 31 januari 2013 is rapporteur gebeld door DFP met de mededeling dat verdachte bij hen kan worden opgenomen. I. Meester van DFP vertelt dat er bij verdachte sprake is van lastige problematiek met een niet erg hoge motivatie. Ondanks de bedenkingen willen zij de behandeling van verdachte een kans geven. Zij adviseren een klinische opname van minimaal één jaar, met daarop volgend een resocialisatietraject van minimaal één tot twee jaar waarbij verdachte naar een woonvoorziening van DFP kan. Referente vertelt dat er een wachtlijst is, waardoor zij geen opnamedatum kunnen geven. Mocht het zo zijn dat verdachte eerder in vrijheid wordt gesteld, dan dat zij hem een plek kunnen bieden, zou het IFZ een ‘overbruggingsplek’ moeten/kunnen organiseren voor verdachte.
Rekeninghoudend met de indicatie van de behandelduur wordt geadviseerd een meldplicht van drie jaren op te leggen, een opname in een zorginstelling als DFP en een locatieverbod, te weten dat verdachte wordt verboden zich binnen een straal van vijf kilometer van de woning van zijn ex-vriendin in Den Helder te begeven.
Ter terechtzitting van 20 februari 2013 heeft mevrouw D. Stein van Reclassering Nederland toegelicht dat DFP nog steeds geen duidelijkheid kan geven over een opnamedatum. Zij kunnen geen toezeggingen doen, maar de verwachting is dat het niet langer dan een half jaar zal duren voor een plek beschikbaar is. Bij een overbruggingsplek speelt hetzelfde probleem, ook daar zijn wachtlijsten bij de klinieken. Uitwijken naar maatschappelijke opvang is in het geval van verdachte niet wenselijk, aldus mevrouw Stein.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 20 februari 2013 verklaard dat hij gemotiveerd is voor een klinische opname in DFP.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een vrijheidsstraf, deels voorwaardelijk, met een duur zoals gevorderd, op haar plaats is.
De rechtbank zal daarbij eveneens de gevorderde bijzondere voorwaarden opleggen, met dien verstande dat het locatieverbod beperkt zal worden tot een straal van 250 meter en geen gelding zal hebben, indien en voor zover verdachte en zijn ex-partner een omgangsregeling voor hun minderjarige dochter overeenkomen.
De rechtbank ziet in het feit dat een opnamedatum voor DFP thans nog niet bekend is, geen reden om deze klinische opname niet op te leggen als bijzondere voorwaarde. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht over de noodzaak en de duur van een dergelijke opname.
De rechtbank acht oplegging van een dergelijke bijzondere voorwaarde slechts aangewezen, indien redelijkerwijs te verwachten is dat de opname binnen afzienbare tijd kan aanvangen. In deze zaak acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte hier zo snel mogelijk mee kan starten Hoewel de ter terechtzitting afgelegde verklaring van getuige D. Stein onvoldoende houvast biedt voor een garantiedatum, leidt de rechtbank hier wel uit af dat een opnamedatum binnen 6 maanden na datum uitspraak te verwachten is. Een dergelijke termijn acht de rechtbank nog aanvaardbaar.
De rechtbank zal daarom de opname in DFP als bijzondere voorwaarde opnemen en daaraan een maximale duur van18 maanden verbinden.
De rechtbank zal, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aan dit criterium wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan, nu verdachte wordt veroordeeld wegens geweldsdelicten, al eerder voor dergelijke delicten veroordeeld is en uit de hiervoor genoemde rapportages volgt dat het recidivegevaar thans hoog is.
Zoals hiervoor onder het kopje strafbaarheid van de verdachte reeds vermeld, neemt de rechtbank het advies van de psychiater en de psycholoog om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het in de zaak met parketnummer 14/810300-12 subsidiair bewezen verklaarde feit over. Met deze omstandigheid heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat in voor verdachte gunstige zin rekening gehouden.
8. Vordering van de benadeelde partij
Parketnummer 14/810300-12.
De benadeelde partij [slachtoffer 1], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 761,18 wegens materiële en immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij kosten voor rechtsbijstand gevorderd ter hoogte van € 76,-.
De officier van justitie heeft tot toewijzing van de vordering geconcludeerd. De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de materiële en immateriële schade. Ten aanzien van de kosten voor rechtsbijstand heeft hij verzocht de benadeelde niet ontvankelijk te verklaren.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 14/810300-12 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 761,18, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Gelet op het gevorderde en onderbouwde bedrag aan eigen risico voor rechtsbijstand, begroot de rechtbank deze kosten tot op heden op € 76,-. De rechtbank is van oordeel dat ook deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het standpunt van de raadsman dat benadeelde dit bedrag mogelijk gerestitueerd krijgt, kan de rechtbank niet volgen. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing een brief van de Raad voor Rechtsbijstand van 23 augustus 2012 overgelegd waaruit volgt dat een eigen bijdrage van € 76,- is vastgesteld. Hieruit volgt niet dat dit een voorwaardelijke eigen bijdrage betreft. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9. Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering, gedateerd 30 juli 2012, gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de kinderrechter van deze rechtbank van 25 oktober 2011 in de zaak met parketnummer 14/700916-11 aan verdachte opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat verdachte de voorwaarde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd. Op de terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat zij heeft verzocht de vordering af te wijzen en de proeftijd te verlengen met één jaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 9 november 2011 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank ziet echter – met de officier van justitie en de raadsman – in de als bijzondere voorwaarde op te leggen klinische opname, aanleiding deze straf thans niet ten uitvoer te leggen. Om die reden zal de vordering worden afgewezen en zal de proeftijd worden verlengd met één jaar.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair (parketnummer 14/810300-12) is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair (parketnummer 14/810300-12), 1 (parketnummer 15/002938-13 ) en 2 (parketnummer 15/002938-13) ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Stelt daarbij een proeftijd van drie jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd van drie jaren zal melden bij Reclassering Nederland te Alkmaar, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich, zodra een opnamedatum bekend is, per die datum klinisch zal laten opnemen bij de Divisie Forensische Psychiatrie te Heiloo, dan wel een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal 18 (achttien) maanden, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- zich niet zal bevinden binnen een straal van 250 meter van de woning van zijn ex-vriendin [slachtoffer 2], [adres], voor de duur van één jaar, behoudens het geval een omgangsregeling voor hun minderjarige dochter wordt overeengekomen;
- waarbij de Reclassering Nederland opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang de instelling dit in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 761,18 (zevenhonderdeenenzestig euro en achttien cent), bestaande uit € 261,18 aan vergoeding van materiële schade en € 500,- aan vergoeding van immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 1], voornoemd, rekeningnummer [nummer], vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij ten behoeve van rechtsbijstand gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken. De tot op heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op € 76,- (zesenzeventig euro).
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 761,18 (zevenhonderdeenenzestig euro en achttien cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie strekkende tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van 25 oktober 2011 in de zaak met parketnummer 14/700916-11. Verlengt de in dat vonnis op twee jaar vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Beek, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.K. Krijnen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 maart 2013.
mr. E.J.M. Tuijp en J.K. Krijnen zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen