RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Strafrecht
Parketnummer: 14/700290-12
Uitspraakdatum: 6 maart 2013
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 februari 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en feitelijk verblijvende op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. van Aert en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A.M. Euverman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 8 november 2011 in de gemeente Hoorn als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Poortwachter, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl de verlichting van de door de verdachte bestuurde auto niet was ontstoken waardoor, althans tengevolge waarvan hij, verdachte, onvoldoende, althans verminderd en/of slecht uitzicht had en/of
- terwijl hij, verdachte niet, althans onvoldoende heeft geanticipeerd op de omstandigheid dat een of meer (andere) weggebruiker(s) met zijn/hun verlichting (in zijn richting) seinde(n) en/of hem, verdachte, erop heeft/hebben geattendeerd dat hij, verdachte, de verlichting van zijn auto niet had ontstoken,
bij het naderen van een scootmobiel (bestuurd door [slachtoffer])
- die in dezelfde richting als verdachte (normaal) rechtshoudend over (de roodgemarkeerde fietsstrook van) die rijbaan reed
- onvoldoende uit te wijken en/of afstand te bewaren tot en/of rekening te houden met die scootmobiel,
tengevolge waarvan een botsing of aanrijding is ontstaan tussen de door hem, verdachte, bestuurde auto en die door voornoemde [slachtoffer] bestuurde scootmobiel,
waardoor aan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken enkel en/of een gebroken kuit en/of een gespleten bot in het been en/of negen gebroken ribben en/of een klaplong, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 8 november 2011 te Hoorn als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Poortwachter,
- terwijl de verlichting van de door de verdachte bestuurde auto niet was ontstoken waardoor, althans tengevolge waarvan hij, verdachte, onvoldoende, althans verminderd en/of slecht uitzicht had en/of
- terwijl hij, verdachte niet, althans onvoldoende heeft geanticipeerd op de omstandigheid dat een of meer (andere) weggebruiker(s) met zijn/hun verlichting (in zijn richting) seinde(n) en/of hem, verdachte, erop heeft/hebben geattendeerd dat hij, verdachte, de verlichting van zijn auto niet had ontstoken,
bij het naderen van een scootmobiel (bestuurd door [slachtoffer])
-die in dezelfde richting als verdachte (normaal) rechtshoudend over (de roodgemarkeerde fietsstrook van) die rijbaan reed- niet zoveel nodig behoorlijk naar links is uit geweken, althans onvoldoende afstand heeft bewaard tot en/of onvoldoende rekening heeft houden met die scootmobiel,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De rechtbank heeft in de tiende zin van het primair ten laste gelegde en in de zesde zin van het subsidiair ten laste gelegde telkens het woord “geanticipeerd” verbeterd gelezen in “gereageerd”, aangezien het woord anticiperen taalkundig gezien niet past in de context van de daaropvolgende tekst.
De rechtbank verstaat de term “botsing” overeenkomstig het normale spraakgebruik als een synoniem van “aanrijding”. De huidige Wegenverkeerswet 1994 dwingt niet meer tot het maken van een (juridisch) onderscheid tussen botsing en aanrijding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Op 8 november 2011 heeft op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Poortwachter in de gemeente Hoorn, een verkeersongeval plaatsgevonden. Hierbij is mevrouw [slachtoffer] ernstig gewond geraakt.
De rechtbank heeft de vraag te beantwoorden of bewezen is dat verdachte door zijn gedragingen schuld (in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994) aan dit verkeersongeval heeft en of er verband bestaat tussen dit verkeersongeval en het letsel van het slachtoffer.
3.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daartoe betoogd dat verdachte met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en onoplettendheid in zijn auto heeft gereden en een verkeersongeval heeft veroorzaakt. Verdachte heeft terwijl het donker was de lichten van zijn auto niet ontstoken en niet gereageerd op herhaaldelijk seinen van zijn medeweggebruikers. Verdachte heeft het slachtoffer, dat in haar scootmobiel voor hem over dezelfde weg reed, niet gezien en haar aangereden. Verdachte heeft door het veroorzaken van het onderhavige verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer teweeggebracht.
3.3 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak van het primair ten laste gelegde en vrijspraak althans ontslag van alle rechtsvervolging van het subsidiair ten laste gelegde dient te volgen.
De raadsvrouw heeft daartoe betoogd dat verdachte inderdaad de lichten van zijn auto niet had ontstoken. Hij werd echter verblind door de tegemoetkomende auto’s en door een achterligger via zijn achteruitkijkspiegel, waardoor hij de scootmobiel niet heeft kunnen zien en dus niet heeft kunnen ontwijken. Van onoplettendheid of onvoorzichtigheid kan gezien het korte tijdsbestek geen sprake zijn geweest. Toen verdachte de Poortwachter op reed, werd hij direct verblind waarna direct de botsing volgde, zodat anticiperen onmogelijk was. De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel in juridische zin, zodat ook op grond van dat punt geen bewezenverklaring kan volgen.
3.4 Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde op grond van het volgende.
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 8 november 2011 omstreeks 19.00 uur reed de heer [getuige 1] in zijn personenauto op de Poortwachter in de richting van de Zwaagmergouw in Hoorn. [getuige 1] zag dat van links een auto uit een zijstraat kwam en dat de verlichting van die auto niet brandde. Deze auto reed voor [getuige 1] de Poortwachter op eveneens in de richting van de Zwaagmergouw. [getuige 1] heeft toen over de afstand van een aantal meters twee of drie keer achter elkaar geknipperd met zijn verlichting. Hij zag dat een tegenligger ook zeker twee keer seinde. Deze tegenligger reed door. Daarna hoorde [getuige 1] een klap en zag hij een scootmobiel. De bestuurder van de auto zonder verlichting die de aanrijding veroorzaakte, zette de auto even verderop op de stoep. [getuige 1] zag dat de lichten van die auto nog steeds uit waren.
Eén van de tegenliggers die naar de auto zonder verlichting seinde, was mevrouw [getuige 2]. Zij reed in haar auto op de Poortwachter en zij heeft, zodra ze de auto zonder verlichting zag, meerdere keren geseind om de bestuurder te waarschuwen. Zij zag dat twee auto´s die voor haar reden ook met hun verlichting seinden. Mevrouw [getuige 2] zag vervolgens een scootmobiel rijden en zij zag dat de auto zonder verlichting vol achterop de scootmobiel klapte.
De auto zonder verlichting betrof de personenauto van verdachte waarin hij op dat moment reed. Hij was op weg vanaf zijn huis aan de [adres] in Hoorn en draaide vanuit die zijstraat de Poortwachter op. Toen seinde een achterligger. Vanaf dit kruispunt heeft hij zijn toen nog geringe snelheid vermeerderd tot omstreeks 50 kilometer per uur.
De Poortwachter is een voor het openbaar verkeer openstaande weg met een aan beide zijden, tussen het trottoir en de hoofdrijbaan, aangelegde fietsstrook. Deze fietsstroken zijn voorzien van roodkleurig asfalt en gescheiden van de hoofdbaan door een onderbroken streep. In het trottoir stonden lichtmasten van de openbare straatverlichting. De straatverlichting was in werking.
Op één van de fietsstroken reed mevrouw [slachtoffer] in haar scootmobiel. Zij reed in dezelfde rijrichting als verdachte. Verdachte botste met de rechter voorzijde van zijn auto tegen de achterzijde van de scootmobiel. Hierdoor schoot de scootmobiel naar rechts het trottoir op en kwam tegen de aldaar staande lichtmast aan. De scootmobiel veranderde daardoor weer van richting en kwam op de rijbaan tot stilstand.
Technisch onderzoek van ter plaatse gekomen politie wees uit dat de verlichting van de auto van verdachte bij inschakeling naar behoren werkte. Ook remde en stuurde het voertuig goed.
Onderzoek aan de scootmobiel wees uit dat de achterverlichting mogelijk niet werkte. Over de rugleuning van de zitplaats van de scootmobiel was een zogenaamd veiligheidsvestje bevestigd met witte retroreflecterende banen. Hierdoor nam de waarneembaarheid van de scootmobiel aan de achterzijde toe, met name als er door achteropkomend verkeer verlichting wordt gebruikt. De aanrijding vond nagenoeg onder een lichtmast plaats.
Ten tijde van de aanrijding was de lichtgesteldheid gelegen tussen zonsondergang en zonsopgang.
De bestuurster van de scootmobiel, mevrouw [slachtoffer], raakte zwaar gewond. Zij liep een klaplong bij vele ribbreuken op en had een enkelbreuk links, waarvoor een enkeloperatie nodig was. De geschatte duur van de genezing was onduidelijk.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Voor bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval waardoor een andere zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht, heeft plaatsgevonden.
In dit geval heeft verdachte, als bestuurder rijdend in zijn personenauto terwijl de donkerte van de avond reeds was gevallen, de lichten van zijn personenauto niet ontstoken. Meerdere weggebruikers hebben door het geven van lichtsignalen verdachte geattendeerd op het feit dat zijn lichten niet brandden. Verdachte heeft hierop niet gereageerd door zijn verlichting alsnog te ontsteken of te remmen of te stoppen, maar hij is doorgereden en is met zijn auto tegen de voor hem rijdende scootmobiel van mevrouw [slachtoffer] gebotst.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte werd verblind door het seinen van de medeweggebruikers en dat de afstand waarover verdachte heeft gereden slechts 59 meter betrof. Dit laatste heeft zij onderbouwd door overlegging van een afdruk van Google maps. Deze afstand was volgens de raadsvrouw te kort om te kunnen reageren. De aanrijding met de scootmobiel was reeds een feit voordat verdachte ook maar iets had kunnen doen om dit te voorkomen, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte vanuit de zijstraat de Spinner de Poortwachter is opgedraaid en dat het verkeersongeval vlak voor de kruising van de Poortwachter met de Torenwachter heeft plaatsgevonden. Tussen de Spinner en de Poortwachter bevindt zich nog de kruising met de Volder. Gelet op de door de raadsvrouw overgelegde afdruk betreft de afstand minimaal het dubbele van de door de raadsvrouw berekende afstand van 59 meter.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt dat sprake is van lichtsignalen van een persoon, direct na het opdraaien van verdachte op de Poortwachter Dit betekent dat niet – zoals de raadsvrouw stelt – een vijftal seconden moet zijn verstreken tussen het moment van het opdraaien op de Poortwachter, direct gevolgd door de gegeven lichtsignalen, en het moment van de botsing met de scootmobiel maar een aanzienlijk ruimere tijdspanne. In dit tijdsbestek had verdachte moeten en kunnen reageren op de lichtsignalen van zijn medeweggebruikers. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de geringe snelheid van de auto van verdachte, die net vanuit een zijstraat de Poortwachter was opgedraaid, zoals door verdachte bevestigd.
De rechtbank acht de door verdachte gestelde verblinding door groot licht van een tegenligger niet aannemelijk. Uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen volgt dat geen sprake was van continu groot licht, maar dat slechts sprake was van door verdachte niet als zodanig opgemerkt of begrepen seinen door herhaald knipperen met groot licht.
Voornoemde gedragingen van verdachte brengen de rechtbank tot het oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft aan het onderhavige verkeersongeval.
De raadsvrouw heeft betoogd dat het door het verkeersongeval veroorzaakte letsel juridisch niet te duiden is als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsvrouw en overweegt daartoe als volgt. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat sprake is van een klaplong bij vele ribbreuken en een enkelbreuk waarvoor een enkeloperatie nodig was. De geschatte duur van de genezing was onduidelijk. Deze feiten en omstandigheden brengen de rechtbank tot de conclusie dat het letsel van ernstige aard was en dat medisch ingrijpen noodzakelijk was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
primair
hij op 8 november 2011 in de gemeente Hoorn als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de Poortwachter, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl de verlichting van de door de verdachte bestuurde auto niet was ontstoken waardoor hij, verdachte, onvoldoende zicht had en
- terwijl hij, verdachte niet heeft gereageerd op de omstandigheid dat andere weggebruikers met hun verlichting in zijn richting seinden en hem, verdachte, erop hebben geattendeerd dat hij, verdachte, de verlichting van zijn auto niet had ontstoken,
bij het naderen van een scootmobiel, bestuurd door [slachtoffer] – die in dezelfde richting als verdachte normaal rechtshoudend over de roodgemarkeerde fietsstrook van die rijbaan reed – onvoldoende uit te wijken en rekening te houden met die scootmobiel,
tengevolge waarvan een botsing is ontstaan tussen de door hem, verdachte, bestuurde auto en die door voornoemde [slachtoffer] bestuurde scootmobiel,
waardoor aan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken enkel en gebroken ribben en een klaplong werd toegebracht.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis en tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden.
6.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte een geheel voorwaardelijke straf afdoende is.
6.3 Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt ten gevolge waarvan een 66-jarige dame, die in haar scootmobiel op de weg reed, zwaar gewond is geraakt. Ter terechtzitting is de schriftelijke slachtofferverklaring van mevrouw [nabestaande], dochter van het slachtoffer, voorgelezen. Zij heeft daarin aangegeven welke de gevolgen van het feit zijn voor haar persoonlijk. Die gevolgen zijn overigens onlosmakelijk verbonden met het gegeven dat het slachtoffer minder dan twee maanden na het ongeval is overleden.
Anderzijds heeft de rechtbank overwogen dat het verkeersgedrag van verdachte de lichtste vorm van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 betreft.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 5 november 2012, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 is veroordeeld.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid behoren te worden opgelegd. De rechtbank vindt echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding de door de officier van justitie gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank heeft daarbij in ogenschouw genomen dat de in Hoorn woonachtige verdachte werkzaam is in Enkhuizen, aan hart- en vaatziekten lijdt en in dat kader een operatie aan zijn aorta dient te ondergaan. Daarnaast draagt hij alleen de zorg voor zijn minderjarige dochtertje. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke rijontzegging een proeftijd van twee jaren verbinden opdat verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan. Omdat de rijontzegging geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd, acht de rechtbank het passend en geboden de duur van de door de officier van justitie gevorderde werkstraf te verhogen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de
artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 80 (tachtig) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte voorts tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. E.J.M. Tuijp en mr. J. van Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.K. Krijnen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 maart 2013.
mr. E.J.M. Tuijp is buiten staat dit vonnis te ondertekenen