ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8508

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
14/810428-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een loverboy voor mensenhandel en dwang tot prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel en dwang tot prostitutie. De verdachte, een loverboy, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer, een jonge vrouw, gedurende een periode van twee maanden heeft gedwongen tot prostitutie. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van inconsistenties in de verklaringen van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van zijn overwicht en de kwetsbare positie van het slachtoffer, die zwakbegaafd was en emotioneel afhankelijk van de verdachte. De verdachte heeft het slachtoffer bedreigd en mishandeld om haar te dwingen tot prostitutie, waarbij hij ook de opbrengsten van haar seksuele handelingen voor zichzelf heeft gebruikt. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het slachtoffer recht heeft op schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een straatverbod.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Strafrecht
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 14/810428-12 (P)
Uitspraakdatum: 24 april 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 april 2013 in de zaak tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] [geboorteland],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag Huis van Bewaring te Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 januari 2011 tot en met 31 juli 2012 in de gemeente Alkmaar, in ieder geval in/vanuit Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens)
een ander, te weten [slachtoffer]
(telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer],
(artikel 273f lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
en/of
2) heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten (van seksuele aard), dan wel onder één of meer van de voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen (waaronder: beschikbaar zou houden) tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard),
(artikel 273f lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
en/of
heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handeling(en) met of voor een derde,
(artikel 273f lid 1 ahf/sub 9 Wetboek van Strafrecht)
immers heeft hij, verdachte,
met betrekking tot die [slachtoffer] (in genoemde periode):
* die [slachtoffer] opgedragen, althans voorgesteld prostitutiewerk te verrichten,
* die [slachtoffer] (vervolgens) prostitutiewerk laten verrichten,
* voor die [slachtoffer] bepaald welke handelingen zij diende te verrichten en/of welk tarief en/of welke werktijden zij diende te hanteren,
* met de klant(en) onderhandeld over de door [slachtoffer] te verrichten seksuele handelingen en/of het te betalen geldbedrag,
* het/de afgesproken geldbedrag(en) in ontvangst genomen,
* in de nabije omgeving waar die [slachtoffer] de seksuele handelingen moest verrichten, op haar gewacht en/of haar gecontroleerd,
* die [slachtoffer] (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht gehouden en/of doen geloven dat ze (nagenoeg) voortdurend onder controle en/of toezicht werd gehouden,
* die [slachtoffer] bedreigd met de dood en/of het toebrengen van zwaar letsel,
* die [slachtoffer] mishandeld,
* door zijn (intimiderende) gedrag en (voortdurende) controle die [slachtoffer] grote angst ingeboezemd,
* geprofiteerd van en/of uitgaven gedaan van het door die [slachtoffer] in de prostitutie verdiende geld en/of
* (aldus) en/of op enigerlei andere wijze in de communicatieve en feitelijke omgang met die [slachtoffer] een situatie gecreëerd en/of in stand gehouden, waarin hij, verdachte, door de feitelijke verhoudingen een overwicht verkreeg over die [slachtoffer];
Feit 2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2009 tot en met 21 januari 2011, in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
een ander, genaamd [slachtoffer] [geboortedatum],
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer], terwijl zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
(artikel 273f lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
en/of
2) ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handeling(en), terwijl zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
(artikel 273f lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
en/of
3) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit één of meer seksuele handeling(en) van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling, terwijl zij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
(artikel 273f lid 1 ahf/sub 8 Wetboek van Strafrecht)
(immers heeft hij, verdachte,
met betrekking tot die [slachtoffer] (in genoemde periode):
* op zijn initiatief (een) prostitutieafspra(a)k(en) voor die [slachtoffer] gemaakt,
* die [slachtoffer] naar die afspra(a)k(en) gebracht/vervoerd,
* met de klant(en) onderhandeld over de door haar te verrichten seksuele handelingen en/of het te betalen geldbedrag,
* het/de afgesproken geldbedrag(en) in ontvangst genomen,
* in de nabije omgeving waar die [slachtoffer] de seksuele handelingen moest verrichten, op haar gewacht en/of haar gecontroleerd,
* geprofiteerd van en/of uitgaven gedaan van het door die [slachtoffer] verdiende
geld;).
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1. Feit 1
3.1.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van dit feit.
3.1.2. Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft stellig ontkend iets met de werkzaamheden van [slachtoffer] te maken te hebben. De raadsman stelt ter onderbouwing van dit standpunt onder meer dat de verklaringen van [slachtoffer] innerlijk tegenstrijdig en niet consistent zijn en derhalve niet als geloofwaardig en betrouwbaar bewijs kunnen worden gebezigd.
3.1.3. Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van dit feit
Op 26 mei 2012 heeft [slachtoffer] een informatief gesprek gehad met de politie ter zake van mensenhandel. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte, waar zij op dat moment een relatie mee had, op 24 mei 2012 vanuit het niets zomaar wilde dat zij in de buurt van de Achterdam te Alkmaar klanten zou benaderen voor betaalde seks. Aanvankelijk heeft [slachtoffer] dit geweigerd, maar verdachte dreigde de relatie te beëindigen. [slachtoffer] heeft vervolgens op 24 mei 2012 in de omgeving van de Achterdam een man aangesproken en met die man in het Victoriapark (de rechtbank begrijpt: het Victoriepark) te Alkmaar seks gehad voor € 60,-. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte dit bedrag rechtstreeks van de klant van [slachtoffer] heeft ontvangen en hiervan goederen en levensmiddelen voor zichzelf en [slachtoffer] heeft gekocht.
Verder heeft [slachtoffer] in voornoemd informatief gesprek verklaard dat zij op 25 mei 2012 op de Kooltuin in Alkmaar door verdachte is mishandeld. De aanleiding hiervoor was dat verdachte van [slachtoffer] verlangde dat zij wederom voor geld seks zou hebben met klanten. Hierbij heeft verdachte tegen [slachtoffer] gezegd dat hij haar in elkaar zou slaan als zij de dag erna geen geld zouden hebben en dat hij haar lelijk zou maken in haar gezicht met een mes zodat geen enkele man haar nog mooi zou vinden. Verdachte had daarbij in zijn linkerhand een mes. Na aanhoudende weigering door [slachtoffer] heeft verdachte haar ook daadwerkelijk mishandeld. Hij heeft haar een vuistslag in haar gezicht gegeven en low kicks op haar benen, waardoor zij op de grond viel. [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van deze mishandeling door verdachte.
Op 29 juni 2012 hebben verbalisanten, na een melding, [slachtoffer], haar moeder en haar oma, op het Luttik Oudorp te Alkmaar aangetroffen. [slachtoffer] heeft ter plekke verklaard dat zij in de maanden mei en juni 2012 door verdachte, waar zij op dat moment nog steeds een relatie mee had, is gedwongen tegen haar wil tegen betaling seks te hebben met klanten. Zij heeft gedurende deze twee maanden ongeveer vijftien maal tegen haar wil seks gehad voor geld. Hierbij heeft verdachte haar gedreigd te vermoorden of met een mes littekens in haar gezicht te maken indien zij zou weigeren.
Voornoemde omstandigheden hebben aanleiding gegeven nader onderzoek te verrichten. Uit door de politie na 29 juni 2012 ingesteld onderzoek is het volgende naar voren gekomen.
[slachtoffer] heeft gedurende de maanden mei en juni 2012 prostitutiewerkzaamheden in opdracht van verdachte moeten verrichten. Dit deed [slachtoffer] tegen haar zin. De seks heeft op verschillende plekken plaatsgevonden, waaronder het Victoriepark en een seksshop op [straatnaam]. Hierbij moest zij van verdachte in de omgeving van de Achterdam te Alkmaar mannen op straat aanspreken en voorstellen seks met haar te hebben tegen betaling. Het maakte hierbij niet uit met wie zij seks zou hebben, als er maar geld kwam. Als de man geïnteresseerd was in seks, onderhandelde hij met verdachte over de prijs voor de seksuele handelingen door [slachtoffer] .
[slachtoffer] mocht zich niet met deze onderhandelingen bemoeien. Het door de klant te betalen bedrag werd vooraf door verdachte ontvangen. Door winkeliers in de omgeving van de Achterdam is dit gedurende de periode vanaf mei tot ongeveer half juni 2012 bijna dagelijks waargenomen en een getuige, te weten [getuige 1] heeft hiervan foto’s gemaakt. [slachtoffer] ging samen met de klant naar een plek om vervolgens seks met hem te hebben. Hierbij is verdachte wel eens met hen meegelopen of achter hen aangelopen en heeft hij af en toe bij de klanten achteraf geïnformeerd of zij tevreden waren over de verleende seksuele diensten door [slachtoffer]. Hij bleef in de buurt [slachtoffer] en haar klant, om te kijken of zij wel deed wat hij van haar verlangde en of zij wel terugkwam.
Verdachte bepaalde haar werktijden. Overdag zou het te veel opvallen. Ook in de periode dat [slachtoffer] ongesteld was, moest zij van verdachte seks hebben met klanten.
[slachtoffer] heeft het geld, dat zij had verdiend met prostitutiewerkzaamheden, nooit zelf van de klanten ontvangen. Verdachte ontving en beheerde dit verdiende geld. Hiervan kocht hij onder meer drugs, alcohol, eten, benzine en goederen voor zichzelf of voor hen beiden. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar niet met het geld vertrouwde, omdat hij dacht dat zij met het geld weg zou lopen.
[slachtoffer] heeft meerdere malen tegen verdachte gezegd geen seks voor geld te willen verrichten. Verdachte heeft hierop gedreigd de relatie te verbreken, haar bedreigd met mishandeling, haar bedreigd met de dood, haar daadwerkelijk mishandeld en haar voorgehouden dat hij meer van haar zou houden als zij dit voor hem deed. [slachtoffer] was bang voor verdachte. Getuige [getuige 1] is opgevallen dat het net leek alsof [slachtoffer] aan een elastiekje zat, dat zij erg afhankelijk was van verdachte en dat zij een afwezige indruk maakte. Ook de familieleden van [slachtoffer] is opgevallen dat [slachtoffer] in haar relatie met verdachte erg afhankelijk van hem was.
[slachtoffer] heeft op 3 juni 2012 met verdachte bij de Achterdam geïnformeerd naar kamerverhuur voor prostituees. [slachtoffer] wilde dit niet. Hierbij voerde verdachte aanvankelijk het woord, maar na de mededeling van baliemedewerker [getuige 2] dat hun kamerverhuurbedrijf geen zaken doet met mannen, heeft [slachtoffer] het woord gevoerd. De fotografische weergave van de camerabeelden toont dat verdachte schuin achter [slachtoffer] staat bij de betreffende balie. Baliemedewerker [getuige 2] heeft verklaard dat het hem opviel dat [slachtoffer] er vrij passief bij stond en eerst naar verdachte keek, voordat zij antwoord gaf op de door hem gestelde vragen.
Getuige [getuige 3], eigenaar van een seksshop op [straatnaam] in Alkmaar heeft verklaard dat [slachtoffer] altijd samen met verdachte naar de winkel kwam. Later, ongeveer mei 2012, kwam [slachtoffer] met andere mannen. [slachtoffer] betaalde de films, wat [getuige 3] opviel; meestal betalen de mannen de films. [getuige 3] heeft verklaard dat hij het gevoel had dat er iets niet klopte.
3.1.4. Bewijsoverweging ten aanzien van dit feit
Bewijsverweer
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte [slachtoffer] niet heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden. De verklaringen van [slachtoffer] zijn innerlijk tegenstrijdig en niet consistent en kunnen daarom niet als geloofwaardig en betrouwbaar tot het bewijs worden gebezigd. Daarnaast worden de verklaringen van [slachtoffer] niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De raadsman heeft daarbij specifiek aangevoerd dat [slachtoffer] tijdens haar verhoren bij de politie heeft ontkend dat zij verdachte heeft ontmoet op 24 september 2012 en heeft ontkend die dag een briefje te hebben gemaakt waarin zij verdachte vrijpleit, terwijl later is gebleken dat [slachtoffer] verdachte wel degelijk die dag heeft ontmoet en ook heeft erkend dat het briefje door haar is geschreven.
Beoordeling van het verweer
Ten aanzien van de waarde en de bruikbaarheid van de verklaringen van zowel [slachtoffer] als van verdachte zelf overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer] heeft diverse malen verklaringen afgelegd. Op essentiële punten, zoals de aanleiding tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden in mei 2012, het gedwongen/bewogen zijn tot deze werkzaamheden, de manier van klanten benaderen, de geldbedragen, de locaties en de rol van verdachte hierbij, heeft [slachtoffer] gedetailleerd en consistent verklaard. Daarnaast wordt voor een aantal essentiële onderdelen uit de verklaring van [slachtoffer] steunbewijs gevonden in de verklaringen van de objectieve getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 1] en de in het dossier opgenomen foto’s. [getuige 2] bevestigt in zijn verklaring de door [slachtoffer] geschetste rol van verdachte op 3 juni 2012 bij het kamerverhuurbedrijf op de Achterdam en de verklaring van [getuige 3] sluit aan bij de verklaring van [slachtoffer] over de prostitutiewerkzaamheden in de seksshop op [straatnaam]. Verder wordt in de verklaring van [getuige 1] bevestiging gevonden voor de wijze waarop [slachtoffer] heeft beschreven op welke wijze zij van verdachte klanten moest benaderen alsmede de rol van verdachte hierbij, wat nog eens is ondersteund door foto’s die [getuige 1] heeft genomen van verdachte en [slachtoffer].
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en geeft zij hieraan zwaarwegende betekenis.
Met betrekking tot hetgeen door de raadsman is aangevoerd over het contact van verdachte met [slachtoffer] op 24 september 2012 en de totstandkoming van het briefje van diezelfde datum, waarin [slachtoffer] schrijft dat zij niet wil dat verdachte wordt vervolgd, dat zij uit vrije wil heeft gehandeld, dat verdachte niet van haar geld heeft geprofiteerd en dat de foto’s in het dossier niet kloppen, merkt de rechtbank het volgende op.
[slachtoffer] heeft over het op 24 september 2012 geschreven briefje aanvankelijk niet open en eerlijk verklaard. Pas na geconfronteerd te zijn geweest met de bevindingen uit politieonderzoek dat haar telefoon die dag zendmasten in Zaandam en Amsterdam had aangestraald, de plaatsen waarvan verdachte had verklaard met haar te zijn geweest, heeft [slachtoffer] toegegeven het briefje (onder dwang van verdachte) te hebben geschreven.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij contact met verdachte heeft opgenomen om hem te confronteren met wat hij haar had aangedaan. Vervolgens is zij een dag met hem opgetrokken en heeft hij haar gedwongen het briefje te schrijven. [slachtoffer] heeft verklaard zich zó te schamen voor haar handelwijze dat zij dit niet bij de politie durfde toe te geven. Uiteindelijk heeft zij verklaard hoe het die dag is gelopen. De omstandigheid dat [slachtoffer] in eerste instantie niet de waarheid heeft verklaard over de gebeurtenissen op 24 september 2012 doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het betrouwbaarheidsgehalte van de overige door haar afgelegde verklaringen. Deze verklaringen worden immers op voor de bewezenverklaring essentiële onderdelen ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 1] en de in het dossier opgenomen foto’s. Voorts acht de rechtbank de door [slachtoffer] gegeven uitleg over de door haar in eerste instantie onjuist afgelegde verklaring, namelijk dat zij zich schaamde dat zij toch weer contact met verdachte had opgenomen, in de gegeven omstandigheden geloofwaardig.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, die er – kort samengevat – op neerkomt dat hij in het geheel niet betrokken is geweest bij de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer], onaannemelijk en ongeloofwaardig. Deze verklaring is niet alleen in strijd met de verklaringen van [slachtoffer], maar ook met getuigenverklaringen van [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 2] en met de in het dossier opgenomen foto’s.
Toetsingskader artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
Een bewezenverklaring van artikel 273f, eerste lid, sub 4 respectievelijk sub 9, van het Wetboek van Strafrecht kan volgen als verdachte [slachtoffer] met gebruikmaking van (één van) de in dat artikel genoemde dwangmiddelen heeft aangezet tot prostitutie respectievelijk verdachte zich heeft bevoordeeld uit de opbrengst van deze prostitutie.
Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
De dwangmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte [slachtoffer] meerdere malen heeft bedreigd te mishandelen of te vermoorden en dat verdachte haar ook daadwerkelijk heeft mishandeld als zij aangaf geen seks (meer) met klanten voor geld te willen hebben.
Verdachte is diverse keren met [slachtoffer] en haar klant meegelopen of hen achterna gelopen en heeft wel eens bij klanten geïnformeerd of zij tevreden waren over de verleende seksuele diensten door [slachtoffer]. Verdachte was constant in de buurt van [slachtoffer] . Daarnaast ontving en beheerde verdachte het door haar verdiende geld. [slachtoffer] voelde zich en was ook feitelijk beperkt in haar keuzevrijheid. Daarom is sprake van dwang.
Verder staat vast dat verdachte onder meer in mei en juni 2012 een liefdesrelatie met [slachtoffer] had. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij erg verliefd was op verdachte en van hem hield. Zij was door haar liefde voor verdachte emotioneel van hem afhankelijk en kon zich daardoor niet aan de situatie onttrekken. In die zin was sprake van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Verdachte was zich van dit overwicht bewust en heeft hiervan misbruik gemaakt; hij heeft immers tegen [slachtoffer] gezegd dat hij meer van haar hield als zij seks had met klanten voor geld en haar meerdere malen gedreigd de relatie te verbreken als zij dit niet deed.
[slachtoffer] verkeerde ook in een kwetsbare positie. Zij had problemen thuis en op school. Verdachte wist dat zij speciaal onderwijs genoot en nog maar 17 jaar oud was toen hij haar ontmoette. Verdachte is tien jaar ouder dan [slachtoffer]. [slachtoffer] wordt gekenmerkt als zwakbegaafd (IQ van 75). Daarnaast heeft de relatie met verdachte tot gevolg gehad dat het contact tussen [slachtoffer] en haar familie verslechterde en zij van haar familie geïsoleerd raakte. Gezien het feit dat verdachte en [slachtoffer] een langdurige relatie hadden, acht de rechtbank het volstrekt onaannemelijk dat verdachte zich niet van deze omstandigheden bewust was. Vervolgens heeft hij hiervan misbruik gemaakt.
Verdachte heeft daarom de in artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde dwangmiddelen dwang, geweld, dreiging met geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie gebruikt om [slachtoffer] te dwingen en te bewegen tot prostitutie.
Vervolgens heeft verdachte deze dwangmiddelen gebruikt om [slachtoffer] te dwingen en te bewegen om hem te bevoordelen uit de opbrengst van deze prostitutie. Verdachte heeft rechtstreeks van de klanten van [slachtoffer] geld ontvangen in de periode dat zij voor verdachte als prostituee werkte. De klanten dienden het met verdachte afgesproken bedrag vooraf aan hem te betalen. [slachtoffer] heeft dit geld nooit zelf ontvangen. Hiervan kocht verdachte spullen voor zichzelf en soms spullen voor hen beiden. Hij heeft het door [slachtoffer] uit prostitutie verdiende geld in ieder geval deels voor zijn eigen doeleinden gebruikt.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard en hem te bevoordelen uit de opbrengst van deze handelingen.
Bewezen verklaarde periode
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet aan de bewijsminima wordt voldaan voor de gehele onder feit 1 ten laste gelegde periode van 22 januari 2011 tot en met 31 juli 2012. De verklaringen van [slachtoffer] , in samenhang met de gebezigde getuigenverklaringen, leveren bewijs op ten aanzien van de periode van 1 mei 2012 tot en met 29 juni 2012. Er is geen ander wettig bewijs voorhanden dat onderbouwt dat de periode eerder is aangevangen en langer heeft voortgeduurd dan deze twee maanden. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken ten aanzien van de overige ten laste gelegde maanden, te weten 22 januari 2011 tot en met 30 april 2012 en 30 juni tot en met 31 juli 2012.
Conclusie van de rechtbank
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de periode van 1 mei 2012 tot en met 29 juni 2012 telkens door dwang, geweld, dreiging met geweld, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer] heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard en hem te bevoordelen uit de opbrengst hiervan.
3.2. Feit 2
3.2.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van dit feit. De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld. [slachtoffer] heeft verklaard dat sprake is geweest van seks tegen betaling toen zij nog minderjarig was. Er is ook een politiemutatie van 16 november 2010, toen [slachtoffer] 17 jaar oud was, waaruit blijkt dat [slachtoffer] heeft verklaard dat zij met [betrokkene 1] naar bed is geweest en zij daar 50 euro voor kreeg. Daarnaast kunnen de bewijsmiddelen die aanwezig zijn voor de bewezenverklaring van feit 1 als schakelbewijs worden gebruikt voor feit 2. Wat aan verdachte wordt verweten dient te worden gezien als één feitencomplex. Dat de verwijten aan verdachte zijn neergelegd in twee aparte tenlasteleggingen is immers louter het gevolg van het feit dat aangeefster [slachtoffer] ten tijde van feit 2 nog minderjarig was.
3.2.2 Vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank is met de raadsman van verdachte van oordeel dat op grond van de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor bewezenverklaring van wat verdachte onder feit 2 wordt verweten. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het dossier bevat met betrekking tot dit feit de verklaringen van [slachtoffer], afgelegd bij de politie. Daarin heeft zij verklaard in de ten laste gelegde periode door verdachte te zijn gedwongen tot prostitutie en dat zij hetgeen zij daarmee verdiende aan hem diende af te dragen. Tegenover deze verklaringen van [slachtoffer] staat de stellige ontkenning van verdachte. Voorts zijn ook de moeder van [slachtoffer], te weten [moeder slachtoffer], haar opa, [opa slachtoffer], en haar oma, [oma slachtoffer], gehoord. Zij hebben verklaard wat zij van [slachtoffer] hebben gehoord over wat verdachte met haar zou hebben gedaan. De verklaringen van moeder en de grootouders zijn echter te herleiden tot één en dezelfde bron, namelijk [slachtoffer] . Steunbewijs in de vorm van door hen zelf waargenomen gebeurtenissen in deze periode, is niet voorhanden.
Daarnaast blijkt uit de politiemutatie van 16 november 2010 weliswaar dat [slachtoffer] heeft verklaard naar bed te zijn geweest met [betrokkene 1] of [betrokkene 2] en dat zij hiervoor 50 euro kreeg, maar niet wat de rol van verdachte hierbij is geweest.
Gelet op de strenge eisen die aan het bewijs in het strafproces worden gesteld, is het voorgaande onvoldoende om tot bewezenverklaring te kunnen komen van hetgeen verdachte onder feit 2 wordt verweten.
De rechtbank is van oordeel, anders dan de officier van justitie, dat bewijs voor het onder feit 1 ten laste gelegde niet als schakelbewijs voor het onder feit 2 ten laste gelegde kan worden gebruikt. Naast het ontbreken van enig steunbewijs voor wat [slachtoffer] heeft verklaard met betrekking tot het tenlastegelegde onder feit 2, kan voorts niet worden gesproken van één feitencomplex. Daarvoor is het tijdsverloop tussen de ten laste gelegde periode van feit 2 en de bewezen verklaarde periode van feit 1 te aanzienlijk. Bovendien blijkt uit de verklaring van [slachtoffer] dat de relatie tussen haar en verdachte in die periode ook enige tijd onderbroken is geweest. Ten slotte moet worden opgemerkt dat uit de verklaring van [slachtoffer] volgt dat er tussen april 2010 en mei 2012 geen sprake is geweest van enige handeling, waartoe verdachte haar zou hebben aangezet.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd niet bewezen en zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1:
hij in de periode van 1 mei 2012 tot en met 29 juni 2012 in de gemeente Alkmaar meermalen een ander, te weten [slachtoffer],
telkens door dwang en geweld en door dreiging met geweld en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard
en
heeft bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde,
immers heeft hij, verdachte,
met betrekking tot die [slachtoffer] (in genoemde periode):
* die [slachtoffer] opgedragen prostitutiewerk te verrichten,
* die [slachtoffer] vervolgens prostitutiewerk laten verrichten,
* voor die [slachtoffer] bepaald welk tarief en welke werktijden zij diende te hanteren,
* met de klanten onderhandeld over het te betalen geldbedrag,
* de afgesproken geldbedragen in ontvangst genomen,
* in de nabije omgeving waar die [slachtoffer] de seksuele handelingen moest verrichten, op haar gewacht en haar gecontroleerd,
* die [slachtoffer] bedreigd met de dood en het toebrengen van zwaar letsel,
* die [slachtoffer] mishandeld,
* door zijn (intimiderende) gedrag die [slachtoffer] grote angst ingeboezemd en
* geprofiteerd van en uitgaven gedaan van het door die [slachtoffer] in de prostitutie verdiende geld.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: mensenhandel, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden, waarvan acht (8) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij heeft hij gevorderd aan het voorwaardelijke deel van de straf als bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] en een straatverbod voor de [straatnaam] te [woonplaats].
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van een meerderjarige, maar jonge en zwak begaafde vrouw gedurende twee maanden. Verdachte had in die periode een relatie met het slachtoffer en heeft als een zogenaamde loverboy gebruik gemaakt van het feit dat zij erg verliefd op hem was. Gebleken is dat verdachte het slachtoffer op manipulatieve wijze ertoe heeft aangezet zich te prostitueren, waarbij hij haar heeft bedreigd met geweld maar ook daadwerkelijk heeft mishandeld. Verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn overwicht op haar als tien jaar oudere man en van haar kwetsbare positie. Dit deed hij bewust, om van het door haar uit de prostitutie verdiende geld te kunnen profiteren. Zij was voor hem een inkomstenbron. Het slachtoffer moest ook tijdens de menstruatie doorwerken om verdachte geld te kunnen geven.
Juist omdat het hier om prostitutiewerkzaamheden ging, heeft verdachte door aldus te handelen een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Dat zij voorafgaand aan het feit ook een korte periode vrijwillig in de prostitutie heeft gewerkt, doet hieraan niet af. Verdachte heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen die het slachtoffer zou ondervinden als gevolg van zijn handelen. Hij heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin.
Uit de ter terechtzitting namens [slachtoffer] voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het gebeuren een enorme weerslag heeft gehad en nog steeds heeft op haar. Daarbij komt onder andere naar voren hoezeer zij is getroffen doordat verdachte haar zo heeft behandeld. Het heeft een niet te onderschatten impact gehad op haar emotionele en psychische ontwikkeling. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan veelal langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats, waarbij zij gelet op de persoon van verdachte en het belang van het slachtoffer een deel van de straf in voorwaardelijke zin op zal leggen en daaraan een aantal voorwaarden zal verbinden.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte door zijn houding ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen niet in te (willen) zien.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat de verdachte, zoals blijkt uit het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 oktober 2012 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar wel voor geweldsdelicten.
De omstandigheid, dat de rechtbank – anders dan de officier van justitie – ten aanzien van het tweede feit tot een vrijspraak en ten aanzien van het eerste feit tot een partiële vrijspraak komt, brengt met zich dat substantieel zal worden afgeweken van de straf die door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer] noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk een straatverbod als bijzondere voorwaarde bij de voorwaardelijk op te leggen straf op te nemen. Verdachte mag zich niet bevinden binnen een straal van 50 meter van het adres [adres] te [woonplaats]. Dit straatverbod omvat daarnaast de gehele [straatnaam] te [woonplaats].
7. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij, [slachtoffer], geboren [geboortedatum] (hierna ook te noemen: het slachtoffer), heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak via haar gemachtigde, mr. drs. M.R. Bruins te Alkmaar, bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 2.622,81 aan materiële schade en € 10.000,- als voorschot op vergoeding van de immateriële schade die de verdachte aan het slachtoffer heeft toegebracht, een en ander verhoogd met de wettelijke rente.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter zake van de materiële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 100,- en dat de vordering ter zake van immateriële schadevergoeding geheel toewijsbaar is.
De officier van justitie heeft gevorderd hieraan de schadevergoedingsmaatregel te koppelen.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de gehele vordering dient te worden afgewezen, omdat verdachte moet worden vrijgesproken.
Subsidiair stelt hij dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in alle materiële en immateriële schadeposten. Ten aanzien van de abonnementskosten en de gevorderde vergoeding van ziektekosten bestaat geen causaal verband met de ten laste gelegde feiten. De hoogte van de gevorderde vergoeding van immateriële schade is excessief en wordt niet onderbouwd door de jurisprudentie die namens de benadeelde partij is overgelegd. Over het causaal verband tussen de handelingen van verdachte en de door de benadeelde partij gestelde schade valt weinig te zeggen. Een verklaring van een psycholoog ter onderbouwing van de gestelde immateriële schade ontbreekt; er wordt slechts in algemene bewoordingen gesproken over de gevolgen voor het slachtoffer.
Oordeel rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij voor een deel geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat het slachtoffer als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal hierna de posten afzonderlijk beoordelen.
De door het slachtoffer gedane uitgaven voor ziektekosten (niet vergoede kosten ziekenhuis) van € 614,- zijn niet toewijsbaar. Ter zitting heeft het slachtoffer bevestigd dat dit ziet op een behandeling in het ziekenhuis medio december 2011 in een periode dat zij niet met verdachte te maken had. De benadeelde partij is daarom niet ontvankelijk in dit deel van de vordering.
Dat geldt ook voor de post abonnementskosten van € 1.908,81. Dit bedrag heeft betrekking op het op verzoek van verdachte door het slachtoffer afsluiten van telefoonabonnementen en de daaruit voor het slachtoffer ontstane schuld. Tussen die handeling en het bewezen verklaarde feit bestaat echter geen causaal verband. De rechtbank zal [slachtoffer] daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van haar vordering.
De post reis- en telefoonkosten van € 100,- is voldoende onderbouwd en niet gemotiveerd betwist. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Bij de begroting van de immateriële schade houdt de rechtbank rekening met de volgende factoren:
- het strafbare feit heeft op het jonge slachtoffer grote emotionele indruk gemaakt;
- verdachte heeft het slachtoffer fysiek mishandeld en bedreigd;
- door haar psychische kwetsbaarheid, is de verwerking van wat haar is overkomen moeilijker;
- gedurende de periode van de uitbuiting is het contact met haar moeder en grootouders verslechterd;
- het slachtoffer heeft geruime tijd last gehad van spanningen en schaamtegevoelens;
- de bewezenverklaarde periode beperkt zich tot een periode van twee maanden in 2012.
De rechtbank begroot deze immateriële schade, op grond van algemene ervaringsregels en de thans bekende gegevens over [slachtoffer] en vergeleken met min of meer soortgelijke gevallen, op een bedrag van € 2.500,-.
De benadeelde partij heeft de vordering van € 10.000,- onderbouwd door te stellen dat het slachtoffer gedurende een langere periode en ook al tijdens haar minderjarigheid door verdachte is uitgebuit. De rechtbank zal verdachte echter van dit (als tweede) ten laste gelegde feit vrijspreken. Bovendien is de bewezenverklaring van het eerste feit aanzienlijk in tijdsduur beperkt. In een en ander ziet de rechtbank aanleiding op dit moment de immateriële schade te begroten op voormeld bedrag van € 2.500,-.
Niet is uitgesloten dat het slachtoffer meer schade heeft geleden, dan nu is begroot. Om tot een goed gemotiveerd oordeel op dit punt te komen, zou een nader psychologisch of psychiatrisch onderzoek van het slachtoffer noodzakelijk zijn. Dat zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel kan de benadeelde partij desgewenst bij de burgerlijke rechter vorderen.
De rechtbank zal zodoende de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van in totaal € 2.600,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2012, de begindatum van de bewezen verklaarde periode.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt (tot heden begroot op nihil) en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besluiten, omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan het slachtoffer, zoals hiervoor bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij is overwogen.
De rechtbank legt derhalve ter zake van de vordering van de benadeelde partij op de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De toepassing van eventuele hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het onder feit 1 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJFTIEN (15) MAANDEN;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot VIJF (5) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren;
stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] en
- zich niet zal bevinden binnen een straal van 50 meter van het adres [adres] te [woonplaats]. Dit straatverbod omvat daarnaast de gehele [straatnaam] te [woonplaats];
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 2.600,- (zegge: tweeduizend zeshonderd euro), bestaande uit € 100,- voor de materiële en € 2.500,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroor¬deelt verdachte in de kosten door de benadeel¬de partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuit¬voerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.600,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door zesendertig (36) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr. J. van der Kluit, rechters,
in tegenwoordigheid van de mr. E.R. Mol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2013.
Mr. Van Dijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.