ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8490

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
570450 CV EXPL 12-10895
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een stilzwijgend derdenbeding in een overeenkomst en de gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak vorderde eiser schadevergoeding van gedaagde, Breijer Bouw Huizen B.V., wegens tekortkomingen in de uitvoering van isolatiewerkzaamheden aan zijn woning. Eiser stelde dat er sprake was van een stilzwijgend derdenbeding, waardoor hij als derde partij aanspraak kon maken op de overeenkomst tussen Breijer en het Rijk. De kantonrechter oordeelde echter dat eiser niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering, omdat hij niet kon aantonen dat hij gerechtvaardigd op het bestaan van een derdenbeding had mogen vertrouwen. De rechter benadrukte dat voor het aannemen van een derdenbeding niet alleen de opdracht van het Rijk aan Breijer voldoende was, maar dat eiser ook feiten en omstandigheden moest aanvoeren die zijn vertrouwen in het derdenbeding konden onderbouwen. De rechter concludeerde dat de enkele verwijzing naar de opdracht van het Rijk niet volstond en dat er geen bewijs was voor het bestaan van een stilzwijgend derdenbeding. Hierdoor werd de vordering van eiser afgewezen en werd hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Breijer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 570450 / CV EXPL 12-10895
datum uitspraak: 27 maart 2013
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
1. [eiser 1]
2. [eiser 2]
te Zwanenburg
eisers
hierna te noemen [eisende partij]
gemachtigde mr. P.A.H. Neuschäfer
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BREIJER BOUW HUIZEN B.V.
te Huizen
gedaagde
hierna te noemen Breijer
gemachtigde mr. A.A. Schobben
De procedure
[eisende partij] heeft Breijer gedagvaard op 2 augustus 2012. Breijer heeft schriftelijk geantwoord.
Nadat de kantonrechter had beslist dat de zaak zich niet leent voor een comparitie van partijen na antwoord, heeft [eisende partij] schriftelijk op het antwoord gereageerd, waarna Breijer nog een schriftelijke reactie heeft gegeven.
De feiten
1. Op 17 maart 2006 heeft het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (hierna: het Rijk) aan de rechtsvoorgangster van Breijer, Schaap Bouw B.V. (hierna: Schaap) opdracht verstrekt tot het aanbrengen van geluidswerende voorzieningen aan 30 woningen te Zwanenburg, waaronder die van [eisende partij], in het kader van het project Geluidsisolatie Schiphol 2e fase.
2. Schaap heeft (onder meer) een geluidwerend kozijn aangebracht aan de achterzijde van de woning van [eisende partij]
3. Op 19 januari 2007 is ten aanzien van de aan de woning van [eisende partij] verrichte werkzaamheden, inclusief schilderwerk, een proces-verbaal van oplevering opgemaakt.
4. Na klachten van [eisende partij] over de staat van het door Schaap uitgevoerde schilderwerk aan de kozijnen van de woning, heeft Breijer in 2010 opnieuw schilderwerk aan de kozijnen verricht.
5. Bij brief van 20 april 2011 heeft de gemachtigde van [eisende partij] onder meer het volgende aan Breijer meegedeeld: “ Cliënt heeft herhaaldelijk geklaagd over schimmelvorming op de kozijnen. Circa een jaar geleden is er wel een aanvang met het opnieuw schilderen van de kozijnen gemaakt, maar helaas ook niet meer dan dat. […] Bovendien heeft cliënt recent gereclameerd over het inzakken van het door u vernieuwde dak van de keuken, met als gevolg dat de gevel op het […] kozijnen leunt, althans lijkt te leunen.”
6. Op 5 mei 2011 heeft Breijer onder meer het volgende geantwoord: “Eind 2006 heeft Breijer Bouw Huizen Bv op de bestaande dakconstructie alleen een geluidswerend pakket en een nieuwe dakbedekking aangebracht, alsmede het bestaande kozijn vervangen. Gelet op het feit dat Breijer Bouw Huizen Bv niet aan de bestaande constructie heeft gewerkt wijzen zij uw garantieklacht dan ook met klem af.”
7. In 2011 heeft Breijer aanvullende schilderwerkzaamheden aan de kozijnen verricht. Medio juli 2011 heeft Breijer het schilderwerk opgeleverd.
8. Bij brief van 22 juli 2011 heeft de gemachtigde van [eisende partij] aan Breijer meegedeeld dat [eisende partij] niet tevreden is over het schilderwerk. Zij heeft Breijer voorts verzocht haar standpunt kenbaar te maken ten aanzien van het inzakken van het dak.
9. Op 22 juli 2011 heeft Breijer onder meer het volgende geantwoord: “Het schilderwerk is conform afspraak, afgerond en opgeleverd […]. Wij hebben niet kunnen constateren dat door het vervangen van het bestaande kozijn nadien een scheurvorming of zetting heeft plaatsgevonden. Nogmaals deel ik u mee dat Rijkswaterstaat een vooropname heeft gedaan en de situatie heeft beoordeeld. Wij hebben geen opdracht ontvangen om de bestaande constructie te wijzigen.”
10. Op 10 augustus 2011 heeft [eisende partij] aan CED BrandVaria B.V. (hierna: CED) opdracht gegeven te onderzoeken (i) of het schilderwerk aan de kozijnen van de woning naar behoren is uitgevoerd en (ii) of het dak van de keuken is ingezakt.
11. Op 5 januari 2012 heeft CED zowel vraag (i) als vraag (ii) ontkennend beantwoord. Met betrekking tot vraag (i) heeft CED onder meer het volgende opgemerkt: “Bij onze opname hebben wij geconstateerd dat deze houtsoort door vochtinwerking is verkleurd […] de nu aanwezige verkleuringen van/in deze houtsoort […] zijn echter slechts een visuele zichtvermindering.” Met betrekking tot vraag (ii) heeft CED in haar rapportage onder meer het volgende opgenomen: “Het probleem betreft vooralsnog niet het dak doch het feit dat destijds bij plaatsing van dit nieuwe kozijn erboven geen (beton en/of stalen) latei is toegepast. […] Dit kozijn met deze breedte mag niet dragend zijn toegepast […] De aannemer dient dit uit hoofde van zijn professie te weten. Indien al niet bekend bij zijn opdrachtgever destijds, had deze gewaarschuwd moeten worden […] De gemetselde latei zal vervangen moeten worden voor een dragende latei […] De kosten hiervoor hebben wij globaal begroot op circa e. 3.000,00.”
12. Bij factuur van 5 januari 2012 heeft CED een bedrag van € 991,27 bij [eisende partij] in rekening gebracht ter zake van expertisekosten.
13. Bij brief van 27 februari 2012 heeft de gemachtigde van [eisende partij] Breijer aansprakelijk gesteld voor de schade die [eisende partij] lijdt ten gevolge van de tekortkoming door Breijer, bestaande uit € 3.000,00 voor een nog te plaatsen latei, € 1.500,00 ter zake van de verkleuring van het schilderwerk en € 991,27 in verband met de kosten van het expertiserapport. Daarnaast heeft de gemachtigde Beijer verzocht om aan te geven of deze bereid is alsnog kosteloos een latei van beton of staal te plaatsen.
De vordering
[eisende partij] vordert (samengevat) veroordeling van Breijer tot betaling van € 1.500,00 als schadevergoeding wegens verkleuring van de houten kozijnen, € 3.000,00 als schadevergoeding wegens het niet plaatsen van een stalen of betonnen latei en € 1.705,27 ter zake van expertisekosten en buitengerechtelijke incassokosten.
[eisende partij] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
Breijer is tekortgeschoten in de uitvoering van de door haar verrichte werkzaamheden aan de woning van [eisende partij] Daardoor heeft [eisende partij] schade geleden. Omdat [eisende partij] op de voet van de artikelen 6:253 en 6:254 BW partij is bij de overeenkomst tussen het Rijk en Breijer, dient Breijer die schade aan [eisende partij] te vergoeden. Breijer is op de volgende punten tekortgeschoten:
(i) Het schilderwerk aan de kozijnen is niet goed uitgevoerd. Het houtwerk van de kozijnen is verkleurd, waardoor de woning van [eisende partij] in waarde is verminderd. [eisende partij] begroot die waardevermindering op € 1.500,00.
(ii) Breijer heeft verzuimd een stalen of betonnen latei te plaatsen boven het kozijn. Daarmee voldoet de constructie niet aan de bouwkundige eisen. Scheurvorming en mogelijke verzakking is daarvan het gevolg. Omdat Breijer, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, het gebrek niet heeft hersteld, is zij in verzuim komen te verkeren.
Breijer dient voorts de kosten van het expertiserapport alsmede de buitengerechtelijke kosten ad € 714,00 aan [eisende partij] te vergoeden, omdat zij [eisende partij] heeft genoodzaakt deze kosten te maken.
Het verweer
Breijer heeft de vordering gemotiveerd betwist. Op haar verweer zal, voor zover relevant voor de uitkomst van de procedure, bij de beoordeling worden ingegaan.
De beoordeling
1. Als verst strekkende verweer heeft Breijer aangevoerd, dat [eisende partij] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering op Breijer. Volgens Breijer komt [eisende partij] geen beroep toe op de artikelen 6:253 en 6:254 BW, nu de overeenkomst tussen Breijer en het Rijk geen derdenbeding bevat, maar slechts een onderhouds- en garantieregeling, waarvan de looptijd inmiddels is verstreken. [eisende partij] is dus geen partij in die overeenkomst geworden en komt derhalve geen zelfstandig vorderingsrecht jegens Breijer toe, aldus Breijer. [eisende partij] heeft daartegenover gesteld dat de omstandigheid dat het Rijk opdracht heeft gegeven aan Breijer tot het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van derden, onder wie [eisende partij], reeds het bestaan van een derdenbeding impliceert. Door Breijer de werkzaamheden te laten uitvoeren, heeft [eisende partij] dat derdenbeding aanvaard en kan hij Breijer dus aanspreken wegens tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, aldus [eisende partij]
2. Door middel van een derdenbeding geeft een van de twee partijen in een overeenkomst aan een derde partij het recht zelfstandig een vordering in te stellen tegen haar wederpartij. Vereist is dat de wederpartij zich dienovereenkomstig jegens die derde verbindt en dat de derde het beding aanvaardt. Een derdenbeding kan zowel schriftelijk als stilzwijgend worden overeengekomen. Indien geen sprake is van een schriftelijk derdenbeding, dan is de vraag of sprake is van een (stilzwijgend) derdenbeding een kwestie van uitleg van de overeenkomst. Daarbij moet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, beoordeeld worden of de derde gerechtvaardigd op het bestaan van een derdenbeding heeft mogen vertrouwen. Als vereiste voor het aannemen van een derdenbeding behoeft derhalve niet komen vast te staan dat partijen daadwerkelijk de bedoeling hebben gehad dat er een eigen recht voor de derde ontstaat, zoals Breijer nog heeft aangevoerd (HR 01-10-2004, C03/087).
3. Nu [eisende partij] zich expliciet beroept op het bestaan van een stilzwijgend derdenbeding, had het op zijn weg gelegen om feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit, alle omstandigheden in aanmerking nemende, kan worden afgeleid dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij een zelfstandig vorderingsrecht heeft jegens Breijer. De enkele verwijzing naar de omstandigheid dat het Rijk aan Breijer opdracht heeft verstrekt tot het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van derden, onder wie [eisende partij], is niet voldoende om dit gerechtvaardigd vertrouwen uit af te leiden. Daarom kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een (stilzwijgend) derdenbeding op grond waarvan [eisende partij] Breijer in rechte kan betrekken wegens toerekenbare tekortkoming. Dit betekent dat [eisende partij] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
4. De overige stellingen van partijen behoeven, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, geen bespreking, nu dit niet tot een andere uitkomst kan leiden.
5. De proceskosten komen voor rekening van [eisende partij] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eisende partij] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Breijer tot en met vandaag worden begroot op € 500,00 aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.S. Pieters en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.