ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8303

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/15/199088 / KG ZA 13-3
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.A.C. Hofman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot levering van aandelen in Suma Lumber Company N.V. na betaling van de volledige koopsom

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.G.J.M. Onderdonck, de levering van aandelen in Suma Lumber Company N.V. van gedaagde, die in een strafrechtelijke procedure verwikkeld is. Eiser had bij de ondertekening van de koopovereenkomst op 25 maart 2010 de volledige koopsom van € 2.000.000,- voldaan, maar gedaagde was niet verschenen ter zitting en had geen juridisch eigendomsbewijs van de aandelen. De raadsvrouwe van gedaagde stelde dat hij wel wilde leveren, maar niet kon vanwege het ontbreken van het eigendomsbewijs. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde niet kon stellen dat er sprake was van overmacht, aangezien zijn detentie en het niet kunnen reizen naar Suriname voor zijn rekening kwamen. De rechter concludeerde dat er geen blijvende onmogelijkheid tot nakoming aan de zijde van gedaagde was gebleken. Eiser had voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering, omdat hij in onzekerheid verkeerde over de mogelijkheid van gedaagde om de aandelen te leveren. De voorzieningenrechter wees de vordering tot levering van de aandelen toe, maar wees de gevorderde dwangsom af, omdat er onduidelijkheid bestond over de leveringsmogelijkheden van gedaagde. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiser tot € 1.182,82 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/199088 / KG ZA 13-3
Vonnis in kort geding van 6 februari 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R.G.J.M. Onderdonck te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. H. Kayed te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de bij brief van 22 januari 2013 van mr. Onderdonck toegezonden twee producties
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In een overgelegde verkoopakte, gedateerd 25 maart 2010 is vermeld dat [gedaagde], als verkoper, aan [eiser], als koper, voor € 2.000.000,- heeft verkocht 20% van de aandelen in Suma Lumber Company N.V. te Suriname en de hieraan gelieerde onderneming(en) (waaronder Sumaruba), waarbij verkoper verklaart de gehele hoofdsom te hebben ontvangen (hierna: de overeenkomst). Voorts is vermeld dat de overdracht van de aandelen plaatsvindt op een in overleg nader overeen te komen datum.
2.2. Bij brief van 6 november 2012 van mr. Onderdonck namens [eiser] aan [gedaagde] is [gedaagde] onder meer aangesproken tot nakoming van de overeenkomst binnen 10 dagen na de dagtekening van de brief.
2.3. [gedaagde] verblijft thans in detentie.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – samengevat – dat [gedaagde] zal worden bevolen de aandelen zoals verkocht bij verkoopakte van 25 maart 2010 [de voorzieningenrechter begrijpt: aan [eiser] te leveren], binnen 7 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte aan [eiser] van een direct opeisbare dwangsom van € 50.000,- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] niet aan voornoemd bevel tot levering van de aandelen Suma Lumber Company N.V. met een maximum van € 500.000,-, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat partijen reeds meerdere malen afspraken hebben gemaakt over de levering van de aandelen, zoals in de overeenkomst bepaald, maar dat [gedaagde] desondanks niet tot levering is overgegaan. Aangezien [eiser] op dit moment in onzekerheid verkeert of [gedaagde] in staat is de aandelen te leveren, heeft hij er belang bij levering in rechte af te dwingen.
3.3. [gedaagde] voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] bij voornoemde overeenkomst 20% aandelen Suma Lumber Company N.V. heeft verkocht en dat [eiser] bij het tekenen van de overeenkomst de volledige koopsom van € 2.000.000,- aan [gedaagde] had/heeft voldaan. Evenmin is tussen partijen in geschil dat ter uitvoering van de overeenkomst thans nog levering van de aandelen dient plaats te vinden.
4.2. Blijkens de toelichting van de raadsvrouwe van [gedaagde] ter zitting staat vast dat [gedaagde] in een strafrechtelijke procedure is verwikkeld waarbij hem in eerste aanleg een gevangenisstraf van 8 jaar is opgelegd, tegen welke beslissing hij hoger beroep heeft ingesteld.
Vast staat dat [eiser] op 15 juni 2012 ter zitting van de meervoudige strafkamer Haarlem in de strafrechtelijke procedure tegen [gedaagde] een getuigenis heeft afgelegd. Zowel [eiser] als de beide raadslieden hebben ter zitting in onderhavige procedure desgevraagd meegedeeld niet te weten of de strafrechtelijke procedure te maken heeft met de overeenkomst, die in de onderhavige procedure aan de orde is.
4.3. Zoals door [gedaagde] niet betwist, hebben partijen na de totstandkoming van de overeenkomst een afspraak gemaakt om tot levering van de aandelen te komen in mei 2010. Die afspraak is niet nagekomen. Zoals blijkt uit de stellingen van [eiser] heeft hij naar aanleiding van de strafzitting van 15 juni 2012 en hetgeen hij daar gehoord heeft, twijfels gekregen of [gedaagde] eigenlijk wel in staat is de aandelen te leveren.
4.4. Gelet op het voortdurende belang van [eiser] bij nakoming van de overeenkomst en de omstandigheid dat de koopsom, van aanzienlijke omvang, reeds is voldaan, terwijl [eiser] nog steeds niet kan beschikken over de aandelen en de daaraan verbonden rechten niet kan uitoefenen, heeft hij voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering. Dat [eiser] niet aanstonds nadat hij twijfels kreeg op 15 juni 2012 een kortgedingprocedure heeft geëntameerd, doet daaraan niet af. Onweersproken is immers dat partijen na 15 juni 2012 een nieuwe datum afspraken voor levering in november 2012, en dat [eiser], toen [gedaagde] die nieuwe afspraak evenmin nakwam, via zijn raadsman de onder 2.2 vermelde sommatiebrief heeft verzonden. Het verweer van [gedaagde] dat het spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] ontbreekt, wordt dan ook niet gehonoreerd.
4.5. [gedaagde] voert als verweer aan dat de vordering tot levering niet opeisbaar is omdat de overeenkomst geen melding maakt van een tijdspanne waarbinnen dient te worden nagekomen. Dit verweer van [gedaagde] slaagt niet.
Gelet op de omstandigheid dat de bepaling in de overeenkomst, dat de overdracht van de aandelen plaatsvindt op een in overleg nader overeen te komen datum, aan duidelijkheid niets te wensen overlaat, behoeft die bepaling, anders dan [gedaagde] betoogt, geen nadere uitleg aan de hand van de bedoeling die partijen bij deze bepaling voor ogen heeft gestaan. Zoals hiervoor overwogen staat vast dat partijen twee keer een concrete afspraak hebben gemaakt om tot levering te komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat partijen daarmee invulling hebben gegeven aan de betreffende bepaling in de overeenkomst. Dat geen fatale termijn tot nakoming in de overeenkomst is opgenomen, brengt, anders dan [gedaagde] betoogt, niet mee dat [eiser] telkens een nieuwe datum zou moeten afspreken, als de vorige afspraak niet wordt nagekomen.
4.6. Voorts beroept [gedaagde] zich op de stelling dat de overeenkomst al door [eiser] is ontbonden, zodat op grond daarvan geen nakoming meer gevorderd kan worden. Gelet op de toelichting van de raadsman van [eiser] en de formulering in de brief van 6 november 2012 is de ontbinding ingeroepen slechts in het geval dat sprake is van een blijvende onmogelijkheid tot nakoming door [gedaagde]. Vast staat dat tot op heden niet is gebleken van blijvende onmogelijkheid tot nakoming aan de zijde van [gedaagde]. Blijkens de toelichting van [eiser] ter zitting had [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst zelf de aandelen (nog) niet geleverd gekregen. Onduidelijk is gebleven of [gedaagde] de aandelen nadien geleverd heeft gekregen. [gedaagde] is ter zitting in onderhavige procedure niet verschenen om hieromtrent zelf uitsluitsel te geven. De raadsvrouwe van [gedaagde] heeft desgevraagd laten weten dat [gedaagde] wel wíl leveren, maar dat zij bij gebreke van een juridisch eigendomsbewijs niet weet of hij kán leveren. De raadsvrouwe houdt het er in verband hiermee vooralsnog op dat [gedaagde] niet kan leveren omdat hij (nog) geen juridisch eigenaar van de aan [eiser] verkochte aandelen is. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de overeenkomst door [eiser] niet is ontbonden, zodat het beroep van [gedaagde] niet slaagt.
4.7. De stelling van [gedaagde] dat hem de tekortkoming niet kan worden toegerekend gaat niet op.
Dat [gedaagde] niet kan leveren omdat hij in detentie verblijft en niet naar Suriname kan reizen is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. Daaruit volgt niet dat sprake is van overmacht. Bovendien heeft [gedaagde], zoals onweersproken door [eiser] is gesteld, in geval hij eigenaar van de aandelen is alternatieven om tot levering van de aandelen te komen, door bijvoorbeeld een volmacht tot levering te verlenen. Dat [gedaagde] redenen heeft om geen volmacht te verlenen, zoals zijn raadsvrouwe ter zitting heeft meegedeeld, brengt in zijn verplichting tot levering geen verandering en leidt er niet toe dat de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
4.8. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook de bodemrechter, indien geadieerd, tot toewijzing van de vordering zal komen. Dat leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] tot levering van de aandelen zal worden toegewezen.
4.9. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. In verband met de ter zitting gebleken bestaande onduidelijkheid over de vraag of [gedaagde] zal kúnnen leveren, valt met hoge mate van waarschijnlijkheid te verwachten dat een bevel tot levering problemen zal opleveren. In aanmerking genomen dat [eiser] het alternatief van ontbinding van de overeenkomst ter beschikking staat, zoals ook ter zitting door zijn raadsman bepleit, acht de voorzieningenrechter het opleggen van een dwangsom, als extra prikkel tot nakoming, niet opportuun.
4.10. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 92,82
- griffierecht 274,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.182,82
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. beveelt [gedaagde], binnen 7 dagen na betekening van het vonnis, de aandelen van de naamloze vennootschap opgericht naar het recht van Suriname, Suma Lumber Company N.V., zoals verkocht bij verkoopakte van 25 maart 2010, aan [eiser] te leveren,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.182,82,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.C. Hofman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.R. ten Berge op 6 februari 2013.?