ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ7407

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 13/268
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunning voor seksinrichting in Alkmaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 april 2013 uitspraak gedaan over de aanvraag van verzoeker voor een exploitatievergunning voor een seksinrichting op de Achterdam in Alkmaar, met 26 werkruimten. De burgemeester van Alkmaar had de vergunning geweigerd, omdat het maximum aantal werkruimten volgens de Algemene plaatselijke verordening (Apv) was bereikt en omdat de exploitatie in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de motivering voor de weigering op basis van het maximum aantal werkruimten ontoereikend was, omdat deze niet was onderbouwd met de relevante weigeringsgronden uit de Apv. Dit gebrek kan echter hersteld worden in een toekomstige beslissing op het bezwaar van verzoeker.

Wat betreft de weigering op basis van strijd met het bestemmingsplan, oordeelde de rechtbank dat verzoeker niet had aangetoond dat hij recht had op voortzetting van het gebruik van de panden als seksinrichting onder het overgangsrecht. De rechtbank concludeerde dat er geen evident bezwaar was tegen de weigering van de vergunning, en dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wees het verzoek van verzoeker af, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het weigeren van vergunningen en de noodzaak om de belangen van de betrokken partijen in overweging te nemen. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Apv en het bestemmingsplan in haar overwegingen betrokken, en heeft vastgesteld dat de burgemeester niet onterecht heeft gehandeld, maar dat de motivering voor de weigering op basis van het maximum aantal werkruimten niet voldeed aan de eisen van de wet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/268
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 april 2013 in de zaak tussen
[Naam], te [woonplaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. V. Platteeuw),
en
de burgemeester van de gemeente Alkmaar, verweerder
(gemachtigde: mr. E.C.W. van der Poel).
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2012 is verzoekers aanvraag, door verweerder ontvangen op 16 augustus 2012, voor het verkrijgen van een exploitatievergunning voor een seksinrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van de Algemene plaatselijke verordening Alkmaar (Apv) in de panden [adressen], voor raamprostitutie met in totaal 26 ramen en werkruimten, afgewezen (het bestreden besluit).
Bij brief van 13 december 2012 heeft verzoeker daartegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 13 februari 2013 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorziening te treffen inhoudende dat hij tot zes weken na de beslissing op het bezwaar dient te worden behandeld als ware hem de gevraagde exploitatievergunning verleend.
Het verzoek is op 4 april 2013 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde, J.J. van der Horst en mr. D.J.P. van Omme. Namens verweerder zijn mr. V.M. Behrens en mr. A.M.E. Schnerr- van der Wolde verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1 Ter zitting is vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar, gelet op het bepaalde in artikel 7:10 van de Awb, is verstreken. In de rede ligt dat verweerder op korte termijn op het bezwaar beslist. Verzoeker kan desgewenst tegen het uitblijven van dat besluit beroep instellen als bedoeld in Afdeling 8.2.4A van de Awb. De reikwijdte van een eventueel te treffen voorziening is hierdoor in de tijd reeds in bepaalde mate begrensd.
2.2 Verzoekers belang is een financieel belang dat daarin bestaat dat hij thans inkomsten uit mogelijke verhuur van werkruimten misloopt. Zoals verzoeker ter zitting heeft bevestigd is anderzijds van kosten geen sprake, daar hij geen huur voor de panden verschuldigd is zolang hij de panden niet als seksinrichting in gebruik kan nemen. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker door de weigering van de gevraagde exploitatievergunning in zodanige financiële nood is geraakt of zal raken dat reeds daarin mede een grond zou kunnen zijn gelegen een voorziening te treffen.
2.3 Voorts kan worden opgemerkt dat de gevraagde voorziening naar zijn aard als een zeer ver strekkende voorlopige voorziening dient te worden aangemerkt. Een dergelijk verzoek komt in beginsel alleen voor toewijzing in aanmerking indien evident is dat de gevraagde exploitatievergunning niet had mogen worden geweigerd.
3.1 Ingevolge artikel 3.2.1, eerste lid, van de Apv is het verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 3.2.1, tweede lid, van de Apv kan het college het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum binden.
In artikel 3.3.2 van de Apv zijn de weigeringsgronden opgenomen.
In de aanhef en sub b. van het eerste lid van dit artikel is onder meer bepaald dat de vergunning wordt geweigerd indien de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
In de aanhef en onder a., b. en c. van het tweede lid van dit artikel is onder meer bepaald dat de vergunning kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde; het voorkomen of beperken van overlast; het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat.
Ingevolge artikel 3.1.3 van de Apv kan het college, met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.
3.2 Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de “Nadere regels voor seksinrichtingen ingevolge artikel 3.1.3 jo. 3.2.1 lid 2 van de Apv” (de nadere regels) dienen de regels de belangen als bedoeld in artikel 3.1.3 juncto artikel 3.3.2, tweede lid, van de Apv.
In artikel 9, eerste lid, van de nadere regels is bepaald dat het maximum aantal te verlenen vergunningen voor seksinrichtingen als bedoeld in artikel 3.2.1 lid 2 van de Apv 15 bedraagt, voor zover deze seksinrichtingen gesitueerd zijn op de Achterdam.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat het in lid 1 genoemde maximaal aantal vergunningen in totaal ten hoogste 69 werkruimten betreft.
3.3 In de toelichting onder artikel 3.3.2 van de Apv is onder meer gesteld dat de bescherming van de openbare orde en de woon- en leefomgeving onder meer aanleiding kan zijn om het aantal seksinrichtingen waarvoor vergunning kan worden verleend aan een maximum te binden. Wel moet bij een “boventallige” vergunningaanvraag worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de aanwezigheid of de wijze van exploitatie van de betrokken inrichting de woon- en leefomgeving in de omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt.
Ook is gesteld dat een concentratiebeleid kan worden beschouwd als met name gericht op de bescherming van de woon- en leefomgeving. Een maximumbeleid en een concentratiebeleid wordt veelal ter onderlinge versterking in combinatie toegepast.
4.1 Ingevolge het op 9 februari 2012 vastgestelde en op 8 juni 2012 in werking getreden bestemmingsplan “Achterdam” zijn de desbetreffende gronden aangewezen voor “gemengd I”. Uit het bepaalde in artikel 3 van de Regels van het bestemmingsplan Achterdam (de planregels) volgt dat deze gronden niet zijn bestemd als seksinrichting.
4.2 Ingevolge artikel 12.2, eerste lid, van de planregels (Overgangsrecht gebruik) mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge artikel 12.2, vierde lid, van de planregels is het eerste lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
5. Zoals ter zitting is bevestigd, zijn aan het bestreden besluit twee weigeringsgronden ten grondslag gelegd. De exploitatievergunning is in de eerste plaats geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 3.1.3 in samenhang met 3.2.1 van de Apv in combinatie met het bepaalde in artikel 9, eerste en derde lid, van de nadere regels. Het daarin genoemde maximum is inmiddels bereikt, aldus verweerder.
Daarnaast heeft verweerder aan de weigering ten grondslag gelegd het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder b. van de Apv. De vestiging of de exploitatie van de seksinrichting is in strijd is met het bestemmingsplan “Achterdam”, aldus verweerder.
6.1 Naar het voorlopig oordeel is de weigeringsgrond inhoudende dat het maximum te verlenen vergunningen is bereikt, ontoereikend gemotiveerd. Daarbij is in aanmerking genomen dat enkel het bereiken van het door het college gestelde maximum in artikel 3.3.2 van de Apv niet als zodanig als weigeringsgrond is gedefinieerd. Verweerder had met de enkele verwijzing daarnaar dus niet kunnen volstaan. Zoals ook uit vorenaangehaalde toelichting onder artikel 3.3.2 van de Apv blijkt, dient in het geval dat het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum wordt gebonden te worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de in artikel 3.3.2, tweede lid, van de Apv genoemde belangen op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloedt. Kort gezegd dient een weigering op grond van het maximumbeleid zijn vertaling te vinden naar een of meer weigeringsgronden zoals genoemd in dit artikellid. De enkele stelling van de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan “Achterdam”, dat een groter aantal werkplekken dan 69 niet wenselijk wordt geacht gelet op de overlast die dit met zich brengt voor de omgeving van de Achterdam, is daartoe onvoldoende. Deze motivering is de voorzieningenrechter ook niet gebleken uit, of in een toelichting op, de door het college opgestelde nadere regels.
Dit gebrek zal in verweerders nog te nemen beslissing op het bezwaar zonodig, mede in aanmerking genomen hetgeen hierna nog wordt overwogen, kunnen worden hersteld. In uitsluitend dit gebrek is dus geen rechtvaardiging te vinden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6.2 Voor zover verweerder de gevraagde verguninning heeft geweigerd wegens strijd het bestemmingsplan “Achterdam” beroept verzoeker zich op het in artikel 12.2 van de planregels neergelegde overgangsrecht voor gebruik.
Ter zitting is vastgesteld dat het bepaalde in artikel 12.2, vierde lid, van de planregels geen beletsel vormt voor de toepasselijkheid van het eerste lid van dat artikel. Ter zitting is echter bevestigd dat het gebruik van de panden als seksinrichting door de voormalige exploitant op 1 september 2011 is gestaakt, en dat op 8 juni 2012, de datum van inwerkingtreding van het thans vigerende bestemmingsplan “Achterdam” (de peildatum), het gebruik van grond en bouwwerken als seksinrichting dus niet bestond. Dit gebruik was op de peildatum al meer dan 9 maanden gestaakt. Het beroep op het overgangsrecht komt verzoeker, gelet op het bepaalde in artikel 12.1, eerste lid, van de planregels, in beginsel dus niet toe.
Verzoeker heeft onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juli 2005 (LJN: AU9479) en 9 november 2005 (AU5851) gesteld dat genoemde onderbreking van het gebruik hem niet kan worden tegengeworpen, mede als gevolg van de acties van het Openbaar Ministerie en de FIOD naar aanleiding van een eerder door hem ingediende aanvraag om een exploitatievergunning, welke hij daardoor noodgedwongen heeft ingetrokken. De voorzieningenrechter acht, mede in aanmerking genomen de uitspraken waarnaar door verzoeker is verwezen en hetgeen ter zitting hierover is gesteld, door verzoeker vooralsnog niet aangetoond dat hem een beroep op voortzetting van het gebruik onder overgangsrecht toekomt.
7. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande, nog daargelaten dat ook nog niet is beoordeeld of zich andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3.3.2 eerste en tweede lid, van de Apv voordoen, vooralsnog geen grond voor het oordeel dat evident is dat verweerder verzoeker de gevraagde exploitatievergunning niet had mogen weigeren. Hij zal het verzoek daarom afwijzen.
8. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2013.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.