ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ6826

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
14.700220-11
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overmacht aanvaard bij zware mishandeling nav (poging) inbraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De verdachte, eigenaar van een café in Harenkarspel, heeft op 13 december 2010 een inbreker, die in zijn café was binnengedrongen, met een bezem op het hoofd geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte handelde uit angst voor een mogelijke aanval van de inbreker, die zich in een gehurkte positie bevond en niet zichtbaar was voor de verdachte. De inbreker liep door de klap ernstig hoofdletsel op, wat leidde tot een operatie. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden aangemerkt en dat er geen opzet was. De rechtbank oordeelde dat het letsel wel degelijk als zwaar lichamelijk letsel moest worden gekwalificeerd, maar dat de verdachte in een noodsituatie verkeerde. De rechtbank heeft het beroep op psychische overmacht gegrond verklaard, omdat de verdachte in een staat van paniek verkeerde en niet in staat was om anders te handelen. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, de inbreker, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sector Strafrecht
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 14/700220-11
Uitspraakdatum: 10 april 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 14 februari 2012, 7 september 2012, 19 december 2012 en 27 maart 2013 in de zaak tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum en geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. van Aert en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Polderman, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 13 december 2010 te [plaatsnaam], gemeente Harenkarspel, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schedelbreuk en/of een hersenkneuzing en/of een bloeding in de hersenen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk één of meermalen met een bezem(steel), althans een langwerpig en/of hard voorwerp, op/tegen diens hoofd te slaan;
Subsidiair
hij op of omstreeks 13 december 2010 te [plaatsnaam], gemeente Harenkarspel, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), één of meermalen met een bezem(steel), althans een langwerpig en/of hard voorwerp, op/tegen diens hoofd en/of het lichaam heeft geslagen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een schedelbreuk en/of een hersenkneuzing en/of een bloeding in de hersenen), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Inleiding
Op 13 december 2013 wordt ’s nachts in café [naam] te [plaatsnaam] ingebroken. De eigenaar, de verdachte in deze zaak, is woonachtig boven het café en gaat toevallig die nacht naar beneden om een kopje thee te zetten. Daar treft hij een inbreker , [slachtoffer] aan. De verdachte verklaart dat hij bang was en dat hij de inbreker met een bezem tegen diens hoofd heeft geslagen uit angst zelf aangevallen te worden. Ten gevolge van de klap heeft de inbreker ernstig hoofdletsel opgelopen waardoor operatief ingrijpen noodzakelijk was.
4. Bewijs
4.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
4.2. Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman namens verdachte vrijspraak bepleit. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het letsel bij aangever niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Blijkens de medische informatie betreffende aangever kan niet worden gesteld dat volledig herstel niet te verwachten was of langdurig zou zijn. De raadsman verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 januari 2011 (LJN: BP8233), waarbij sprake was van soortgelijk letsel.
Tot slot heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.3. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van het volgende.
Op 13 december 2010 omstreeks 05:00 uur bevond [slachtoffer] zich in een pand gevestigd aan de [adres] te [plaatsnaam], gemeente Harenkarspel. In dit pand drijft verdachte een cafébedrijf, genaamd ‘[naam]’. Verdachte woont met zijn vrouw en twee zonen in het woongedeelte van het pand. Verdachte is diezelfde nacht omstreeks 05:30 uur vanuit het woongedeelte van het pand naar het café beneden gegaan om een kopje thee te drinken. Terwijl hij thee uit de koffieautomaat haalde, zag hij iets bewegen in het café. Toen hij het licht aandeed zag verdachte een persoon op zijn hurken zitten tussen de stamtafel en de gokkasten. Het leek alsof de man zich aan het verstoppen was. Verdachte liep naar de persoon toe en onderwijl pakte hij de bezem die naast de koffiemachine stond.
Verdachte vroeg: “Wat doe je hier? En hoe ben jij binnengekomen?”. Hij hoorde dat de man antwoordde dat hij dat niet wist.
Verdachte en de inbreker stonden op dat moment ongeveer anderhalve meter van elkaar verwijderd. Verdachte voelde zich op dat moment heel bang. Voor verdachte was niet duidelijk of de man een pistool, een mes of andere wapens bij zich droeg en of de man alleen was. Verdachte zag dat de man omhoog kwam. Verdachte realiseerde zich dat hij het café slotvast had afgesloten en dat de man dus niet zomaar binnen had kunnen komen. Omdat de man omhoog kwam heeft verdachte geweld gebruikt door hem met een bezem te slaan, waarbij hij de inbreker met de houten kop van de bezem raakte op zijn hoofd.
De zonen van verdachte zijn beneden gekomen en één van hen heeft vervolgens video-opnamen gemaakt. Daaruit blijkt dat verdachte in contact blijft met de inbreker en dat zij met elkaar praten.
Toen de politie acht minuten later arriveerde, lag de inbreker op de grond. Hij had bloed aan zijn hoofd en naast hem lag een plas bloed. Bij de overdracht van de inbreker werd vastgesteld dat hij een wond aan zijn hoofd had. Na onderzoek door een GGD-arts bleek hij dermate letsel te hebben aan zijn hoofd, dat behandeling hiervan in het ziekenhuis noodzakelijk was. De dienstdoende neuroloog van het Gemini ziekenhuis deelde mede dat ernstig hoofdletsel was vastgesteld. Een stukje bot van de schedel bevond zich in de hersenen en moest operatief worden verwijderd. Aangever werd doorverwezen naar het Medisch Centrum Alkmaar, waar werd vastgesteld dat sprake was van een breuk van de schedel rechtsvoor, een kneuzing van de hersenen en een bloeding van een slagader in de hersenen, die operatief moest worden behandeld. Het letsel was potentieel ernstig. Er zullen blijvende littekens zijn van het hoofdletsel en de behandeling hiervan. Aangever is zeer vermoeid en volgens zijn huisarts kan dit nog maanden duren.
4.5. Bewijsoverwegingen
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair:
Zwaar lichamelijk letsel
Ten aanzien van het verweer omtrent het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 82 Wetboek van Strafrecht bevat een opsomming van gevallen die onder zwaar lichamelijk letsel worden begrepen. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen indien dat naar gewoon spraakgebruik als zodanig wordt aangeduid. Ook tijdelijk en herstelbaar letsel kan vallen onder artikel 82 Wetboek van Strafrecht. Medisch ingrijpen kan een indicatie voor zwaar lichamelijk letsel zijn.
Het vastgestelde letsel bij de inbreker, namelijk een breuk van de schedel rechtsvoor, waarbij sprake was van direct contact tussen de hersenen en de buitenlucht en een stukje bot in de hersenen operatief moest worden verwijderd, een kneuzing van de hersenen en een bloeding van een slagader in de hersenen die operatief moest worden behandeld, is naar het oordeel van de rechtbank in zijn geheel genomen dusdanig ernstig dat het naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zowel de dienstdoende neuroloog van het Gemini ziekenhuis als de forensisch geneeskundige van GGD Hollands Noorden spreken over ernstig letsel.
De vergelijking met de Utrechtse zaak die de raadsman aanhaalt gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op nu in de onderhavige zaak tevens sprake was van een slagaderlijke bloeding in de hersenen.
Opzet
Ten aanzien van het verweer omtrent het ontbreken van opzet tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank als volgt.
Op het moment dat de inbreker vanuit gehurkte positie overeind kwam heeft verdachte met de houten bezem een slaande beweging gemaakt waarbij verdachte het hoofd van aangever heeft geraakt. Verdachte heeft verklaard dat hij met het slaan de inbreker wilde “uitschakelen”. Door de aard van dit handelen, namelijk met de houten kop van een bezem uithalen richting het hoofd van een persoon die vanuit gehurkte positie probeert op te staan, heeft verdachte willens en wetens zwaar lichamelijk letsel toegebracht. De rechtbank acht daarom het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen.
4.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 december 2010 te [plaatsnaam], gemeente Harenkarspel, aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schedelbreuk en een hersenkneuzing en een bloeding in de hersenen) heeft toegebracht, door deze opzettelijk éénmaal met een bezem op/tegen diens hoofd te slaan.
Wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit en strafbaarheid van de dader
5.1
De raadsman heeft namens verdachte primair een beroep gedaan op noodweer zodat verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van een goed, namelijk de nooddeur, althans van een dreigende aanranding van een goed, te weten de inhoud van de gokkasten. Tevens bestond er een dreigende aanranding van zijn of andermans lijf, te weten dat van zijn vrouw en kinderen die boven lagen te slapen. Hierdoor was het noodzakelijk voor verdachte om de inbreker de klap met de bezem te geven.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweerexces of (psychische) overmacht.
5.2
De officier van justitie is van mening dat geen sprake is van noodweer, maar wel van noodweerexces en vordert daarom dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor zover de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, is dat naar opvatting van de officier van justitie toe te schrijven aan de hevige gemoedsbeweging van de verdachte, bestaande uit angst en emoties, veroorzaakt door de onverhoedse confrontatie met een inbreker, die tijdens de nachtelijke uren was binnengedrongen in het café, annex woonhuis van verdachte.
5.3
De rechtbank overweegt als volgt.
In een rechtsstaat als de onze is het niet toegestaan om tot eigenrichting over te gaan. Het toepassen van geweld door een burger tegen een andere burger is daarom in beginsel strafbaar. Daar staat echter tegenover dat recht niet voor onrecht hoeft te wijken.
De wetgever heeft twee belangrijke wettelijke uitzonderingen gemaakt op het verbod van eigenrichting. Burgers hebben op grond van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid om op heterdaad een verdachte aan te houden. Daarbij mag dwang worden uitgeoefend, bijvoorbeeld door verdachte vast te pakken en tegen de grond te drukken. Het geweld mag echter niet verder gaan dan nodig is om te voorkomen dat de verdachte op de vlucht slaat. Een verdachte mag dus niet in elkaar worden geslagen.
Een tweede uitzondering is de bevoegdheid tot noodweer op grond van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat het onder bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd is om zich te verdedigen.
De rechtbank heeft in deze zaak de vraag te beantwoorden of sprake was van eigenrichting, dan wel dat sprake was van een situatie, waarin verdachte zich met succes op noodweer, noodweer-exces of overmacht kan beroepen. In geval van noodweer is het door verdachte gepleegde feit niet strafbaar. In geval van noodweer-exces of psychische overmacht is het gepleegde feit weliswaar strafbaar, maar is verdachte daarvoor niet strafbaar omdat de verwijtbaarheid ontbreekt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Verdediging hiertegen moet noodzakelijk en ook geboden zijn door de omstandigheden.
Uit de verklaringen die zijn afgelegd door verdachte en de inbreker moet worden afgeleid dat van een noodweersituatie ten aanzien van de goederen van verdachte geen sprake meer kon zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbreker al voordat verdachte hem aantrof was binnengedrongen door het forceren van een (nood)deur. Bovendien was hij niet aan het stelen toen verdachte hem aantrof. Ook blijkt uit geen van de verklaringen dat verdachte of zijn huisgenoten zijn aangevallen, dus van een daadwerkelijke feitelijke aantasting van lijf, eerbaarheid of goed was op het moment dat verdachte de inbreker aantrof, geen sprake.
De Hoge Raad heeft in zijn jurisprudentie aanvaard dat een beroep op noodweer ook mogelijk is, indien sprake is van een ogenblikkelijk dreigende wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed.
Voor de beoordeling van de vraag of hiervan in dit geval sprake is geweest is het volgende van belang.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij er rekening mee hield dat de inbreker een wapen in zijn bezit had en dat hij mogelijk niet alleen was, omdat eerder dat jaar eveneens een inbraak in zijn café had plaatsgevonden waarbij toen drie inbrekers waren betrokken. Hij schrok dan ook toen de inbreker ineens van achter de tafel waar hij verstopt zat, wilde opstaan. Hij was bang en vervolgens heeft hij in paniek met de bezem de inbreker tegen zijn hoofd geslagen. Verdachte heeft het voorgaande ter terechtzitting herhaald.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte weliswaar geloofwaardig, maar dat wil nog niet zeggen dat sprake was van een daadwerkelijk ogenblikkelijk dreigend gevaar. Dat kan niet op enige wijze worden afgeleid uit de bewijsmiddelen in het dossier. Daarom zal de rechtbank een beroep op noodweer en noodweer-exces niet honoreren.
De verdediging heeft zich tot slot beroepen op (psychische) overmacht. Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat op het moment van handelen van verdachte sprake was van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Vast moet komen te staan dat hij als gevolg van de onstuitbaarheid en dwingendheid van de bedoelde drang niet anders kon handelen dan hij deed.
Bij de beoordeling van het beroep op psychische overmacht betrekt de rechtbank de volgende omstandigheden van het geval. Verdachte bevond zich in zijn eigen woning waar hij om 5 uur ’s nachts naar beneden ging om thee te pakken in het café-gedeelte terwijl het op dat moment donker was. Plotseling werd hij daar geconfronteerd met een inbreker, die gehurkt, - volgens verdachte ‘verstopt’-, tussen stamtafel en gokkasten zat en die, nadat verdachte naar hem toe was gelopen, vervolgens omhoog kwam. Verdachte dacht op dat moment aan de mogelijkheid dat de inbreker een wapen bij zich zou kunnen hebben en dat hij mogelijk niet alleen was. Onder voornoemde omstandigheden sloeg daardoor bij verdachte de paniek toe. Uit zijn verklaringen moet worden geconcludeerd dat hij door de feitelijke omstandigheden van het moment werd bevangen door angst en een daaruit voortvloeiende onbedwingbare drang om aangever zo snel mogelijk uit te schakelen, voordat in zijn beleving hem iets door de inbreker of mogelijk anderen aangedaan zou kunnen worden. Hij had het eerste gepakt wat voorhanden was, een houten stofbezem, die daar toevallig stond en heeft daarmee uitgehaald. Verdachte heeft de inbreker na die ene klap niet meer aangevallen.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden het beroep op psychische overmacht slaagt. De rechtbank zal in verband met het voorgaande verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat verdachte niet strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
5.4
Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
Uit het voorgaande volgt echter dat sprake is van een, een schulduitsluitingsgrond, te weten psychische overmacht, die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
6. Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden. [slachtoffer] heeft geen concreet bedrag genoemd van de door hem gestelde schade, maar de vaststelling van het bedrag overgelaten aan de officier van justitie.
De benadeelde partij kan echter niet in deze vordering worden ontvangen, nu geen straf of maatregel aan verdachte zal worden opgelegd.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in zijn vordering.
7. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven onder 5.4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. I.M. Nusselder en mr. J. van der Kluit, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.E. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2013.