ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ6716

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
143812 / HA RK 13-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een civiele procedure betreffende de verdeling van gemeenschap van goederen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 19 maart 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. M.J.E.J. Coenraad. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen mr. A.H. Schotman, de behandelend rechter in een civiele procedure over de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen verzoeker en [PARTIJNAAM]. De wrakingsgronden waren gebaseerd op de schijn van partijdigheid die zou zijn gewekt door de rechter tijdens de zitting van 15 februari 2013. Verzoeker stelde dat de rechter onterecht de mogelijkheden van toedeling van de woning en garage aan de orde stelde en dat hij ongepaste opmerkingen maakte over de raadsvrouw, wat de indruk wekte van partijdigheid.

De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de eerste wrakingsgrond niet slaagde. De rechter had het recht om verschillende opties te onderzoeken in het belang van een doelmatige rechtsgang. De tweede wrakingsgrond, die betrekking had op de opmerking van de rechter over de raadsvrouw, werd ook afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat de opmerking van de rechter, hoewel ongelukkig geformuleerd, niet leidde tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter in zijn rol als bemiddelaar in de procedure de ruimte had om verzoeker zelf te bevragen.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de behandeling van de onderliggende zaak voortgezet zou worden. De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mr. P.H.B. Littooy, mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. M. Kraefft, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Locatie Alkmaar
Wrakingskamer
zaaknummer: 143812 / HA RK 13-18
Datum: 19 maart 2013
BESLISSING op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ingediend door:
[VERZOEKER], wonend te [WOONPLAATS VERZOEKER],
hierna te noemen: verzoeker,
raadsvrouw mr. M.J.E.J. Coenraad, advocaat te Zandvoort.
1 PROCESVERLOOP
Tijdens de op 15 februari 2013 gehouden terechtzitting zijn de verzoeken behandeld met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen verzoeker en [PARTIJNAAM]. Tijdens de behandeling heeft de raadsvrouw van verzoeker de wraking verzocht van mr. A.H. Schotman (hierna te noemen: de rechter) als behandelend rechter in de procedure met zaak- en rolnummer 134742 / ES RK 12-63. De gronden van het verzoek zijn opgenomen in het proces-verbaal van die zitting. De rechter heeft de behandeling geschorst, en heeft de griffier van de wrakingskamer op de hoogte gebracht van het verzoek.
De rechter heeft, vertraagd wegens een vakantieweek, bij schrijven van 28 februari 2013 gereageerd op het verzoek. In die reactie heeft hij gemotiveerd laten weten niet te berusten in de wraking. De schriftelijke reactie van de rechter is aan de raadsvrouwen van verzoeker en [PARTIJNAAM] gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 6 maart 2013. Daar zijn verzoeker met zijn raadsvrouw, de rechter en [PARTIJNAAM] met haar raadsvrouw verschenen.
Van deze zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De raadsvrouw heeft het verzoek ter zitting nader toegelicht aan de hand van door haar overgelegde pleitnotities. De rechter heeft hierop nader gereageerd, een en ander in aanvulling op eerdergenoemde schriftelijke stukken.
Vervolgens heeft de voorzitter de behandeling ter zitting gesloten, en bepaald dat uiterlijk op 20 maart op het verzoek zal worden beslist.
De uitspraak is bepaald op heden.
2 DE BEOORDELING VAN HET VERZOEK
2.1. Inhoudelijk vallen in het wrakingsverzoek twee gronden te onderscheiden, die hierna worden weergegeven.
2.2. Grond 1.
De rechter stelde eerst de mogelijkheden van toedeling van de woning samen met de garage aan de orde. Daarover werd ter zitting afgesproken dat door verzoeker onderzocht zou worden of hij financiering zou kunnen verkrijgen voor overname van de woning tegen een prijs van [EURO] 200.000,- bij een lagere alimentatie, te weten [EURO] 400,- bruto. Vervolgens onderzocht de rechter de mogelijkheid van verkoop van de garage en toedeling aan verzoeker van de woning afzonderlijk.
Met het onderzoeken van die tweede mogelijkheid kwam de rechter terug op de afspraak om de overnamemogelijkheden van de woning plus garage te onderzoeken, waardoor de schijn van partijdigheid is gewekt.
2.3. Grond 2.
Tijdens de bespreking van de mogelijkheid van verkoop van alleen de garage reageerde de rechter op opmerkingen van de raadsvrouw daaromtrent door te zeggen dat de raadsvrouw er alleen maar doorheen zat te kakelen. Ook daarmee gaf de rechter blijk van de schijn van partijdigheid.
2.4. De wrakingskamer stelt hierbij het volgende voorop. Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
2.5. De wrakingskamer overweegt het volgende. De zogenoemde verdelingszitting, zoals die in de zaak tussen partijen heeft plaatsgevonden, wordt gehouden om de rechter in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verkrijgen over de mogelijke wijzen van verdeling van de gemeenschap en zo nodig over de mogelijkheden tot het te gelde maken van delen van die gemeenschap.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 15 februari 2013 blijkt dat partijen toen hebben afgesproken te laten onderzoeken of de woning met garage aan verzoeker zou kunnen worden toegedeeld voor een prijs van [EURO] 200.000, bij een lagere alimentatieverplichting. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat met deze afspraak tot onderzoek ook overeenstemming is bereikt om daadwerkelijk op deze wijze tot verdeling van de gemeenschappelijke woning met garage over te gaan. Integendeel, mr. M.H.Gobes had ingestemd met onderzoek naar de financieringsmogelijkheden van verzoeker opdat haar cliënte daarna haar afweging kon maken.
De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het de rechter vrijstond om een andere optie te onderzoeken voor het geval het niet zou lukken de financiering van overname van de woning met garage rond te krijgen, in samenhang met een eventueel overeen te komen verlaging van de alimentatieverplichting. Het is in het belang van beide partijen in de onderliggende verdelingszaak dat de verdelingsrechter inlichtingen inwint en mogelijkheden onderzoekt op een wijze die leidt tot een doelmatige rechtsgang en een oplossing van de tussen partijen bestaande geschillen.
Uit het onderzoeken van die andere optie kan de schijn van partijdigheid van de rechter objectief gezien zeker niet worden afgeleid. De eerste wrakingsgrond slaagt daarom niet.
2.6. Uit het proces-verbaal van de zitting van 15 februari 2013 blijkt voorts het volgende. De rechter wilde van verzoeker zelf weten wat diens standpunt was met betrekking tot een afzonderlijke verkoop van de garage. De raadsvrouw stelde dat dit niet mogelijk was vanwege aan die optie verbonden hoge kosten. Na uitleg van de rechter over de achtergrond van zijn vraag zei de raadsvrouw dat verzoeker dit niet wilde en zij verzocht om overleg met haar cliënt. De rechter bleef bij zijn vraag aan verzoeker en reageerde op een tweede verzoek van de raadsvrouw om overleg met de opmerking dat hij in gesprek was met verzoeker en dat de raadsvrouw daar steeds doorheen zat te fietsen met haar gekakel.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter met deze opmerking, zoals hij zelf ook heeft verklaard, blijk gaf van zijn irritatie over het optreden van de raadsvrouw op dit punt. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie en ook ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat hij aldus niet adequaat heeft gereageerd en dat hij graag bereid is daarvoor zijn verontschuldigingen aan te bieden en voort te gaan met hetgeen waar het om was begonnen: het bereiken van een billijke verdeling.
Ook naar het oordeel van de wrakingskamer is de door de rechter gebruikte woordkeus niet passend jegens de raadsvrouw. Dit levert op zich echter geen schijn van partijdigheid op.
Het was de rechter er slechts om te doen om van verzoeker zelf te horen wat hij graag wilde met betrekking tot de gewenste toedeling, te weten: is die wens vooral gericht op de woning of juist ook op de garage? Het staat de rechter ook vrij zijn vraag daarover tot verzoeker zelf en niet tot diens raadsvrouw te richten. Met zijn - ongelukkig geformuleerde - opmerking tegen verzoekers raadsvrouw beoogde de rechter alsnog een antwoord van verzoeker te verkrijgen nadat diens raadsvrouw het met interventies onmogelijk maakte om verzoeker zelf te horen. Het is dus niet zo dat de rechter de raadsvrouw heeft belet het standpunt van verzoeker toe te lichten of te verdedigen. Het beroep dat verzoekers raadsvrouw heeft gedaan op een uitspraak van het gerechtshof 's-Gravenhage (LJN: BX8428) gaat daarom niet op.
Na de opmerking van de rechter heeft verzoekers raadsvrouw nogmaals verzocht om schorsing van de zitting en dit verzoek heeft de rechter toegewezen. Na hervatting heeft de raadsvrouw de rechter gewraakt.
Dit alles overziend is de wrakingskamer van oordeel dat ook de tweede grond niet kan slagen. Een terechte klacht over de woordkeus kan onder bovengenoemde omstandigheden immers niet de slotsom wettigen dat vrees voor vooringenomenheid gerechtvaardigd is.
2.7. Ten overvloede overweegt de wrakingskamer het volgende. De raadsvrouw heeft aan de wrakingsgronden nog toegevoegd dat de rechter ter zitting geen gelegenheid heeft gegeven terug te komen op de eerdere afspraak. Dit betoog mist feitelijke grondslag. De situatie van terugkomen op de eerdere afspraak was immers niet aan de orde, nu de rechter nog bezig was een alternatief voor die afspraak, een tweede optie, te onderzoeken en dat onderzoek nog niet was afgerond.
2.8. Uit het voorgaande volgt dat geen van de wrakingsgronden slaagt. Het verzoek zal worden afgewezen.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
- bepaalt dat de behandeling van de onderliggende zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingverzoek, en beveelt dat die zaak daartoe in handen worden gesteld van de voorzitter van het team handel & insolventies, locatie Alkmaar, van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.B. Littooy, voorzitter, mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. M. Kraefft, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2013.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.