RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Strafrecht
Meervoudige strafkamer voor kinderzaken
Parketnummer: 14/701534-12
Uitspraakdatum: 26 februari 2013
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de achter gesloten deuren gehouden terechtzitting van 12 februari 2013 in de zaak tegen:
(verdachte),
geboren op (datum) te Alkmaar,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en feitelijk verblijvende op het adres (adres).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. van Doorn en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.B. Vallenduuk, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1:
primair
hij op of omstreeks 11 oktober 2012 in de gemeente Heemskerk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmede rijdende over de weg, Rijksstraatweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, de fiets van (slachtoffer 1) heeft vastgepakt en/of aan de fiets(mand) heeft getrokken en/of gehangen en/of zich liet voorttrekken en/of een schoppende
beweging richting en/of tegen (de fiets) van het slachtoffer heeft gemaakt, waardoor het slachtoffer met haar fiets is gaan slingeren en/of achterom heeft gekeken en/of haar evenwicht heeft verloren tengevolge waarvan het slachtoffer met haar fiets van het fietspad is afgeraakt en (met haar hoofd) tegen een boom is gereden, waardoor een ander (genaamd (slachtoffer 1)) werd gedood;
subsidiair:
hij op of omstreeks 11 oktober 2012 in de gemeente Heemskerk als bestuurder van een voertuig (een fiets), daarmee rijdende op de weg, Rijksstraatweg, de fiets(mand) van (slachtoffer 1) heeft vastgepakt en/of aan haar fiets(mand) heeft getrokken en/of heeft gehangen en/of zich heeft laten voorttrekken en/of een schopppende beweging richting en/of tegen de fiets van het slachtoffer heeft gemaakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op
die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
feit 2:
hij op of omstreeks 03 oktober 2012 in de gemeente Castricum opzettelijk mishandelend een persoon (te weten (slachtoffer 2)), een of meerdere malen heeft gestompt en/of geslagen op/tegen het lichaam en/of op/tegen het hoofd en/of in/tegen het gezicht van die (slachtoffer 2), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
2.1. feit 1
Op 11 oktober 2012 vond op het fietspad aan de Rijksstraatweg te Heemskerk een verkeersongeluk plaats. Verdachte heeft al fietsend het slachtoffer, fietsend op een elektrische fiets, de doorgang belemmerd en is aan haar fietsmandje gaan hangen. Het slachtoffer is vervolgens tegen een boom terechtgekomen, tengevolge waarvan zij ernstig hersenletsel heeft opgelopen waaraan zij op 30 oktober 2012 is overleden.
De rechtbank dient te beoordelen of dit ongeval is te wijten aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 danwel of de gedragingen van verdachte zijn aan te merken als gevaarzetting in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
2.2. feit 2
Op 3 oktober 2012 kwamen (slachtoffer 2) en verdachte elkaar tegen. (slachtoffer 2) zegt door verdachte te zijn geslagen. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte (slachtoffer 2) een of meerdere malen heeft geslagen.
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en het in feit 2 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft zich bij de formulering van haar eis op het standpunt gesteld dat verdachte zich ten aanzien van feit 1 roekeloos in het verkeer heeft gedragen waardoor het slachtoffer is overleden.
3.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. De raadsman is van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat het slachtoffer tegen de boom is aangefietst. Hij heeft daartoe -kort gezegd- aangevoerd dat er een tijdspanne zat tussen het loslaten van het mandje van de fiets van het slachtoffer door verdachte en het moment waarop het slachtoffer tegen de boom is aangefietst. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde. Voor de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling pleit de raadsman eveneens tot vrijspraak wegens onvoldoende bewijs.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
feit 1 primair:
Op 11 oktober 2012 fietste (slachtoffer) met haar zus op het fietspad aan de Rijksstraatweg te Heemskerk. Het slachtoffer en haar zus reden op een elektrische fiets. Zij wilden een groepje jongens dat met zijn drieën naast elkaar fietste, en waaronder zich ook verdachte bevond, passeren en belden daartoe met hun fietsbel. Ook riepen zij dat ze er graag langs wilden. De jongen die aan de buitenkant fietste ging uiteindelijk opzij, zodat het slachtoffer het groepje kon inhalen. Verdachte fietste vervolgens achter het slachtoffer aan en pakte het mandje dat achterop de fiets van het slachtoffer was bevestigd vast en ging aanhangen. Ook trok hij aan het mandje. Verdachte liet het mandje los . Het slachtoffer keek vervolgens om, verloor haar evenwicht en kwam tegen een boom ten val. Door de botsing met de boom viel het slachtoffer op de grond en was direct buiten bewustzijn. Het slachtoffer is naar het VU medisch centrum gebracht waar zij direct is geopereerd. Het hersenletsel was zo ernstig dat zij kunstmatig in coma is gehouden. Op 30 oktober 2012 is het slachtoffer als gevolg van het hersenletsel overleden.
3.4. Bewijsoverweging tav feit 1
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Voor bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” in het kader van de Wegenverkeerswet houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Bij de beoordeling van de mate van schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval. De mate van schuld kan niet reeds worden afgeleid uit de ernst van de gevolgen van het handelen.
Causaal verband gedrag verdachte en ongeval
Vast staat dat verdachte en zijn vrienden aanvankelijk het slachtoffer en haar zus niet lieten passeren. Uiteindelijk wist het slachtoffer de jongens toch te passeren, maar aan haar zus werd nog steeds de doorgang belet. Verdachte dacht dat het slachtoffer bij het passeren tegen zijn vriend (getuige 3) aan reed. Hij reed achter het slachtoffer aan en ging aan het fietsmandje achterop haar fiets hangen. Nadat verdachte het mandje had los gelaten keek het slachtoffer achterom, verloor de macht over haar stuur en reed tegen een boom. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het omkijken van het slachtoffer een direct gevolg is geweest van het gedrag van verdachte. Er is dus causaal verband tussen het gedrag van verdachte en het ongeval.
Causaal verband ongeval en overlijden slachtoffer
Dat er causaal verband is tussen het ongeval, waarbij het slachtoffer tegen de boom terecht is gekomen en het overlijden van het slachtoffer staat eveneens vast en is ook niet betwist. Ten gevolge van de aanrijding is het slachtoffer direct buiten bewustzijn geraakt en zijn haar hersenen direct gaan zwellen. Het slachtoffer is sinds het ongeval niet meer bij bewustzijn geweest en enkele weken later aan het opgelopen hersenletsel overleden.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte een schoppende beweging heeft gemaakt tegen de fiets van het slachtoffer, waardoor het slachtoffer is gaan slingeren.
Hiervoor biedt het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende steun.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, bestaande uit het vastpakken, trekken, hangen en het zich laten voorttrekken aan het fietsmandje van het slachtoffer. Tengevolge van dit gedrag heeft het ongeval plaats gevonden, waardoor het slachtoffer uiteindelijk is overleden. De rechtbank acht daarom het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.5. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van het volgende:
Op 3 oktober 2012 fietste (slachtoffer 2) van school naar huis, toen hij onderweg ter hoogte van De Bloemen te Castricum verdachte en zijn vrienden tegenkwam. Verdachte is achter het slachtoffer aangefietst en heeft hem meerdere malen met zijn vuisten op zijn lichaam, hoofd en gezicht gestompt. Het slachtoffer voelde hierdoor direct pijn aan zijn gezicht. Verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij aangever heeft geslagen met zijn vuist. De rechtbank acht op basis van de verklaringen van aangever en van de (getuige 5) bewezen dat verdachte aangever hierbij onder meer in het gezicht geraakt heeft waardoor deze in ieder geval pijn heeft ondervonden. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van verdachte dat hij zou hebben teruggeslagen nadat aangever hem eerst had geslagen niet aannemelijk geworden.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1:
primair
hij op 11 oktober 2012 in de gemeente Heemskerk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een fiets, daarmede rijdende over de weg, Rijksstraatweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij aanmerkelijk onvoorzichtig, de fiets van (slachtoffer 1) heeft vastgepakt en aan de fietsmand heeft getrokken en gehangen en zich liet voorttrekken, waardoor het slachtoffer achterom heeft gekeken en haar evenwicht heeft verloren tengevolge waarvan het slachtoffer met haar fiets van het fietspad is afgeraakt en met haar hoofd tegen een boom is gereden, waardoor zij, (slachtoffer 1), werd gedood;
feit 2:
hij op 3 oktober 2012 in de gemeente Castricum opzettelijk mishandelend een persoon, te weten (slachtoffer 2), meerdere malen heeft gestompt tegen het lichaam en tegen het hoofd en/of tegen het gezicht van die (slachtoffer 2), waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
feit 2: mishandeling, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 70 uur, subsidiair 35 dagen jeugddetentie, bestaande uit een werkstraf van 35 uur en de leerstraf Tools4U lang, met ouders, van 35 uur. Daarnaast heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van contact met de jeugdreclassering, ook indien dat inhoudt een behandeling bij de Divisie forensische psychiatrie (DFP) met daaraan gekoppeld de maatregel van hulp en steun. De officier van justitie heeft daarbij gevraagd de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Zij heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij (benadeelde partij) van € 5.496,40 in zijn geheel kan worden toegewezen.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de hieronder aangehaalde omtrent verdachte opgemaakte rapportages is gebleken.
? rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 22 oktober 2012, opgesteld door (naam), raadsonderzoeker;
? rapport van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling jeugdreclassering d.d. 18 januari
2013, opgesteld door (naam).
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag als gevolg waarvan een ongeval heeft plaats gevonden, waarbij het slachtoffer is overleden.
Na de aanrijding is het slachtoffer direct buiten bewustzijn geraakt en is tot haar overlijden, enkele weken later, niet meer bij bewustzijn geweest. Aan de nabestaanden is hiermee onvoorstelbaar veel leed aangedaan. Zij hebben hun dierbare verloren en doordat het slachtoffer wegens ernstig hersenletsel kunstmatig in coma werd gehouden, hebben zij geen afscheid van haar kunnen nemen. De ingrijpende gevolgen voor de nabestaanden zijn de rechtbank duidelijk geworden uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij na het zien van de aanrijding is doorgefietst en zich niet om het slachtoffer heeft bekommerd.
6.3. Hoofdstraf
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op
het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Uit de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en het Bureau Jeugdzorg blijkt dat verdachte moeite heeft met het uiten van zijn emoties en het reguleren van zijn agressie.
(naam), raadsonderzoeker/zittingsvertegenwoordiger, heeft als getuige ter terechtzitting geadviseerd om aan verdachte de leerstraf Tools4U lang individueel met ouders van 35 uur, op te leggen, aangevuld met een werkstraf met daarnaast therapie bij DFP, gekoppeld aan een voorwaardelijke jeugddetentie met de maatregel hulp en steun.
Uit het rapport van Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering d.d. 18 januari 2013 blijkt voorts dat verdachte open staat voor begeleiding. Voor verdachte is het goed als hij leert zijn agressie beter te beheersen en adequate keuzes te maken in risicovolle situaties. Daarnaast is het belangrijk dat hij een toekomstperspectief heeft en zich gemotiveerd kan opstellen op school. Tevens is het hebben van een vrijetijdsbesteding en een bijbaantje recidive verlagend. De jeugdreclassering adviseert aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd en de opdracht hulp en steun. Ter terechtzitting heeft (naam), jeugdreclasseerder, als getuige verklaard dat de reclassering wil inzetten op de behandeling bij de DFP. Dit is een behandeling bij de GGZ in een forensisch kader, die zich richt op het reguleren van emoties en agressie. Het is een langer en diepgaander traject dan de leerstraf Tools4U. De behandeling bij de DFP en de leerstraf bijten elkaar niet, maar de behandeling bij de DFP is een intensiever traject van langere duur wat meer op verdachte wordt toegespitst.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank het niet bewezen acht dat verdachte zich roekeloos heeft gedragen in het verkeer maar heeft vastgesteld dat er sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig gedrag van verdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, De rechtbank acht verplichte begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk. Een dergelijke verplichting zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De rechtbank zal niet de leerstraf Tools4U opleggen nu verdachte in het kader van de begeleiding van de jeugdreclassering zal deelnemen aan een behandeling bij de DFP. Dit is een intensieve behandeling die op verdachte zal worden toegespitst en waar hij op korte termijn mee kan starten.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
7. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De nabestaande (benadeelde partij) van (slachtoffer 1) heeft als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding van € 5.496, 40 ingediend tegen verdachte wegens materië¬le schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit de niet door de verzekering vergoede kosten van de begrafenis, de nog te plaatsen grafzerk, de kosten van de bloemstukken, de reiskosten naar het ziekenhuis en de kosten voor het verblijf in het ziekenhuis.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het bepaalde in artikel 51f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering de niet vergoede kosten voor de begrafenis en de grafzerk voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering zal derhalve tot een bedrag van € 4.400,40 worden toegewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht leggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg, 77za en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van tachtig (80) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 40 dagen jeugddetentie, met bevel dat een gedeelte groot veertig (40) uren, bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door twintig (20) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, afdeling jeugdreclassering, thans in de persoon van (naam), zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Haarlem, noodzakelijk oordeelt, ook indien dit inhoudt dat verdachte zich zal moeten laten behandelen bij de divisie forensische psychiatrie (DFP);
waarbij de Jeugdreclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Haarlem noodzakelijk oordeelt.
Beveelt dat de op grond van artikel 77za Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft in het kader van deze bijzondere voorwaarde tevens aan bovengenoemde instelling de opdracht tot het verlenen van hulp en steun ex artikel 77aa Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de ten uitvoer te leggen werkstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht en met dien verstande dat 4 uren werkstraf in mindering worden gebracht.
Bepaalt dat het onvoorwaardelijke deel van de werkstraf binnen een termijn van zes maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis dient te worden voltooid.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de nabestaande (benadeelde partij) van de door (slachtoffer 1) geleden schade tot een bedrag van € 4.400,40 (vierduizend vierhonderd euro en veertig cent), bestaande uit € 2.222,40 euro voor de niet vergoede kosten van de begrafenis en € 2.400,- voor de kosten van het te plaatsen grafzerk en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan (benadeelde partij), voornoemd, rekeningnummer (nummer), tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroor¬deelt verdachte in de kosten door de benadeel¬de partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuit¬voerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van (benadeelde partij) de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.400,40, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 54 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Ayal, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. W.C. Oosterbroek en mr. N. Cuvelier, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Hermans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2013.