RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 410043 CV EXPL 12-3786
Uitspraakdatum: 16 januari 2013
[naam], wonende te [plaats]
eisende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. L. Brouwers, verbonden aan D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V. te Amsterdam
[naam], h.o.d.n. [naam], wonende te [plaats]
gedaagde partij
verder ook te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. H. Wolters, verbonden aan CBW-Mitex te Zeist.
1. [eiser] heeft bij dagvaarding van 2 juli 2012 een vordering ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord. Na beraad heeft de kantonrechter bij vonnis van 29 augustus 2012 een verschijning van partijen ter terechtzitting bevolen. Die zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2012, waar [eiser] en [gedaagde] zijn verschenen, bijgestaan door respectievelijk mr. Brouwers en mr. Wolters. Partijen hebben hun standpunt ter zitting toegelicht. Vervolgens is vandaag uitspraak bepaald.
2. [eiser] heeft op 1 maart 2010 via een contactformulier bij [gedaagde] een offerte gevraagd voor het leveren en leggen van een marmoleumvloer in de woning(en) van [eiser]. [gedaagde] heeft daarop gereageerd bij e-mail van 2 maart 2010.
3. Op 13 juli 2010 heeft [gedaagde] bij een bezoek aan de woning van [eiser] geconstateerd dat de vloer voldoende droog was om de marmoleumvloer te kunnen leggen. Op die dag is afgesproken dat de vloer zou worden gelegd op 28 en 29 juli 2010.
4. Bij brief van 14 juli 2010 heeft [gedaagde] aan [eiser] een “Orderbevestiging” gestuurd.
5. Op 28 juli 2010 heeft [gedaagde] na een vochtmeting in de woning van [eiser] aan haar meegedeeld dat de vloer niet kon worden gelegd, omdat de woning volgens [gedaagde] daarvoor te vochtig was. Nadien is de vloer alsnog gelegd op 23 en 24 augustus 2010.
6. Bij factuur van 24 augustus 2010 heeft [gedaagde] een rekening gestuurd aan [eiser] voor het leveren en leggen van de marmoleumvloer. Daarbij is ook een post “Verleturen 4 mandagen à 8 uur per man” in rekening gebracht tot een bedrag van € 1.328,00 (ex btw), vanwege het feit dat de op 28 juli 2010 geplande werkzaamheden van [gedaagde] geen doorgang konden vinden.
7. [eiser] heeft onder meer ten aanzien van de door [gedaagde] in rekening gebrachte verleturen een klacht voorgelegd aan de Geschillencommissie Wonen en bij brief van 2 september 2011 een nadere toelichting gegeven op die klacht.
8. Bij uitspraak van 2 mei 2012 heeft de Geschillencommissie Wonen bij wege van bindend advies (met dossiernummer 60079) de klacht van [eiser] afgewezen. Daarbij is door de Geschillencommissie Wonen met name overwogen dat als vaststaand moet worden aangenomen dat de woning op 28 juli 2010 zodanig vochtig was dat de vloer niet gelegd kon worden.
9. [eiser] vordert dat het bindend advies van de Geschillencommissie Wonen van 2 mei 2012 wordt vernietigd en dat [gedaagde] alsnog wordt veroordeeld tot (terug)betaling van een bedrag van € 1.382,78. Daarbij stelt [eiser] dat [gedaagde] kosten voor verleturen in rekening heeft gebracht op grond van algemene voorwaarden, terwijl die algemene voorwaarden volgens haar niet zijn overeengekomen. Ook zijn die voorwaarden volgens [eiser] niet ter hand gesteld, zodat die voorwaarden voor vernietiging in aanmerking komen. Volgens [eiser] moet het bindend advies van de Geschillencommissie Wonen worden vernietigd, omdat de Geschillencommissie Wonen zonder deugdelijke grond is voorbijgegaan aan het standpunt van [eiser] ten aanzien van de algemene voorwaarden. Verder betwist [eiser] dat de vochtsituatie in haar woning op 28 juli 2010 zodanig was dat de vloer niet gelegd kon worden.
10. [gedaagde] voert aan dat het bindend advies van de Geschillencommissie Wonen deugdelijk tot stand is gekomen, zodat er geen reden is dit advies te vernietigen. Verder wijst [gedaagde] erop dat de verleturen niet alleen verschuldigd zijn op basis van de algemene voorwaarden, maar ook op grond van de overeenkomst, zoals neergelegd in de “Orderbevestiging” van 14 juli 2010. Daarin is volgens [gedaagde] ook vermeld dat verleturen in rekening worden gebracht, indien het leggen van de vloer op de afgesproken dag niet mogelijk is. Verder meent [gedaagde] dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn, nu deze op zijn website worden vermeld en daarnaar wordt verwezen in de “Orderbe¬ves¬tiging”. Daarnaast merkt [gedaagde] op dat het vreemd is dat [eiser] zich nu beroept op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden, terwijl zij zich op basis van diezelfde voorwaarden wel tot de Geschillencommissie Wonen heeft gewend. Verder voert Hameet¬man aan dat een vochtmeting op 28 juli 2010 heeft uitgewezen dat het vochtgehalte op die dag te hoog was om de vloer te kunnen leggen.
11. Het gaat in deze zaak om de vraag of het bindend advies van de Geschillencommissie Wonen van 2 mei 2012 moet worden vernietigd, en zo ja, of [gedaagde] alsnog moet worden veroordeeld tot (terug)betaling aan [eiser] van de kosten van de in rekening gebrachte verleturen tot een bedrag van € 1.382,78.
12. De kantonrechter overweegt dat het bindend advies van de Geschillencommissie Wonen van 2 mei 2012 moet worden gezien als een vaststellingsovereenkomst. Op grond van artikel 7:904 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is het bindend advies van de Geschillen¬commissie Wonen vernietigbaar, als de gebondenheid van [eiser] daaraan in verband met inhoud of wijze van totstandkoming van het advies in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
13. De kantonrechter stelt vast dat de Geschillencommissie Wonen in het bindend advies van 2 mei 2012 niet is ingegaan op de stelling van [eiser] dat de verleturen niet in rekening konden worden gebracht vanwege de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden. Blijkens de brief van de gemachtigde van [eiser] van 2 september 2011 is deze stelling op dit punt wel als eerste argument naar voren gebracht bij de Geschillencommissie Wonen. Indien de Geschillencommissie Wonen meende dat deze stelling niet ter zake doende was of onjuist, had zij dit in het bindend advies moeten neerleggen en motiveren. Nu de Geschillen¬commissie Wonen ten onrechte geheel is voorbijgaan aan de betreffende stelling van [eiser], lijdt het bindend advies aan een ernstig motiveringsgebrek. Dat gebrek is van dien aard dat gebondenheid van [eiser] aan dat advies in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het bindend advies komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
14. Met toepassing van artikel 7:904 lid 2 BW zal de kantonrechter zelf een beslissing geven. Daarover wordt het volgende overwogen.
15. Blijkens de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, zijn partijen het erover eens dat vóór of uiterlijk op 13 juli 2010 een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen, en niet pas op 14 juli 2010 met toezending van de “Orderbevestiging”. Volgens [eiser] is de overeenkomst tot stand gekomen doordat zij kort na de e-mail van [gedaagde] van 2 maart 2010 in telefonisch contact heeft ingestemd met de offerte neergelegd in die e-mail. Volgens [gedaagde] is de overeenkomst tot stand gekomen op 13 juli 2010, toen de vochtmeting in de woning van [eiser] heeft plaatsgevonden en partijen een datum hebben afgesproken voor het leggen van de vloer.
16. Gelet op bovengenoemde gang van zaken rondom de totstandkoming van de overeen¬komst, kan [eiser] worden gevolgd in haar standpunt dat toepasselijkheid van de algemene voorwaarden niet is overeengekomen. [gedaagde] heeft niet gesteld dat in de mondelinge en telefonische contacten tussen partijen op of rond 2 maart 2010, dan wel op 13 juli 2010, is gesproken over algemene voorwaarden en dat [eiser] de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden toen heeft aanvaard. Dat dit het geval zou zijn geweest, volgt ook niet uit de stukken. Ook in de e-mail van [gedaagde] van 2 maart 2010, waarin de offerte is neergelegd, wordt geen melding gemaakt van algemene voorwaarden. De enkele omstandig¬heid dat [gedaagde] de algemene voorwaarden op zijn website heeft staan, brengt niet mee dat die voorwaarden deel uitmaken van de overeenkomst tussen partijen. [gedaagde] heeft niet gesteld dat [eiser] zich via die website of op andere wijze akkoord heeft verklaard met die algemene voorwaarden. Ook de “Orderbevestiging” van 14 juli 2010 heeft niet tot gevolg dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn geworden. Die “Orderbeves¬tiging” is immers toegezonden aan [eiser] nadat de overeenkomst al tot stand was gekomen, en [gedaagde] kon die overeenkomst daarmee niet meer eenzijdig wijzigen of aanvullen. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat [eiser] de “Orderbevestiging” niet voor akkoord heeft ondertekend. [gedaagde] heeft gelet op dit laatste ook niet uit gedragingen van [eiser] kunnen of mogen afleiden dat zij instemde met de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden.
17. Voor zover zou moeten worden geoordeeld dat de algemene voorwaarden wel zijn overeengekomen, slaagt ook het beroep van [eiser] op vernietigbaarheid daarvan, zoals bedoeld in artikel 6:233, onder b, BW. Uit de hiervoor onder punt 15 en 16 genoemde gang van zaken blijkt immers niet dat [gedaagde] de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst ter hand heeft gesteld aan [eiser]. Overigens blijkt ook uit de overgelegde “Orderbevestiging” niet dat daarop (aan de achterzijde) algemene voorwaarden zijn vermeld. Ook in dit verband is het enkele feit dat de algemene voorwaarden op de website van [gedaagde] staan, zoals hij stelt, onvoldoende om te kunnen concluderen dat de algemene voorwaarden ter hand zijn gesteld. Nog daargelaten dat de overeenkomst niet langs elektronische weg tot stand is gekomen, heeft [gedaagde] met het enkel bieden van de mogelijkheid om zijn algemene voorwaarden op internet te raadplegen, niet aan de informatieplicht van artikel 6:233, onder b, BW voldaan (zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 11 februari 2011, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJN-nummer BO7108). Het betoog van [gedaagde] dat het vreemd is dat [eiser] zich nu beroept op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden, terwijl zij zich op basis van diezelfde voorwaarden wel tot de Geschillencommissie Wonen heeft gewend, treft geen doel. Gelet op artikel 6:233 BW kon [eiser] volstaan met een beroep op vernietiging van alleen dat beding in de algemene voorwaarden dat ziet op de kosten van verleturen, zoals zij ook heeft gedaan.
18. De conclusie van het voorgaande is dat voor zover de door [gedaagde] in rekening gebrachte kosten voor verleturen berusten op artikel 8 van de algemene voorwaarden, [eiser] die kosten niet hoeft te betalen, omdat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn dan wel vernietigbaar.
19. De stelling van [gedaagde] dat [eiser] de betreffende kosten ook verschuldigd is op basis van de “Orderbevestiging”, los van de algemene voorwaarden, leidt niet tot een andere conclusie. Die stelling gaat ervan uit dat de “Orderbevestiging”, ook waar het betreft de verschuldigdheid van kosten van verleturen, de overeenkomst tussen partijen inhoudt. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder punt 16 is overwogen, is dat uitgangspunt onjuist. Dat de verschuldigdheid van verletkosten is overeengekomen in de mondelinge en telefonische contacten tussen partijen op of rond 2 maart 2010, dan wel op 13 juli 2010, is niet gesteld, althans onvoldoende gemotiveerd, en blijkt ook niet uit de stukken.
20. [gedaagde] moet dus het bedrag aan in rekening gebrachte kosten voor verleturen van
€ 1.382,78, waarvan de hoogte door [gedaagde] niet is betwist, aan [eiser] terugbetalen.
21. Het voorgaande brengt mee dat niet meer beoordeeld hoeft te worden of de vochtsituatie in de woning van [eiser] op 28 juli 2010 zodanig was dat de vloer niet gelegd kon worden, of dit aan haar was toe te rekenen, en of zij daarom kosten van verleturen moest vergoeden.
22. Nu [gedaagde] ongelijk krijgt, moet hij de proceskosten van [eiser] betalen.
Vernietigt het bindend advies van de Geschillencommissie Wonen van 2 mei 2012 (met dossiernummer 60079).
Veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.382,78.
Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser], die tot heden voor [eiser] worden vastgesteld op een bedrag van € 469,00 (€ 96,00 dagvaardingskosten, € 73,00 aan griffierecht en een bedrag van € 300,00 voor salaris van de gemachtigde van [eiser]).
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 16 januari 2013 in het openbaar uitgesproken.