ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ5603

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/15/191245 / HA ZA 12-189
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van ligplaatsen door Recreatieschap Spaarnwoude en de juridische verweren van gedaagden

In deze zaak vorderde Recreatieschap Spaarnwoude de ontruiming van ligplaatsen die door gedaagden zonder recht of titel werden gebruikt. De rechtbank Noord-Holland oordeelde dat de gedaagden, ondanks hun verweren, niet konden aantonen dat Recreatieschap Spaarnwoude onterecht gebruik maakte van haar ontruimingsbevoegdheid. De gedaagden stelden dat het gebiedje een openbare zaak was met een publieke bestemming en dat hun gebruik als normaal moest worden aangemerkt. Daarnaast voerden zij aan dat Recreatieschap Spaarnwoude in strijd handelde met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat er gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt dat zij mochten blijven liggen. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de ontruiming gerechtvaardigd was, met een vastgestelde ontruimingsdatum van 31 maart 2013. De rechtbank legde ook dwangsommen op van € 200,- per gedaagde per dag, met een maximum van € 20.000,-. De proceskosten werden toegewezen aan Recreatieschap Spaarnwoude. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gedaagden om hun verweren goed te onderbouwen en de rol van de rechtbank in het handhaven van privaatrechtelijke bevoegdheden van publieke lichamen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/191245 / HA ZA 12-189
Vonnis van 30 januari 2013
in de zaak van
het openbaar lichaam
RECREATIESCHAP SPAARNWOUDE,
gevestigd te Velsen-Zuid, gemeente Velsen,
eiseres,
advocaat mr. S.A.J. van der Horst,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats],
5. [gedaagde 5],
wonende te [woonplaats],
6. [gedaagde 6],
wonende te [woonplaats],
7. [gedaagde 7],
wonende te [woonplaats],
8. [gedaagde 8],
wonende te [woonplaats],
9. [gedaagde 9],
wonende te [woonplaats],
10. [gedaagde 10],
wonende te [woonplaats],
11. [gedaagde 11,
wonende te [woonplaats],
12. [gedaagde 12],
wonende te [woonplaats],
13. [gedaagde 13],
wonende te [woonplaats],
14. [gedaagde 14],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M.O. Klaassen (gedaagden sub 1 t/m 14),
15. [gedaagde 15],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. J.H.P. Smeets (gedaagde sub 15),
gedaagden,
en
de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAATSBOSBEHEER,
gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,
advocaat mr. F. Sepmeijer,
opgeroepen partij ex artikel 5:95 BW.
Partijen zullen hierna Recreatieschap Spaarnwoude, [gedaagde 1] c.s. (gedaagden sub 1 t/m 14), [gedaagde 15] (gedaagde sub 15) en Staatsbosbeheer worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 augustus 2012;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 28 november 2012 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Recreatieschap Spaarnwoude is erfpachtster van een oppervlakte water van de Binnen Liede van ongeveer 1690 m², een oppervlakte aangeplempte grond aan de oever van de Binnen Liede van ongeveer 80 m² en een oppervlakte grond gelegen langs de Lagedijk nabij het fort Penningsveer in Haarlemmerliede. Eén en ander (thans) kadastraal bekend als gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, [kadastrale aanduiding], gelegen langs de Mooie Nel nabij het fort Penningsveer in Haarlemmerliede (verder te noemen: het gebiedje). Staatsbosbeheer is (bloot) eigenaar van het gebiedje.
2.2. Tussen (de rechtsvoorgangster van) Recreatieschap Spaarnwoude en [gedaagde 15] hebben twee huurovereenkomsten bestaan voor de verhuur van het gebiedje. [gedaagde 15] exploiteerde het gehuurde als jachthaven. In het oostelijke deel van het gebiedje heeft [gedaagde 15] een recreatieschip liggen. [gedaagde 1] c.s. hebben gedurende het gehele jaar historische recreatieschepen in het westelijk deel van het gebiedje liggen.
2.3. Recreatieschap Spaarnwoude en Staatsbosbeheer zijn sinds (in ieder geval) 2007 voornemens het gebiedje te herontwikkelen. Met het oog op deze herontwikkeling heeft Recreatieschap Spaarnwoude de huurovereenkomsten met [gedaagde 15] opgezegd tegen 31 december 2008 en 31 december 2009.
[gedaagde 15] heeft zich niet verzet tegen de huuropzegging. Zijn verzoek bij de kantonrechter tot verlenging van de ontruimingstermijn op grond van artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek (BW), is afgewezen.
2.4. [gedaagde 15] heeft de huurovereenkomsten met de ligplaatshouders in de jachthaven (waaronder [gedaagde 1] c.s.) formeel opgezegd tegen 31 december 2008. De huurovereenkomsten zijn echter feitelijk voortgezet tot en met juni 2010.
2.5. De situatie van [gedaagde 1] c.s. en/of [gedaagde 15] is meermalen in gemeenteraads-vergaderingen van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude aan de orde geweest. In de notulen daarvan is als door [A] (verder te noemen: [A]), (destijds) bestuurslid van Recreatieschap Spaarnwoude en burgemeester van Haarlemmerliede en Spaarnwoude, bij die gelegenheden gedane uitlatingen onder meer het volgende vermeld:
Er is nooit ter discussie geweest dat de bestaande ligplaatsen van [gedaagde 15] daarom zouden moeten verdwijnen. (…)
Het is niet zo dat omdat [gedaagde 15] naar alle waarschijnlijkheid niet langer partner zal zijn, daarmee de ligplaatsen verdwijnen.
(Notulen gemeenteraadsvergadering Haarlemmerliede en Spaarnwoude van 25 november 2008)
De schepen mogen dus tijdelijk blijven liggen in afwachting van wat er gaat gebeuren in dat gebiedje.
(Notulen gemeenteraadsvergadering Haarlemmerliede en Spaarnwoude van 30 juni 2009)
2.6. Op 3 juni 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen (onder meer) gedaagde sub 3 (verder te noemen: [gedaagde 3]) en [A]. In een stuk met opschrift "Verslag gesprekken met [A] op 3 juni 2010" (productie 2 bij conclusie van antwoord van [gedaagde 1] c.s.) is onder meer opgenomen:
(…) [A] geeft aan dat we pas daadwerkelijk weg moeten als bijvoorbeeld projectontwikkeling dat noodzakelijk maakt.
2.7. In de notulen van de vergadering van de commissie raadsvoorbereiding van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude van 10 juni 2010 is onder meer het volgende vermeld:
(…) Voorts vraagt hij naar aanleiding van de onrust die is ontstaan rondom Jachthaven [gedaagde 15] in verband met mogelijk door het recreatieschap geschonden toezeggingen of de heer [A] in zijn reactie heeft gesproken als burgemeester of als bestuurslid van het Recreatieschap. Welke verplichtingen heeft hij nu op zich genomen?
De heer [A] antwoordt mede namens het bestuur van het Recreatieschap te hebben gesproken. Dit heeft evenwel geleid tot een interne discussie met aan de ene kant de juristen van het schap die een kil juridisch standpunt naar buiten willen brengen en aan de andere kant de portefeuillehouder die met de behandelend ambtenaar in goede harmonie tot prima afspraken komt en dat ook een naar buiten wil laten komen.
2.8. Recreatieschap Spaarnwoude heeft de ligplaatshouders, met uitzondering van [gedaagde 15], bij brief van 8 juli 2010 een bruikleenovereenkomst aangeboden. In deze brief is, voor zover van belang, onder meer vermeld:
(…) Het Recreatieschap heeft afspraken gemaakt met een projectontwikkelaar over de ontwikkeling van het terrein waar thans de haven is. Voorlopig zullen die ontwikkelingen echter nog niet plaatsvinden. Wel heeft het Recreatieschap zich verbonden om de haven op afroep leeg en ontruimd op te leveren.
Het bovenstaande leidt ertoe dat het Recreatieschap bereid is om met u een overeenkomst aan te gaan met betrekking tot het gebruik van de ligplaats. Dat gebruik van de ligplaats is om niet. Het uitgangspunt is dat het gebruik kan voortduren tot en met oktober 2012. Dat laatste lijdt uitzondering indien het Recreatieschap – om wat voor reden dan ook – eerder de lege beschikking over het terrein moet hebben. Met een aanzegtermijn van zes weken dient u dan – tussentijds – tot ontruiming over te gaan. (…)
2.9. [gedaagde 1] c.s. zijn op dit aanbod niet ingegaan.
2.10. Bij brief van 17 december 2010 heeft Recreatieschap Spaarnwoude [gedaagde 1] c.s. de bruikleenovereenkomst nogmaals aangeboden. Dit heeft evenmin tot ondertekening geleid door [gedaagde 1] c.s.
2.11. Op 19 januari 2011 heeft een overleg plaatsgevonden tussen [gedaagde 3] als vertegenwoordiger van de ligplaatshouders van de voormalige jachthaven, Recreatieschap Spaarnwoude en [A]. Van dit gesprek is geen verslag opgemaakt. Naar aanleiding van dit gesprek heeft Recreatieschap Spaarnwoude de ligplaatshouders bij brief van 4 mei 2011 opnieuw een bruikleenovereenkomst aangeboden. Artikel 3 van deze overeenkomst luidt, voor zover van belang:
Deze overeenkomst loopt tot uiterlijk 31 maart 2013 of zoveel eerder als het Recreatieschap de jachthaven leeg en ontruimd moet hebben. Gebruiknemer verklaart de ligplaats uiterlijk op 31 maart 2013 ontruimd aan gebruikgever op te leveren. (…)
2.12. [gedaagde 1] c.s. en een aantal andere ligplaatshouders hebben enkele passages gewijzigd en aan de overeenkomst toegevoegd en het aldus aangepaste exemplaar ondertekend. De betreffende passages luiden, voor zover van belang:
(…) [A], lid van het Dagelijks Bestuur van het Recreatieschap en burgemeester van Haarlemmerliede, heeft in juni 2009 publiekelijk verklaard dat de schepen konden blijven liggen zolang dat de feitelijke herinrichting van het gebied niet in de weg staat. (…)
Artikel 3
Deze overeenkomst loopt tot de feitelijke herinrichting van het gebied of zoveel eerder als het Recreatieschap de jachthaven leeg en ontruimd moet hebben. (…)
2.13. Bij brief van 1 juli 2011 heeft Recreatieschap Spaarnwoude de ligplaatshouders bericht dat zij de aangebrachte wijzigingen niet accepteerde en hen verzocht alsnog de oorspronkelijke bruikleenovereenkomst (zonder aanpassingen) te ondertekenen. Een enkele ligplaatshouder heeft dat alsnog gedaan, [gedaagde 1] c.s. hebben dit geweigerd.
2.14. De schepen van [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] liggen tot op heden in het gebiedje.
3. Het geschil
3.1. Recreatieschap Spaarnwoude vordert, na eiswijzing, – zakelijk weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15]:
1. veroordeelt om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis de door ieder van hen in gebruik genomen ligplaats te ontruimen en ontruimd te houden en in nette ontruimde staat op te leveren aan Recreatieschap Spaarnwoude;
2. verbiedt hun schip elders in het gebiedje aan te meren;
3. veroordeelt tot betaling door ieder van hen van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat hij of zij in gebreke blijft aan de gevorderde veroordeling en het gevorderde verbod te voldoen, met een maximum van € 50.000,-;
4. veroordeelt tot betaling aan Recreatieschap Spaarnwoude van de proceskosten.
3.2. Recreatieschap Spaarnwoude heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] het gebiedje zonder recht of titel gebruiken en zodoende onrechtmatig jegens haar handelen.
3.3. [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] hebben niet betwist dat aan Recreatieschap Spaarnwoude een ontruimingsbevoegdheid toekomt. Zij hebben zich daarentegen op het standpunt gesteld dat Recreatieschap Spaarnwoude in de gegeven omstandigheden geen gebruik mag maken van deze privaatrechtelijke bevoegdheid.
3.4. Staatsbosbeheer refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, met veroordeling van de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Staatsbosbeheer.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Primaire verweer: openbare jachthaven
4.1. [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] hebben zich als meest verstrekkende verweer eerst ter comparitie op het standpunt gesteld dat het innemen van een ligplaats in een jachthaven is toegestaan op grond van artikel 4.15 van de Algemene Verordening Recreatieschap Spaarnwoude. Op het moment dat [gedaagde 15] de jachthaven niet langer exploiteerde en de slagboom naar het gebiedje is weggehaald, zijn het kades en oevers aan openbaar vaarwater geworden en daarmee een openbare jachthaven, aldus [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15]. Volgens [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] is het innemen van een ligplaats in deze openbare jachthaven te beschouwen als normaal gebruik van een openbare zaak, als gevolg waarvan Recreatieschap Spaarnwoude geen gebruik kan maken van haar publiekrechtelijke bevoegdheid het innemen van een ligplaats te verhinderen en daarmee evenmin van haar privaatrechtelijke (ontruimings)bevoegdheid.
4.2. Recreatieschap Spaarnwoude betwist dat de jachthaven een openbare zaak is. Een openbare zaak dient namelijk als zodanig te worden aangewezen, hetgeen hier niet is gebeurd, aldus Recreatieschap Spaarnwoude.
Volgens Recreatieschap Spaarnwoude kan zij op grond van genoemde verordening publiekrechtelijk optreden tegen het innemen van een plaats aan de oever van de Mooie Nel, maar kan zij dit niet wanneer een ligplaats wordt ingenomen in een jachthaven.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van openbare zaken met een publieke bestemming, zoals wegen en openbare wateren, geldt op grond van vaste jurisprudentie (zie, onder meer, HR 22 juni 1973, NJ 1973/503) dat de rechthebbende het gebruik van een dergelijke zaak door anderen overeenkomstig die publieke bestemming (zogenaamd algemeen of normaal gebruik) moet dulden. Het onderwerpen van dergelijk gebruik aan privaatrechtelijke voorwaarden is niet toegestaan. In openbaar vaarwater ankeren voor recreatieve doeleinden wordt op grond van deze jurisprudentie in beginsel niet gerekend tot vorenbedoeld algemeen of normaal gebruik.
4.4. In het licht van voornoemde jurisprudentie en gelet op de betwisting van hun stellingen door Recreatieschap Spaarnwoude, hebben [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd gesteld dat en waarom het gebiedje dient te worden aangemerkt als een openbare zaak met een publieke bestemming en evenmin dat en waarom het onderhavige recreatieve gebruik van het gebiedje als algemeen of normaal gebruik van het gebiedje dient te worden aangemerkt. Gelet hierop gaat dit verweer van [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] niet op.
Subsidiaire verweer: strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur
4.5. [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] stellen zich subsidiair op het standpunt dat Recreatieschap Spaarnwoude bij gebruikmaking van haar ontruimingsbevoegdheid in strijd handelt met vier in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verankerde algemene beginselen van behoorlijk bestuur: het beginsel van een behoorlijke belangenafweging (artikel 3:4, eerste lid, Awb), het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 Awb), het beginsel van de hoorplicht die in acht genomen dient te worden bij de voorbereiding van beschikkingen (afdeling 4.1.2 Awb) en het motiveringsbeginsel (artikel 3:47 Awb).
[gedaagde 1] c.s. hebben hieraan in de kern ten grondslag gelegd dat zij groot belang hebben bij voortzetting van het huidige gebruik van het gebiedje, terwijl Recreatieschap Spaarnwoude geen belang heeft bij (onmiddellijke en ongeclausuleerde) ontruiming. Voorts zou Recreatieschap Spaarnwoude de mogelijkheden van voortzetting van het gebruik moeten overwegen en zou zij daarover met [gedaagde 1] c.s. in overleg moeten treden, hetgeen zij tot op heden niet heeft gedaan.
4.6. [gedaagde 1] c.s. stellen in dit verband in de eerste plaats dat de noodzaak en rentabiliteit voor een nieuwe, herontwikkelde jachthaven in het gebiedje is komen te vervallen, omdat niet langer sprake is van een ligplaatsentekort in Haarlem. De ontwikkeling van een nieuwe, grootschalige jachthaven in het gebiedje is bovendien in strijd met RodS-beleid, hetgeen Staatsbosbeheer hen heeft meegedeeld. Er is op dit moment geen enkel concreet uitzicht op verdere ontwikkeling van het gebiedje, hetgeen met zich brengt dat ontruiming van het gebiedje (nog) niet noodzakelijk is. Bovendien past het huidige recreatieve gebruik van het gebiedje bij uitstek binnen de publieke doelstelling van Recreatieschap Spaarnwoude, hetgeen niet geldt voor ontruiming zonder dat daarvoor een andere recreatieve functie in de plaats komt.
[gedaagde 1] c.s. stellen voorts dat zij onmogelijk een andere ligplaats kunnen vinden voor hun historische schepen. Zij zijn hiernaar weliswaar op zoek gegaan, en hebben zich daartoe onder meer ingeschreven bij museumhavens en/of andere (jacht)havens, maar dit heeft niet mogen baten. Voor zover zij wel een alternatieve ligplaats zouden kunnen vinden, zal dit hoogstwaarschijnlijk met zich brengen dat zij niet meer binnen een redelijke straal vanaf hun woning kunnen recreëren op hun schip, aldus [gedaagde 1] c.s.
[gedaagde 1] c.s. menen dat zij een voor alle partijen bevredigende oplossing kunnen bieden door middel van overname van het beheer en de exploitatie van de huidige jachthaven en het betalen van liggeld aan Recreatieschap Spaarnwoude.
4.7. [gedaagde 15] heeft, in aanvulling op de stellingen van [gedaagde 1] c.s., aangevoerd dat Recreatieschap Spaarnwoude ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke en financiële belangen. Deze belangen liggen tot op zekere hoogte anders dan voor de andere ligplaatshouders, omdat hij niet op zijn schip verblijft of recreëert; het schip ligt enkel te koop in het gebiedje, aldus [gedaagde 15]. [gedaagde 15] stelt dat hij niet de intentie heeft zijn schip langer in het gebiedje te laten liggen dan noodzakelijk is voor de verkoop ervan.
Voorts stelt [gedaagde 15] dat hij al onevenredig zwaar gedupeerd is doordat hij de exploitatie van de jachthaven heeft moeten beëindigen, terwijl achteraf is gebleken dat hij deze zonder bezwaar had kunnen voortzetten. Hij zou opnieuw in financieel opzicht zwaar gedupeerd worden wanneer hij zijn schip moet verwijderen voordat het is verkocht. Ten slotte stelt [gedaagde 15] zich op het standpunt dat hij niet op de hoogte is gehouden van de plannen van Recreatieschap Spaarnwoude en dat hem ten onrechte geen rol is aangeboden in de nieuwe plannen. Eén en ander heeft zijn weerslag gehad op zijn gezondheid, aldus [gedaagde 15].
4.8. Recreatieschap Spaarnwoude betwist dat zij haar bevoegdheid heeft uitgeoefend in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Recreatieschap Spaarnwoude stelt ter onderbouwing van haar belang bij ontruiming van het gebiedje dat zij actief bezig is met de herontwikkeling van het gebiedje tot een nieuwe jachthaven en/of botenloods, met mogelijk woningbouw. Het ligplaatsentekort in de omgeving is nog immer nijpend, als gevolg waarvan de noodzaak voor en rentabiliteit van een jachthaven en/of botenloods in het gebiedje nog onverminderd aanwezig is. Het RodS-beleid, waarop [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] zich mede beroepen, geldt niet langer. Er zijn thans vergevorderde en concrete plannen voor herontwikkeling van het gebiedje, in het kader waarvan wordt gesproken met een ontwikkelaar. Deze ontwikkelaar wil echter pas contractuele verplichtingen aangaan als er een concrete ontruimingsdatum is, aldus Recreatieschap Spaarnwoude.
Recreatieschap Spaarnwoude stelt zich voorts op het standpunt dat ontruiming van belang is uit het oogpunt van veiligheid en handhaving van de openbare orde. Zonder ontruiming zullen er meer boten afmeren. Daarnaast zijn er geen redelijke en veilige (haven)voorzieningen en zijn het gebiedje en omliggende gebieden ernstig verrommeld.
Recreatieschap Spaarnwoude stelt dat aan de belangen van [gedaagde 1] c.s. voldoende tegemoet is gekomen met de uit coulance aan [gedaagde 1] c.s. aangeboden bruikleenovereenkomsten, nu daarbij aan [gedaagde 1] c.s. ruime termijnen zijn geboden voor het vinden van een nieuwe ligplaats, welke termijnen te meer voldoende geacht moeten worden gelet op het feit dat het recreatieschepen betreft.
Recreatieschap Spaarnwoude stelt zich ten aanzien van [gedaagde 15] op het standpunt dat met [gedaagde 15] nadrukkelijk is afgesproken dat hij zijn schip zou verwijderen en dat hij daar bovendien meermaals op is aangeschreven. De situatie van [gedaagde 15] is bovendien anders dan die van [gedaagde 1] c.s., omdat zijn schip veel kleiner is en alleen geschikt voor gebruik in het zomerseizoen.
4.9. De rechtbank overweegt als volgt.
4.10. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] reeds sinds 2010 zonder recht of titel gebruikmaken van het gebiedje dat Recreatieschap Spaarnwoude in erfpacht heeft. Zij handelen daarmee onrechtmatig jegens Recreatieschap Spaarnwoude. Deze onrechtmatige toestand kan worden opgeheven door middel van ontruiming van het gebiedje. Niet in geschil is dat aan Recreatieschap Spaarnwoude op die grond een (privaatrechtelijke) ontruimingsbevoegdheid toekomt. Op grond van het bepaalde in artikel 3:14 BW mag Recreatieschap Spaarnwoude deze bevoegdheid evenwel niet uitoefenen in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht.
4.11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Recreatieschap Spaarnwoude bij haar beslissing haar ontruimingsbevoegdheid te effectueren zowel in formele als in materiële zin voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] en heeft zij daarbij niet gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.12. Dat Recreatieschap Spaarnwoude plannen had het gebiedje te herontwikkelen is al in 2007 aan [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] ter kennis gekomen. Deze herontwikkeling was bovendien de reden voor de opzegging van de huurovereenkomsten met [gedaagde 15] in 2008 en 2009. [gedaagde 15] heeft zich niet verzet tegen de huuropzegging. Ook nadien is steeds duidelijk, onder meer door middel van de aangeboden bruikleenovereenkomsten en tijdens vergaderingen en overleggen, aan [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] kenbaar gemaakt dat de mogelijkheden om de schepen langer in het gebiedje te laten liggen, afhankelijk waren van de (voortgang van de) herontwikkeling van het gebiedje.
Hoewel [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] formeel al sinds begin 2010 zonder recht of titel in het gebiedje lagen, heeft Recreatieschap Spaarnwoude deze onrechtmatige situatie gedurende lange tijd laten voortbestaan, aldus handelend in het belang van [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15]. Recreatieschap Spaarnwoude is bovendien aan [gedaagde 1] c.s. tegemoet gekomen door hen bruikleenovereenkomsten aan te bieden, op grond waarvan zij om niet gedurende een langere periode gebruik konden blijven maken van het gebiedje.
[gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] is derhalve ruimschoots (namelijk enkele jaren) de gelegenheid geboden om een andere ligplaats te vinden. [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] hebben weliswaar gesteld dat het onmogelijk is gebleken hun schepen elders onder te brengen, maar zij hebben deze stellingen niet nader met concrete omstandigheden of stukken, zoals afwijzingen van andere jacht- of museumhavens, onderbouwd, zodat de rechtbank deze als onvoldoende gemotiveerd zal passeren. Daarbij is nog van belang dat de schepen van [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] in gebruik zijn voor recreatieve doeleinden, en dat zij derhalve door een ontruiming van de voormalige jachthaven niet worden getroffen in hun (recht op) woonruimte.
4.13. Recreatieschap Spaarnwoude heeft [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] voorts in voldoende mate op de hoogte gehouden van en betrokken bij de plannen omtrent herontwikkeling van het gebiedje en de op handen zijnde ontruiming. Zo is van juli tot en met oktober 2010 gecorrespondeerd tussen de advocaten van partijen, heeft Recreatieschap Spaarnwoude de eerste bruikleenovereenkomst van juli 2010 in december 2010 nogmaals aangeboden, heeft op 19 januari 2011 een bespreking plaatsgevonden en is in mei 2011 opnieuw een bruikleenovereenkomst aangeboden. In juli 2011 heeft Recreatieschap Spaarnwoude [gedaagde 1] c.s. bovendien bericht zich niet te kunnen vinden in de in die overeenkomsten aangebrachte wijzigingen. Ook in 2008 en 2009 is regelmatig contact geweest tussen partijen, zoals zal blijken uit de navolgende bespreking van het beroep van [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] op gerechtvaardigd vertrouwen.
Meer subsidiaire verweer: gerechtvaardigd vertrouwen
4.14. [gedaagde 1] c.s. voeren ten verwere voorts aan dat, hoewel naar hen eerst in deze procedure is gebleken [A] strikt genomen niet zelfstandig bevoegd is tot het doen van toezeggingen namens Recreatieschap Spaarnwoude, hij met uitspraken tijdens raadsvergaderingen van 25 augustus 2008 en 30 juni 2009 (2.5), een gesprek van 3 juni 2010 met [gedaagde 3] (2.6), een raadsvoorbereidingscommissie op 10 juni 2010 (2.7) en het gesprek op 19 januari 2011 (2.11) het gerechtvaardigd vertrouwen bij hen heeft gewekt dat zij met hun schepen zouden mogen blijven liggen totdat sprake was van daadwerkelijke, feitelijke herontwikkeling van het gebiedje. Voorts heeft [A] volgens [gedaagde 1] c.s. tijdens het gesprek op 19 januari 2011 uitdrukkelijk toegezegd dat Recreatieschap Spaarnwoude zich zou inspannen om bij de herontwikkeling schepen die daarin passen, in de nieuwe plannen op te nemen.
Doordat [A] optrad als enig bestuurlijk vertegenwoordiger van Recreatieschap Spaarnwoude, hij steeds heeft aangegeven dat hij (mede) namens Recreatieschap Spaarnwoude sprak en Recreatieschap Spaarnwoude zijn toezeggingen nooit heeft weersproken noch [gedaagde 1] c.s. heeft gewezen op de onbevoegdheid van [A], heeft [A] een aan Recreatieschap Spaarnwoude toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid gewekt, als gevolg waarvan Recreatieschap Spaarnwoude aan zijn toezeggingen gebonden is. Het door [A] bij hen opgewekte gerechtvaardigde vertrouwen stond reeds aan het aanbieden van de bruikleenovereenkomsten in de weg en laat bovendien niet toe dat Recreatieschap Spaarnwoude (thans) van haar ontruimingsbevoegdheid gebruikmaakt, aldus [gedaagde 1] c.s.
4.15. [gedaagde 15] heeft, in aanvulling op de stellingen van [gedaagde 1] c.s., aangegeven dat Recreatieschap Spaarnwoude in het kader van de artikel 7:230a BW-procedure in 2009, heeft toegezegd dat de ligplaatshouders pas per oktober 2009 hoefden te vertrekken. Dit laatste omdat het de intentie was dat op dat moment een ondererfpacht zou worden gevestigd, aldus [gedaagde 15]. [gedaagde 15] stelt zich op het standpunt dat hij er, gelet op deze uitlatingen, op goede gronden van is uitgegaan dat zijn schip mocht blijven liggen totdat hij het zou hebben verkocht dan wel totdat ontruiming noodzakelijk zou worden in verband met de herontwikkeling van het gebiedje. Voor het overige sluit [gedaagde 15] zich aan bij hetgeen [gedaagde 1] c.s. naar voren hebben gebracht; de toezeggingen die aan [gedaagde 1] c.s. zijn gedaan, zijn volgens [gedaagde 15] op grond van het gelijkheidsbeginsel eveneens op hem van toepassing.
4.16. Recreatieschap Spaarnwoude betwist dat door haar dan wel door bij haar werkzame personen de toezegging is gedaan dat de schepen mogen blijven liggen zolang dat feitelijk mogelijk is. Van toezeggingen van [A] waaraan Recreatieschap Spaarnwoude gebonden zou zijn is evenmin sprake. [A] is immers niet bevoegd om Recreatieschap Spaarnwoude te binden. Volgens Recreatieschap Spaarnwoude is met de uitlatingen van [A] (tijdens raadsvergaderingen) niet voldaan aan de voorwaarden die artikel 3:35 BW stelt aan gerechtvaardigd vertrouwen. De inhoud van de betreffende uitlatingen biedt evenmin aanknopingspunten voor een dergelijk vertrouwen. Voor zover wel sprake zou zijn geweest van enig rechtens te respecteren vertrouwen, stelt Recreatieschap Spaarnwoude zich op het standpunt dat aan dit vertrouwen al een einde is gekomen met de in juli 2010 aangeboden bruikleenovereenkomst.
Recreatieschap Spaarnwoude stelt zich op het standpunt dat tegen [gedaagde 15] duidelijk alleen is gezegd dat de ligplaatshouders nog de hele zomer van 2009 gebruik zouden kunnen maken van hun ligplaats.
4.17. De rechtbank overweegt als volgt.
4.18. Tussen partijen is niet in geschil dat [A] onbevoegd was om zelfstandig Recreatieschap Spaarnwoude te vertegenwoordigen. [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] stellen zich echter op het standpunt dat [A] de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft gewekt, welke aan Recreatieschap Spaarnwoude dient te worden toegerekend. Zij verwijzen in dit verband onder meer naar een arrest van de Hoge Raad van 27 november 1992, NJ 1993/287 (Felix/Aruba).
4.19. De Hoge Raad overwoog in rechtsoverweging 3.3 van genoemd arrest als volgt, voor zover van belang: “Bij de beoordeling van dit betoog (…) is mede van betekenis dat in geval van onderhandelingen tussen een overheidsfunctionaris en een derde die in de onjuiste veronderstelling verkeert dat deze functionaris ten aanzien van de desbetreffende materie bevoegd is de overheid te binden, zich omstandigheden kunnen voordoen, waaronder die onjuiste veronderstelling voor rekening van de overheid dient te komen. Daarbij valt niet alleen te denken aan het geval dat de onjuiste veronderstelling is gewekt door een gedraging van het wel bevoegde overheidsorgaan, maar ook aan factoren als: de positie die de handelende functionaris binnen de organisatie van de overheid inneemt en diens gedragingen, de omstandigheid dat die organisatie en/of de verdeling van de bevoegdheden over de verschillende organen van de overheid, als gevolg van onduidelijkheid, onoverzichtelijkheid of ontoegankelijkheid van de desbetreffende regelingen, voor buitenstaanders ondoorzichtig zijn, alsmede eventuele nalatigheid aan de zijde van de overheid om de derde tijdig op de onbevoegdheid van de functionaris opmerkzaam te maken.”.
4.20. Uit randnummers 6.2 en 6.3 van de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] c.s. blijkt dat de onbevoegdheid van [A] betrekkelijk eenvoudig was vast te stellen. Uit de toepasselijke regelingen blijkt immers dat [A], als ‘gewoon’ bestuurslid, niet beslissingsbevoegd was (laat staan bevoegd om Recreatieschap Spaarnwoude te binden aan toezeggingen). Indien de organisatiestructuur binnen Recreatieschap Spaarnwoude en de bevoegdheid van [A] om haar te binden voor [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] op enig moment ondoorzichtig en onduidelijk waren, hadden zij Recreatieschap Spaarnwoude hieromtrent eenvoudigweg om verduidelijking kunnen vragen. Zij hebben dit nagelaten en dit dient naar het oordeel van de rechtbank voor hun rekening en risico te blijven. [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] hebben naar het oordeel van de rechtbank dan ook - anders dan in de in bovengenoemd arrest aan de orde zijnde situatie - nimmer in de onjuiste veronderstelling kunnen verkeren dat [A] bevoegd was Recreatieschap Spaarnwoude te binden. Deze stellingen van [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] gaan daarom niet op.
4.21. Daarbij komt dat de rechtbank, anders dan [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] in de door hen aangehaalde stukken niet een (in rechte te respecteren) toezegging leest dat Recreatieschap Spaarnwoude niet tot ontruiming van het gebiedje zal overgaan zolang er nog geen sprake is van een feitelijke en daadwerkelijke herinrichting van het gebiedje. De enkele (in meer algemene bewoordingen gestelde) uitlating dat [gedaagde 1] c.s. en/of [gedaagde 15] tijdelijk mochten blijven liggen in afwachting van de herontwikkeling van het gebiedje is daarvoor onvoldoende concreet. In de beschikking van de kantonrechter in het kader van de artikel 7:230a BW-procedure is bovendien geen steun te vinden voor de opvatting van [gedaagde 15] dat Recreatieschap Spaarnwoude heeft toegezegd dat zijn schip mocht blijven liggen totdat het zou zijn verkocht, dan wel totdat het gebiedje feitelijk en daadwerkelijk zou worden heringericht. Voor zover de gestelde toezegging behelsde dat de ligplaatshouders mochten blijven liggen tot oktober 2009, dan geldt dat deze gestand is gedaan.
Gelet hierop slaagt het meer subsidiaire verweer van [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] evenmin.
Uiterst subsidiaire verweer: geen belang bij vorderingen
4.22. [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] stellen zich uiterst subsidiair op het standpunt dat, gelet op hetgeen zij in het kader van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur hebben aangevoerd, Recreatieschap Spaarnwoude geen belang heeft bij haar vorderingen.
4.23. Recreatieschap Spaarnwoude heeft dit gestelde gebrek aan belang betwist.
4.24. De rechtbank is van oordeel dat het belang van Recreatieschap Spaarnwoude bij haar (ontruimings)vorderingen reeds voortvloeit uit haar erfpachtpositie en de onrechtmatige toestand ter plaatse.
Gelet op hetgeen voorts is overwogen in het kader van het zorgvuldigheidsbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat het uiterst subsidiaire verweer van [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] evenmin opgaat.
4.25. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat er geen gronden zijn om aan te nemen dat Recreatieschap Spaarnwoude van de aan haar toekomende ontruimingsbevoegdheid in de gegeven omstandigheden geen gebruik kon maken. Zij is dan ook niet gehouden in te gaan op de zijdens [gedaagde 1] c.s. ter comparitie geboden (alternatieve) oplossing.
Ten slotte: uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4.26. [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] hebben als verweer tegen uitvoerbaarverklaring bij voorraad aangevoerd dat Recreatieschap Spaarnwoude geen bijzonder spoedeisend belang heeft bij effectuering van de ontruiming hangende een eventueel hoger beroep. Het voldoen aan de ontruimingsvordering brengt volgens [gedaagde 1] c.s. bovendien met zich dat schepen gesloopt moeten worden, omdat zij nergens anders kunnen liggen. Het ontruimingsvonnis zou daarmee onomkeerbare gevolgen hebben en onherstelbare schade veroorzaken in het geval in hoger beroep anders zou worden beslist, aldus [gedaagde 1] c.s.
[gedaagde 15] heeft bovendien aangevoerd dat hij zich zal houden aan zijn toezegging dat hij zijn schip zal verwijderen wanneer het verkocht is en/of ontruiming noodzakelijk wordt.
4.27. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van vaste jurisprudentie geldt dat Recreatieschap Spaarnwoude, bij toewijzing van haar vorderingen, geacht wordt belang te hebben bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. [gedaagde 1] c.s. hebben hiertegenover geen concreet belang gesteld dat zij hebben bij een andere beslissing, anders dan dat de schade voor hen onherstelbaar is. Zij hebben deze laatste stelling echter niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld door middel van het overleggen van afwijzingsbrieven van andere jachthavens, als gevolg waarvan de rechtbank deze als onvoldoende gemotiveerd zal passeren. Voorts geldt dat bij de weging van de belangen van partijen in verband met een eventuele uitvoerbaarverklaring bij voorraad een kans van slagen van een aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing dient te blijven.
De rechtbank zal het vonnis daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals gevorderd.
Ontruimingsdatum
4.28. Ter comparitie is zijdens Recreatieschap Spaarnwoude aangegeven dat [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] het gebiedje niet eerder dan op 31 maart 2013 ontruimd hoeven op te leveren, een en ander naar analogie met de door andere ligplaatshouders ondertekende bruikleenovereenkomsten, waarin deze datum als ontruimingsdatum is opgenomen. De rechtbank zal deze datum, welke haar redelijk voorkomt, daarom aanhouden als ontruimingsdatum.
Dwangsommen
4.29. Nu tegen de gevorderde dwangsommen geen verweer is gevoerd, zal de rechtbank deze toewijzen. De rechtbank ziet aanleiding de gevorderde dwangsommen te matigen tot € 200,- per gedaagde per dag en te maximeren tot € 20.000,-.
Proceskosten
4.30. [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Recreatieschap Spaarnwoude worden begroot op:
- dagvaarding € 90,64
- griffierecht 575,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.795,64
De vordering van Staatsbosbeheer tot veroordeling van de in het ongelijk gestelde partij in haar proceskosten wordt afgewezen, nu van de grondeigenaar en de erfpachter die dit geding ex artikel 5:95 BW gezamenlijk hebben gevoerd, verwacht wordt dat zij onderling een regeling omtrent de kosten treffen (MvT, PG Boek 5, p. 320).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] ieder om uiterlijk op 31 maart 2013 de door ieder van hen in gebruik genomen ligplaats, zoals weergegeven op de als productie 12 aan de dagvaarding gehechte kadastrale kaart, met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden en in nette ontruimde staat op te leveren aan Recreatieschap Spaarnwoude,
5.2. verbiedt [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] hun schip elders in het gebiedje aan te meren,
5.3. veroordeelt [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] ieder om aan Recreatieschap Spaarnwoude een dwangsom te betalen van € 200,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 en/of 5.2 uitgesproken veroordelingen voldoen, tot een maximum van € 20.000,- per persoon is bereikt,
5.4. veroordeelt [gedaagde 1] c.s. en [gedaagde 15] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Recreatieschap Spaarnwoude tot op heden begroot op € 1.795,64,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Jochem, mr. A.J. Wolfs en mr. I. de Greef en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.?