ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ4048

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
13/262
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bijstandsaanvraag op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 februari 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) had aangevraagd. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer afgewezen, omdat de verstrekte inlichtingen niet overeenkwamen met de aangetroffen woonsituatie tijdens een huisbezoek op 13 december 2012. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 31 januari 2013 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een medewerker van de gemeente. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster aanvankelijk een Wwb-uitkering ontving, maar dat deze per 11 juli 2012 was ingetrokken omdat zij niet als alleenstaande kon worden beschouwd. Verzoekster heeft in november 2012 opnieuw een aanvraag ingediend, maar verweerder heeft deze afgewezen op basis van de bevindingen tijdens het huisbezoek. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar woonsituatie en dat verweerder terecht heeft gesteld dat zij in strijd heeft gehandeld met haar inlichtingenplicht. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat niet te verwachten valt dat verweerder bij de beslissing op bezwaar tot verstrekking van een Wwb-uitkering zal overgaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/262
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 februari 2013 in de zaak tussen
[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. J. Klaas),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder,
(gemachtigden: mr. A. van Fulpen en mr. J.C.W. Kieviet).
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2013 (het besluit) heeft verweerder verzoeksters aanvraag om toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen, omdat de door verzoekster verstrekte inlichtingen niet overeenkomen met de in het huisbezoek van 13 december 2012 aangetroffen woonsituatie.
Verzoekster heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn aangevuld op 17 januari 2013. Voorts heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2013. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Poulie, werkzaam voor verweerders gemeente.
Overwegingen
1. Verzoekster ontving aanvankelijk een Wwb-uitkering. Bij besluit van 20 juli 2012 heeft verweerder deze uitkering per 11 juli 2012 ingetrokken, omdat uit onderzoek is gebleken dat verzoekster niet kan worden beschouwd als alleenstaande.
2. Begin november 2012 heeft verzoekster bij verweerder een Wwb-aanvraag ingediend. Op 7 november 2012 heeft verzoekster met medewerkers van verweerder een intakegesprek gevoerd. Op dat moment beschikte verzoekster niet over een geldig legitimatiebewijs. Dit moest verzoekster eerst regelen. Vervolgens is het gesprek met verzoekster voortgezet op 13 december 2012. Onmiddellijk na afloop van het gesprek heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Hierna heeft verweerder het besluit genomen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er verschillen bestaan tussen wat verzoekster in het gesprek op 13 december 2012 heeft verklaard en wat tijdens het huisbezoek op diezelfde datum is aangetroffen. Volgens verweerder kan niet worden vastgesteld of verzoekster daadwerkelijk alleen woont, zoals zij stelt. Mogelijkerwijs woont er iemand anders bij haar. Volgens verweerder heeft verzoekster haar inlichtingenplicht geschonden. Hierdoor is het recht op bijstand niet vast te stellen.
4. Verzoekster kan zich niet met het primaire besluit verenigen. Zij geeft aan dat zij voedsel van de voedselbank krijgt. Verzoekster heeft veel schulden. Zij heeft geld kunnen lenen van anderen om haar huur te betalen. Over de heer [naam] heeft verzoekster verklaard dat hij er drie maanden voor het huisbezoek nog een keer was. Daarna is hij niet meer bij verzoekster gekomen. Het Ziggo-abonnement op naam van [naam] is inmiddels beëindigd. Het feit dat er nog post voor verzoeksters dochter op haar adres komt, wil niet zeggen dat de dochter bij verzoekster woont. Ook de zoon woont niet bij haar, maar in Antwerpen. Hij komt nog wel bij verzoekster, maar zijn hoofdverblijf is in Antwerpen. Omdat de zoon wat klein is gehuisvest, staan nog veel van zijn spullen bij verzoekster thuis. Het is vrij normaal dat kinderen nog spullen bij hun ouders laten staan. Volgens verzoekster wijken haar verklaringen niet af van wat is aangetroffen in haar woning. Zij is van mening dat voldoende kan worden vastgesteld dat zij alleenstaande is. Verzoekster wijst voorts op haar brief van 29 januari 2013 met daarbij gevoegd een aantal foto’s gemaakt door verzoeksters gemachtigde die op laatstgenoemde datum samen met een collega verzoeksters woning heeft bezocht.
5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
6. Verweerder heeft het primaire besluit gebaseerd op het verslag van het huisbezoek op 13 december 2012 en op de verklaringen die verzoekster voorafgaand aan of tijdens het huisbezoek heeft afgelegd.
7. Uit het verslag van het huisbezoek komt onder meer naar voren dat er in de hal van verzoeksters woning herenkleding en herenschoenen zijn aangetroffen. In de woonkamer is onder meer een afsprakenkaart voor het ziekenhuis aangetroffen op naam van [naam], de zoon van verzoekster, met een recente afspraak daarop. In de slaapkamer die vroeger toebehoorde aan verzoeksters zoon is een tweepersoonsbed aangetroffen dat duidelijk beslapen was. In de kamer hing een overduidelijke geur van een deodorant of een parfum. In de kamer hingen een broek, een jasje en een gebruikte handdoek. In de kast staat een doos met papieren op naam van [naam]. Het zijn oude maar ook recente poststukken. In de kast bevindt zich veel herenkleding en hierin staan ook herenverzorgingsartikelen. Tussen de deur naar deze slaapkamer hangt een rekstok.
8. Over de herenkleding en herenschoenen in de hal heeft verzoekster verklaard dat deze aan haar zoon toebehoren. Over de afsprakenkaart van het ziekenhuis heeft verzoekster verklaard dat het om een afspraak voor haar ging. Voorts is aan verzoekster gevraagd wanneer haar zoon voor het laatst bij haar was. Hierop heeft verzoekster tijdens het gesprek geantwoord dat haar zoon tweeënhalve week geleden voor het laatst bij haar was.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeksters verklaring over de laatste aanwezigheid van haar zoon niet valt te rijmen met de bevindingen tijdens het huisbezoek, waaruit naar voren kwam dat de vroegere kamer van verzoeksters zoon duidelijk een bewoonde indruk maakte. Het bed was beslapen, er hing een geur van recent gebruikte deodorant of parfum en er hing een gebruikte handdoek. Verzoekster heeft de waarnemingen die op 13 december 2012 zijn gedaan in de slaapkamer die vroeger toebehoorde aan haar zoon, niet bestreden. Omdat verzoekster heeft verklaard dat haar zoon tweeënhalve week voor het huisbezoek voor het laatst bij haar was, kan het niet de zoon zijn geweest die kort tevoren in de kamer heeft verbleven. Dat maakt dat onduidelijk is gebleven wie er dan wel in de kamer had verbleven. Hierover heeft verzoekster geen verklaring afgelegd. Gelet op de waarnemingen tijdens het huisbezoek, waarbij veel niet aan verzoekster toebehorende spullen zijn aangetroffen, had op dit punt een heldere verklaring van verzoekster mogen worden verwacht. Niet kan worden uitgesloten dat er naast verzoekster nog iemand anders in haar woning verblijft. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoekster, nu zij geen duidelijkheid heeft verschaft over haar woonsituatie, heeft gehandeld in strijd met de inlichtingenverplichting.
10. Verweerder heeft het primaire besluit als volgt gemotiveerd:
‘Wij wijzen uw aanvraag af. Dat doen wij op grond van artikel 17 Wwb. De reden is dat de door u verstrekte inlichtingen niet conform de door ons aangetroffen situatie zijn’.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze motivering te summier is. In de beslissing op bezwaar zal verweerder duidelijk moeten uiteenzetten op welke punten verzoekster niet aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan en in hoeverre deze punten relevant zijn voor het vaststellen van verzoeksters recht op bijstand.
11. Ter zitting is voorts de vraag aan de orde gekomen waar verzoekster vanaf juli 2012 van heeft geleefd. De voorzieningenrechter constateert dat verweerder verzoekster hierover geen vragen heeft gesteld en dat dit aspect niet mede ten grondslag is gelegd aan het besluit. Indien verweerder dit onderwerp in de besluitvorming wil betrekken, dient verweerder verzoekster eerst behoorlijk in de gelegenheid te stellen hierover uitleg te geven en dit waar mogelijk te onderbouwen.
12. Bij de huidige stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet valt te verwachten dat verweerder bij de beslissing op bezwaar zal dienen over te gaan tot verstrekking van een Wwb-uitkering aan verzoekster. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het desbetreffende verzoek dan ook afwijzen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 februari 2013.
griffier voorzieningenrechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.