ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ3245

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/2633
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschade en voorzienbaarheid in het kader van het Schipholconvenant en bestemmingsplannen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil over planschade. Eiser, eigenaar van een woning in Lijnden, had een aanvraag ingediend voor tegemoetkoming in planschade, die was afgewezen door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. Eiser stelde dat de realisatie van bedrijvenpark Q4 in de nabijheid van zijn woning zou leiden tot verlies van uitzicht, privacy en een waardevermindering van zijn onroerende zaak. Verweerder handhaafde de afwijzing op basis van het Schipholconvenant en het streekplan, waaruit bleek dat er al vóór 1997 plannen waren voor de inrichting van het gebied als bedrijventerrein. De rechtbank overwoog dat eiser, als redelijk denkend en handelend koper, rekening had moeten houden met de mogelijkheid van een planologische wijziging bij de aankoop van zijn woning. De rechtbank oordeelde dat de planschade voor rekening van eiser blijft, omdat hij het risico had aanvaard dat de planologische situatie in zijn nadeel zou veranderen. Eiser deed ook een beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat de situaties niet vergelijkbaar waren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2633
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 februari 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.M. Metselaar),
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2012 (het primaire besluit), heeft verweerder een aanvraag van eiser om tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 4 mei 2012 heeft verweerder het tegen het primaire besluit gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2013.
Eiser is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser is sinds 1997 eigenaar van de woning [adres]. Het gebied grenzend aan de woning had op grond van het bestemmingsplan Lijnden-Oost de bestemming “Agrarische doeleinden”.
2. Eiser heeft aan het verzoek om een tegemoetkoming in planschade ten grondslag gelegd dat bij besluit van 21 juni 2007 ingevolge artikel 19, eerste lid van de WRO vrijstelling is verleend voor realisatie van bedrijvenpark Q4 in Lijnden Oost. Volgens eiser zal dit leiden tot een verlies aan uitzicht en privacy en tot een toename van hinder en is de waarde van de onroerende zaak hierdoor verminderd.
3. Verweerder heeft in bezwaar de afwijzing van de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de planschade voor rekening van eiser blijft, omdat uit het Schipholconvenant van eind 1986 en het streekplan Amsterdam-Noordzeekanaalgebied (het streekplan) vastgesteld in 1987 blijkt dat het ook toen al de bedoeling was dat in het betreffende gebied een bedrijventerrein zou worden gerealiseerd, zodat eiser wordt geacht het risico te hebben aanvaard dat de planologische situatie in het plangebied in zijn nadeel zou veranderen. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het planschaderapport van 6 februari 2012 dat is opgesteld door “Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur”.
4. Eiser betoogt dat geen sprake is van voorzienbaarheid, temeer nu op dit moment nog steeds onduidelijk is wat er zal worden gebouwd op het bedrijventerrein. Zo is het onduidelijk of dit alleen bedrijven of ook woningen zullen zijn, met de bijbehorende activiteiten in het weekend.
Ingevolge artikel 6.3, aanhef en onder a, van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) betrekken burgemeester en wethouders met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. de uitspraak van 1 augustus 2012, LJN BX3256) is, indien ten tijde van de aankoop van een onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen, de planschade voorzienbaar en blijft deze voor rekening van de koper, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling te hebben aanvaard.
Uit het Schipholconvenant in combinatie met het streekplan blijkt genoegzaam dat voor het betreffende gebied al ruim vóór 1997 plannen waren om dit in te richten als bedrijfsterrein. Op grond hiervan had eiser bij de aankoop van de onroerende zaak, als redelijk denkend en handelend koper, rekening kunnen houden met de kans dat vroeg of laat zou worden besloten tot een planologische wijziging teneinde ter plaatse een bedrijventerrein mogelijk te maken, zodat de planologische situatie aldaar voor hem in ongunstige zin zou kunnen veranderen. Dat de bestemming toentertijd nog niet was uitgewerkt en ook nu nog niet exact duidelijk is hoe het bedrijventerrein precies zal worden vormgegeven, doet aan het voorgaande niet af. Het feit dat eiser al vanaf 1978 aan [adres] woonde geeft evenmin aanleiding anders te oordelen, nu eiser van 1978 tot 1997 woonachtig was in een huurwoning. Het beoog faalt.
5. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank overweegt dat de feitelijke situatie ten aanzien van de percelen [adressen], waar wel een tegemoetkoming in de planschade is toegekend, niet zodanig overeenkomt met zijn situatie dat verweerder daarin aanleiding moest zien tegemoetkoming de planschade toe te kennen. De eigenaren van de percelen [adressen] hebben op een eerder tijdstip de eigendom verkregen waardoor voorzienbaarheid hen niet kan worden tegengeworpen. Dat de eigenaren van deze percelen pas in 2000 zijn overgegaan tot het bouwen van een nieuwe woning op deze percelen, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld.
6. Eiser betoogt tot slot dat verweerder voor het indienen van een aanvraag om tegemoetkoming in de planschade ten onrechte een recht van € 500,-- heeft geheven.
Ingevolge artikel 6.4, eerste lid van de Wro heffen burgemeester en wethouders van de indiener van de aanvraag een recht.
Ingevolge het derde lid bedraagt het recht € 300,--, welk bedrag bij verordening van de gemeenteraad met ten hoogste twee derde deel kan worden verhoogd of verlaagd.
Verweerder heeft in het verweerschrift aangevoerd dat de gemeenteraad bij besluit van 4 december 2008 heeft besloten het drempelbedrag vast te stellen op € 500,--.
Niet is gebleken dat de gemeenteraad dit op oneigenlijke gronden heeft gedaan. Deze grond van eiser treft dan ook geen doel.
7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzitter, en mr. A.D. Reiling en mr. D.M. de Feijter, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.