ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ2976

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/29773
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een visum kort verblijf door Chinese eisers met betrekking tot hun dochter in Nederland

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar van Chinese nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een visum kort verblijf om hun dochter in Nederland te bezoeken. De rechtbank heeft op 7 februari 2013 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de minister van Buitenlandse Zaken onvoldoende heeft gemotiveerd dat de eisers niet tijdig naar China zouden terugkeren. De rechtbank wijst erop dat de familieleden van eisers, hoewel zij eerder onrechtmatig in Nederland verbleven, nu rechtmatig verblijf hebben. Dit is van belang voor de beoordeling van de sociale binding van eisers met China. De rechtbank constateert dat er geen onjuiste informatie is verstrekt in het kader van de visumaanvraag en dat de eisers hun zorg voor hun bejaarde (schoon)moeder in China voldoende hebben onderbouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere aanwijzingen in acht moeten worden genomen. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op € 944,- worden vastgesteld, en moet het betaalde griffierecht van € 156,- worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 29773
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 februari 2013 in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum], eiser en
[eiseres],
geboren op [geboortedatum], eiseres,
beiden van Chinese nationaliteit,
tezamen: eisers,
(gemachtigde: mr. A.H. Diels, advocaat te Amsterdam),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
(gemachtigde: mr. T. Nauta, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage).
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2011 heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij hun dochter [naam] (referente) afgewezen.
Bij besluit van 20 augustus 2012 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 28 december 2012, in reactie op de door eisers aangevoerde beroepsgronden, verwezen naar het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2013. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum voor de toepassing van hoofdstuk 7 “Rechtsmiddelen” van de Vw gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
2. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde primair aangevoerd dat het bezwaar tegen het besluit in primo van 21 december 2011 niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden, nu ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift op 17 januari 2012 niet is gebleken dat mr. Diels gemachtigd was om namens eisers de bezwaarprocedure te voeren, omdat de bij het bezwaarschrift gevoegde machtigingen van slechte kwaliteit zijn en slecht leesbaar zijn. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de handtekeningen op de bijgevoegde machtigingen daadwerkelijk van de aanvragers van het visum zijn. Bij brief van 16 februari 2012 heeft verweerder mr. Diels in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen door opnieuw machtigingsformulieren, ingevuld en ondertekend door eisers, te retourneren. Weliswaar heeft mr. Diels bij aanvullende gronden van bezwaar aangegeven dat hij op 22 februari 2012 door de rechtbank Amsterdam tot advocaat is beëdigd, en derhalve in deze zaak bepaaldelijk gevolgmachtigd is, maar hieruit volgt volgens verweerder nog niet dat mr. Diels ook ten tijde van het indienen van bezwaar hiertoe gemachtigd was.
2.1 De rechtbank stelt vast dat verweerder eerst ter zitting heeft gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. Nu in het bestreden besluit de gronden van bezwaar inhoudelijk zijn getoetst en ingevolge artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan “kan” overgaan tot niet-ontvankelijk verklaring (en hiertoe dus niet gehouden is) indien niet is voldaan een aan vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, is de rechtbank van oordeel dat reeds hierom het primaire standpunt van verweerder dient te worden gepasseerd. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij op dat verweerder in de herstelverzuim-brief van 16 februari 2012, mr. Diels in de gelegenheid heeft gesteld om binnen twee weken na dagtekening van de brief het verzuim te herstellen. Nu bij de aanvullende gronden van bezwaar van 23 februari 2012 is gebleken dat mr. Diels op 22 februari 2012 tot advocaat was beëdigd, is dan ook binnen de gestelde termijn het gebrek hersteld. Dat bij het indienen van bezwaar, naar het oordeel van verweerder, uit de overgelegde machtigingen niet voldoende bleek dat eisers daadwerkelijk mr. Diels hadden gemachtigd en destijds nog geen sprake was van het indienen van bezwaar als bepaaldelijk gevolmachtigd advocaat, kan niet tot een ander oordeel leiden. Immers, uit het indienen van de nadere gronden door mr. Diels, in hoedanigheid van advocaat, blijkt reeds genoegzaam dat eisers wensen dat (nader) bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig het ingediende (pro forma) bezwaarschrift.
3. Op grond van artikel 1 van de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) dient een vreemdeling die voor ten hoogste drie maanden op het grondgebied van de lidstaten wenst te verblijven -behoudens uitdrukkelijke vrijstelling- onder meer over een geldig reisvisum te beschikken.
4. Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Visumcode wordt bij het onderzoeken van aanvragen voor een eenvormig visum nagegaan of de aanvrager aan de inreisvoorwaarden als omschreven in artikel 5, lid 1, onder a), c), d), en e), van de Schengengrenscode (SGC) voldoet en wordt bijzondere aandacht geschonken aan de toetsing van de vraag of de aanvrager een risico van illegale immigratie of een risico voor de veiligheid van de lidstaten vertegenwoordigt, en met name, of de aanvrager het voornemen heeft het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór de geldigheidsduur van het aangevraagde visum verstrijkt.
5. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Visumcode wordt een visum geweigerd,voor zover hier van belang, a) indien de aanvrager: ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond; of b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
6. In het Praktisch Handboek Visumcode is in paragraaf 7.12 -kort samengevat en voor zover hier van belang- opgenomen dat bij de beoordeling of tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd onder meer rekening wordt gehouden met de stabiliteit van de sociaal economische situatie van de aanvrager en de geloofwaardigheid van de referent.
7. Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen op de volgende gronden. Eisers hebben het doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet aangetoond.
Voorts bestaat twijfel over het voornemen van eisers om het grondgebied van Nederland te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Gelet op het feit dat familieleden van eisers zich in het recente verleden niet hebben gehouden aan de verblijfsvoorwaarden voor Nederland, is de conclusie gerechtvaardigd dat het niet aannemelijk is dat eisers zich daar wel aan zullen houden. Verweerder neemt hierbij in aanmerking dat onduidelijk is hoe referente, na een aanvankelijk onrechtmatig verblijf in Nederland, opnieuw naar Nederland is gekomen, dat de zoon van eisers na onrechtmatig verblijf in Nederland, is teruggekeerd naar China en thans opnieuw in Nederland verblijft en dat de man van referente, na aanvankelijk onrechtmatig verblijf, een “RANOV- vergunning” heeft gekregen. Ten aanzien van de (schoon)zus van eisers is eerst bij beantwoording van het vragenformulier op 19 april 2012 gebleken dat zij in Nederland woont. Niet zonder meer kan worden aangenomen dat eisers een zodanige sociale binding hebben met China dat tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. Alleen de (schoon)moeder van eisers blijft achter in China. Alle overige familieleden wonen in Nederland en Italië. Weliswaar hebben eisers in 2008 Nederland bezocht op grond van een visum kort verblijf, echter de sociale binding met China was destijds sterker omdat een andere dochter van eisers in China verbleef. Zij verblijft nu ook in Nederland.
8. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat geen onduidelijkheden bestaan over het reisdoel. Eisers beogen een bezoek bij referente, haar echtgenoot en dochter. Zij hebben ter staving van de familieband voldoende documenten overgelegd. Het bestreden besluit geeft geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat aan het verblijfsdoel wordt getwijfeld. Door de weigering van het visum kort verblijf is sprake van een inmenging in het recht op gezinsleven. Het bestreden besluit ontbeert een gemotiveerde belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
8.1 Ten aanzien van eisers’ beroep op artikel 8 EVRM is de rechtbank van oordeel dat een visum voor kort verblijf in de regel geen permanente bijdrage kan leveren aan het uitoefenen van familieleven tussen eisers en referente, haar echtgenoot en dochter. Het standpunt van eisers dat zij hun schoonzoon niet in China kunnen ontmoeten, omdat aan hem als houder van een RANOV-vergunning geen visum voor China zal worden verstrekt, kan zonder nader onderbouwing niet worden gevolgd. Ook overigens zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit een schending oplevert van artikel 8 EVRM.
8.2 Weliswaar is niet in geschil dat eisers de vader, respectievelijk moeder zijn van referente en dat zij een bezoek wensen te brengen aan referente en haar gezin, maar de rechtbank begrijpt verweerders standpunt in het bestreden besluit aldus, dat wordt getwijfeld aan het uiteindelijke reisdoel, welke samenhangt met de uiteindelijke verblijfsduur. De rechtbank zal de afwijzigingsgrond inzake het doel van de reis en de daartegen aangevoerde beroepsgronden dan ook beoordelen in samenhang met hetgeen is overwogen omtrent de verblijfsduur.
9. Eisers hebben voorts aangevoerd dat bij de beoordeling of zij voldoende sociale binding hebben met China, zodat tijdige terugkeer gewaarborgd is, verweerder zich uitsluitend baseert op het verblijfsverleden van derden. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom niet aannemelijk is, dat eisers wel aan de verblijfsvoorwaarden zullen voldoen. Bovendien heeft verweerder geen rekening gehouden met het feit dat eisers verantwoordelijk zijn voor de zorg van de moeder van eiseres in China, welke zorg slechts tijdelijk is overgedragen. Voorts hebben eisers sinds hun geboorte in China gewoond. Zij spreken de Nederlandse taal niet en hebben buiten het verblijf van hun kinderen geen band met Nederland. Het gestelde vestigingsgevaar is niet onderbouwd met voldoende concrete feiten en omstandigheden, welke eisers betreffen. Eisers voeren in dit kader nog aan dat zij in 2008 eveneens een bezoek hebben gebracht aan Nederland, op basis van een visum kort verblijf. Voor zover verweerder heeft betoogd dat destijds de sociale band met China sterker was dan met Nederland omdat een van de dochters van eisers in China verbleef, heeft verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd, waarom thans wel sprake is van vestigingsgevaar. Hieruit kan immers, aldus eisers, worden afgeleid dat verweerder van mening is dat slechts het verhuizen van deze ene dochter naar Nederland het evenwicht van de sociale band van China naar Nederland heeft doen doorslaan, terwijl alle andere kinderen al in Europa verbleven. Ter zitting heeft eisers’ gemachtigde hieraan nog toegevoegd dat bij de beoordeling van de sociale band voorts onvoldoende is meegewogen dat eiser in China tevens de zorg heeft over een stuk agrarische landbouwgrond.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verblijfsverleden van familieleden van eisers in Nederland niet zonder nadere motivering heeft kunnen betrekken bij de beoordeling of tijdige terugkeer van eisers naar China is gewaarborgd. De rechtbank acht hierbij van belang dat deze familieleden weliswaar gedurende enige tijd onrechtmatig in Nederland hebben verbleven, maar dat zij thans rechtmatig verblijf hebben. Hierbij wordt voorts meegewogen dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat het verblijf van de zus van eiseres in Nederland is verzwegen. Op de vragenlijst ten behoeve van eiser van 19 april 2012, was dit weliswaar niet vermeld, maar uit de vraagstelling behoefde eiser niet zonder meer op te maken dat ook schoonfamilie woonachtig buiten het land van herkomst, vermeld zou moeten worden. Op de vragenlijst ten behoeve van eiseres van 26 juli 2012 is, op een daartoe strekkende vraag, ingevuld dat de zus van eiseres in Nederland woont. Dit is nog eens bevestigd bij brief van de gemachtigde van eisers van 6 augustus 2012. De rechtbank constateert dat geen sprake is van een situatie waarbij, in het kader van de visumaanvraag, onjuiste informatie is verstrekt, dan wel dat sprake is van eerdere visumverlening aan familieleden van referente, die na verlening van een visum niet zijn teruggekeerd. In dit verband weegt bij de beoordeling mee, dat eisers reeds in 2008 op basis van een visum voor kort verblijf in Nederland hebben verbleven, waarna zij tijdig zijn teruggekeerd naar China. Voor zover verweerder ten aanzien van de sociale binding met China in aanmerking heeft genomen, dat ten tijde van de eerdere visumverlening nog één dochter in China woonde, terwijl zij nu ook in Nederland woont, heeft verweerder hiermee onvoldoende gemotiveerd dat thans de sociale binding met China onvoldoende aangetoond zou zijn. De rechtbank acht hierbij tevens van belang dat eisers hun standpunt, dat zij ook overigens aan China gebonden zijn omdat zij de zorg hebben over hun bejaarde (schoon)moeder, die in China medisch wordt behandeld, voldoende met stukken hebben onderbouwd en dat verweerder deze zorgtaken niet heeft betwist. Verweerders standpunt ter zitting, dat niet is uitgesloten dat de vriendin van eisers, [naam], mogelijk bereid zou zijn langer dan twee maanden voor hun (schoon)moeder te zorgen, leidt niet tot een ander oordeel en is zonder nadere motivering als speculatief aan te merken.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eisers hun sociale binding met China onvoldoende hebben aangetoond en dat aldus hun tijdige terugkeer naar China niet zou zijn gewaarborgd. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb. Hetgeen overigens in beroep is aangevoerd, behoeft geen nadere bespreking.
12. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 944,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
13. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb, gelast de rechtbank verweerder het betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van zijn aanwijzingen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 944,- te betalen aan eisers;
- draagt verweerder op € 156,- te betalen aan eisers als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.