ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ0098

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/132
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.J. van Brussel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot gezamenlijke huishouding

Op 18 januari 2013 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk, dat haar uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) had beëindigd en ingetrokken. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voerde met een persoon, aangeduid als [naam]. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verklaringen van verzoekster en [naam] over hun woonsituatie summier waren en dat er vragen bestonden over de frequentie van hun samenwonen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding en dat de dagelijkse aanwezigheid van [naam] bij verzoekster tijdelijk was, in verband met de geboorte van hun kind. Hierdoor werd het besluit van verweerder als onterecht beoordeeld.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 2 november 2012 geschorst, met ingang van 4 januari 2013, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 944,--, aan de rechtsbijstandverlener van verzoekster, en moest het door verzoekster betaalde griffierecht van € 42,-- worden vergoed. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/132
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter zitting van 18 januari 2013
in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. C. Bom
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk,
verweerder.
Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 2 november 2012.
Bij dit besluit heeft verweerder verzoeksters uitkering in het kader van de Wet werk en bij-stand (Wwb) per diezelfde datum beëindigd en per 10 september 2012 ingetrokken, omdat uit onderzoek is gebleken dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voert met [naam] (hierna: [naam]).
Verzoekster heeft tegen voormeld besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft voorts de voorzienin-genrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Ter zitting is verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde, verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigden P. Boonstra en C. van Bodegom.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 2 november 2012 met ingang van 4 januari 2013 tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 944,-- , te betalen aan de rechtshulpverlener van verzoekster;
- gelast verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 42,-- aan haar te vergoeden.
Gronden van de beslissing
1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op 7 september 2012 heeft met verzoekster een gesprek plaatsgevonden. In dat gesprek heeft verzoekster verklaard dat [naam] dagelijks bij haar is voor de verzorging van hun beider kind. Op 10 september 2012 hebben medewerkers van verweerder bij verzoekster een huisbezoek afgelegd. Verzoekster en [naam] waren beiden in de woning aanwezig. [naam] heeft hierbij verklaard dat hij vanaf de geboorte van het kind (8 augustus 2012) twee weken permanent bij verzoekster heeft verbleven. Ook heeft [naam] verklaard dat hij drie dagen in de week bij verzoekster is en als verzoekster haar kinderen (uit een eerdere relatie) niet heeft, dan is zij bij [naam]. Ook heeft [naam] verklaard dat hij beschikt over een eigen woning.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de verklaringen van verzoekster en [naam] betrekkelijk summier zijn. Deze verklaringen roepen vragen op over hoeveel tijd verzoekster en [naam] nu precies samen in elkaars woning doorbrengen. Hoewel daar alle aanleiding voor was, hebben de medewerkers van verweerder hierover niet doorgevraagd bij verzoekster en [naam]. Op grond van de verklaringen zoals deze er nu liggen, kan niet worden geconcludeerd dat verzoekster en [naam] samen hun hoofdverblijf hebben in hun beider woningen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de dagelijkse aanwezigheid van [naam] kort voor en wellicht ook ten tijde van het huisbezoek een tijdelijke situatie was in verband met de geboorte van het kind. Dit betekent dat verweerder ten onrechte een gezamenlijke huishouding heeft aangenomen.
4. Bij deze stand van zaken kan aan verzoeksters bezwaar een redelijke kans van slagen niet worden ontzegd. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekster al geruime tijd geen inkomsten heeft.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook toe en schorst het besluit van 2 november 2012 met ingang van 4 januari 2013 (de datum van indiening van het verzoek om voorlopige voorziening) tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt voorts verweerder in de door verzoekster ge-maakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan ver-zoekster een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet ver-weerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht het be-drag van de proceskosten betalen aan de rechtshulpverlener van verzoekster.
7. Tot slot zal de voorzieningenrechter verweerder gelasten het door verzoekster betaalde griffierecht van € 42,-- aan haar te vergoeden.
8. De voorzieningenrechter deelt mede dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2013 te Haarlem door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden: