ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ0036

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
198208 / HA RK 12-139
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan feitelijke grondslag

In deze zaak heeft verzoeker op 22 november 2012 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters A.C. Terwiel-Kuneman, W.J.A.M. van Brussel en S.M. van Velsen, die betrokken waren bij zijn rechtszaak over een planschadevergoeding. Verzoeker stelde dat de rechters partijdig waren, omdat zij niet ingingen op zijn verzoeken om bepaalde stukken te overleggen en de zitting niet schorsten om hem de gelegenheid te geven deze stukken te bestuderen. De rechters hebben echter aangegeven dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek en hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht. Tijdens de zitting op 21 december 2012 heeft verzoeker gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn standpunt toe te lichten, maar de behandeling van het wrakingsverzoek is aangehouden.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukt dat rechters uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De rechtbank heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat de door hem aangevoerde wrakingsgronden feitelijke grondslag missen. De procesbeslissingen van de rechters, die verzoeker als negatief ervoer, zijn niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid of schijn van partijdigheid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken op 24 januari 2013 door de wrakingskamer, bestaande uit mr. R.H.M. Bruin als voorzitter en mrs. J.I. de Vreese-Rood en M. Mateman als leden, in aanwezigheid van de griffier P.M. van der Pol.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Wrakingskamer
zaaknummer: 198208 / HA RK 12-139
Beslissing van 24 januari 2013
op verzoek van
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker,
1. Procesverloop
1.1. Bij verzoek van 22 november 2012, mondeling ter zitting en diezelfde dag op schrift gesteld, heeft verzoeker de wraking verzocht van mrs. A.C. Terwiel-Kuneman, W.J.A.M. van Brussel en S.M. van Velsen, hierna te noemen: de rechters, in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie bestuur, team algemeen bestuursrecht, aanhangige zaken met zaaknummer [zaaknummer], respectievelijk [zaaknummer], hierna te noemen: de hoofdzaken.
1.2. De rechters hebben laten weten niet te berusten in het wrakingsverzoek. Bij brief van 4 december 2012 heeft mr. Terwiel-Kuneman het standpunt van de rechters schriftelijk toegelicht.
1.3. De wederpartij in de hoofdzaken (het college van burgemeester en wethouders van [plaats]), hierna de wederpartij, heeft bij brief van 6 december 2012 verklaard niet ter zitting te verschijnen.
1.4. Verzoeker, de wederpartij en de rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 21 december 2012. Van die gelegenheid heeft verzoeker gebruik gemaakt.
1.5. Ter zitting van 21 december 2012 bleek dat verzoeker niet over een afschrift beschikte van het proces-verbaal van de zitting van 22 november 2012 in de hoofdzaken. Hem is daarvan toen alsnog afschrift verstrekt. De behandeling van het wrakingsverzoek is aangehouden tot een nader te bepalen datum.
1.6. Verzoeker heeft zich bij brief van 30 december 2012 uitgelaten.
1.7. De behandeling van het wrakingsverzoek is, in verband met verhindering van mr. J.J. van Dijk, in gewijzigde samenstelling voortgezet ter zitting van de wrakingskamer van maandag 21 januari 2013. Verzoeker is met bericht niet verschenen.
1.8. De wrakingskamer heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat op het wrakingsverzoek zal worden beslist. De datum van de beslissing is vastgesteld op heden.
2. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De wederpartij heeft ondanks eerdere verzoeken van verzoeker tot overlegging van op de zaak betrekking hebbende stukken in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te laat, slechts 8 dagen voor de zitting, uitvoerige, onvolledige en verminkte stukken overgelegd. In zijn brief van 30 december 2012 voert verzoeker daarbij nog aan, dat de wederpartij in strijd met de Awb stukken naar de zitting had meegenomen en aan de rechters voorgelegd, die in het geheel niet aan verzoeker waren overgelegd. Het betrof voor verzoeker essentiële bewijsmiddelen. Verzoeker heeft de rechtbank herhaaldelijk geattendeerd op deze wetsschendingen. Desondanks hebben de rechters deze schendingen genegeerd. Verzoeker vroeg om schorsing van de zitting, om deze stukken te kunnen bestuderen. De rechters wilden de zitting echter niet schorsen. De rechters wilden voorts ter zitting in bilateraal overleg met de wederpartij buiten verzoeker om verifiëren of de versies van de stukken waarover zij beschikten, overeenstemden met de versies die de wederpartij ter zitting had meegenomen. Hiertegen heeft verzoeker zich verzet. De rechters wilden desondanks de zitting voortzetten. Zij wilden er blindelings van uitgaan dat zij na de voorgestelde verificatie zouden beschikken over de “originele bestemmingsplannen” ofwel “de juiste teksten van de bestemmingsplannen”. Door te handelen als hiervoor vermeld, geven de rechters blijk van vooringenomenheid jegens verzoeker, althans zij hebben de objectieve schijn hiervan gewekt, zo stelt verzoeker.
3. De beoordeling
3.1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn. Het subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.2. De hoofdzaken betreffen het beroep van verzoeker tegen de weigering van de wederpartij hem een planschadevergoeding toe te kennen. Het wrakingsverzoek van verzoeker is naar de kern genomen gebaseerd op een tweetal procesbeslissingen van de rechters. De eerste beslissing betreft de beslissing om op 22 november 2012 het onderzoek ter zitting niet onmiddellijk te schorsen in verband met de door eiser gestelde schending van procesregels over het indienen van op de zaak betrekking hebbende stukken. De tweede beslissing betreft het voornemen van de rechters om ter zitting de juistheid van de voorhanden stukken – inhoudende bestemmingsplannen – mede aan de hand van de door de wederpartij meegenomen stukken ter zitting te onderzoeken. Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek stelt de rechtbank voorop dat uit dergelijke beslissingen over de instructie van de zaak en de voortgang van de procedure weliswaar een oordeel van de rechters kan blijken, maar dat dergelijke procesbeslissingen, ook als verzoeker die als negatief voor hem opvat, in de regel geen grond voor wraking kunnen vormen reeds omdat de voortgang van een procedure in voorkomende gevallen het nemen van dergelijke procesbeslissingen vereist. Dit is slechts anders, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die het oordeel rechtvaardigen dat bij het nemen van die beslissingen sprake was van vooringenomenheid of schijn van partijdigheid jegens een van partijen.
3.3. De procesbeslissingen zoals die op de zitting blijkens het proces-verbaal zijn genomen, impliceren niet dat de rechters een vooringenomenheid jegens verzoeker koesteren. Verzoeker stelt evenwel dat sprake is van de volgende bijzondere omstandigheden:
- de rechters hebben verzoekers pleitnota en brieven geheel willen negeren;
- zij wilden buiten verzoeker om – in bilateraal overleg met de wederpartij - over gaan tot een verificatie van stukken die deels tardief in het geding waren gebracht en deels in het geheel niet aan verzoeker waren overgelegd:
- de rechters wilden blindelings geloven dat de wederpartij de “originele versies” van de onderhavige stukken (bestemmingsplannen) naar de zitting had meegebracht. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het handelen van de rechters er aldus op was gericht tegenspraak van verzoeker uit te schakelen en uitspraak te doen op een mede buiten verzoeker om overgelegd stuk.
3.4. De rechtbank volgt verzoeker niet in deze stellingen. Uit het van de zitting van 22 november 2012 opgemaakte proces-verbaal komt naar voren dat het voorgenomen onderzoek door de rechters van de door de wederpartij overlegde en meegenomen en bij de rechtbank voorhanden stukken niet zou plaatsvinden in een bilateraal overleg met (de advocaat van) de wederpartij. Aangezien dat onderzoek op de zitting zou gaan plaats vinden, zou verzoeker kunnen volgen wat zou worden gezegd en zou hij ook de gelegenheid hebben daar zelf op te reageren. Ook blijkt uit het proces-verbaal dat de rechters – na de verificatie van stukken die betrekking hebben op de bestemmingsplannen – voornemens waren het onderzoek ter zitting te schorsen om verzoeker in de gelegenheid te stellen de bestemmingsplanstukken en een ander stuk waarvan verzoeker de overlegging had gevraagd - de Nota van Beantwoording van de zienswijzen – te bestuderen en eventueel schriftelijk daarop te reageren. Op een nadere zitting zouden de zaken dan verder worden behandeld.
3.5. De rechtbank constateert dat de rechters voornemens waren het beginsel van hoor en wederhoor toe te passen. Verzoeker zou kennis kunnen nemen van de door zijn wederpartij overgelegde stukken, het standpunt van de wederpartij daaromtrent en zou tijd krijgen daar op te reageren. Dat de rechters geen kennis wilden nemen van eisers pleitnota, dan wel die nota niet in hun beoordeling wilden betrekken, vindt geen steun in het proces-verbaal. Verzoekers wrakingsgronden missen dus feitelijke grondslag. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het fungeren van de rechters in de hoofdzaken tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden.
3.6. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het wrakingsverzoek afwijzen.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1. wijst het verzoek om wraking af;
4.2. beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de wederpartij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.3. beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin dit zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
De beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, en mrs. J.I. de Vreese-Rood en M. Mateman, leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2013 in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.