7.Eiseres stelt dat als gevolg van de gekozen formulering van de lasten onder dwangsom niet kan worden vastgesteld dat dwangsommen zijn verbeurd en dat het besluit om die reden voor vernietiging in aanmerking komt.
Voor zover eiseres daarmee betoogt dat de lasten niet handhaafbaar zijn omdat daarin vage normen zijn opgenomen, overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel in de handhavingsbesluiten ruim geformuleerde normen zijn opgenomen, bestaat geen grond voor het oordeel dat op grond daarvan tussen redelijk denkende mensen discussie zou ontstaan over de vraag of de lasten zijn overtreden. Het betoog van eiseres faalt derhalve in zoverre.
Voor zover eiseres verder stelt dat, gelet op de modaliteit van de lasten, niet kan worden vastgesteld dat de lasten zijn overtreden, kan zij daarin evenmin worden gevolgd. Gezien bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ1261), is de formulering van de lasten zoals hier aan de orde, waarbij de hoogte van de dwangsom per constatering gelijk is aan het te verbeuren submaximum per week of per dag, immers gelijk te stellen met een bedrag per tijdseenheid (van een week, dan wel een dag) waarin de last niet is uitgevoerd. Gelet daarop is ook niet pas sprake van verbeurte van de dwangsom als het niet nakomen van de last de gehele week, dan wel de gehele dag heeft voortgeduurd. Bepalend is of de geconstateerde overtredingen op enig moment gedurende de gegeven tijdseenheid hebben plaatsgevonden. 8.1Bij besluit van 11 mei 2010 (geregistreerd onder nummer 2010-31638) is eiseres gelast om de overtreding van voorschrift 1.4.1 van de milieuvergunning te beëindigen en beëindigd te houden.
In voorschrift 1.4.1 van de milieuvergunning is bepaald dat de inrichting schoon moet worden gehouden en in goede staat van onderhoud moet verkeren.
8.2Tijdens de controle op 10 mei 2011 is door de toezichthouders waargenomen dat in de vetsmelterij (gebouw 4), direct links van de ingang, vanuit een tankwagen vloeibare olie/vet werd gelost in de verzamelbak, waarbij een aansluitpunt van de tankwagen permanent lekte en geen maatregelen werden genomen dit tegen te gaan of op te vangen.
Verder is waargenomen dat in de shredderhal direct tegenover de vetsmelterij de gehele hal bezaaid lag met uitgestroomde, gelekte natte en stinkende afvalstoffen. Er werden geen maatregelen getroffen om de situatie te herstellen naar een schone en ordelijke situatie.
Op grond van deze waarneming stelt verweerder dat sprake is van een overtreding van voorschrift 1.4.1 van de milieuvergunning en dus van de bij besluit van 11 mei 2010 opgelegde last.
8.3De rechtbank stelt vast dat eiseres de hiervoor onder 8.2 opgenomen waarnemingen van de toezichthouders niet heeft betwist. Het betoog van eiseres dat verweerder op basis van de waarnemingen ten onrechte heeft geconcludeerd dat voorschrift 1.4.1 van de milieuvergunning is overtreden, faalt. De stelling van eiseres in dit verband dat voorschrift 1.4.1 slechts een vangnetbepaling is en dat dit voorschrift gelet op de formulering daarvan niet handhaafbaar is, houdt geen verband met het invorderingsbesluit, maar richt zich tegen de formulering van de opgelegde last en/of het in de milieuvergunning opgenomen voorschrift, en had tegen die besluiten moeten worden aangevoerd. In deze procedure is voor deze stelling geen plaats.
Rekening houdend met de aard van het bedrijf, gelet op de waarnemingen van de toezichthouders en met inachtneming van de foto’s die ter onderbouwing van de waarnemingen zijn overgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank de overtreding van de last onder dwangsom van 11 mei 2010, meer in het bijzonder voorschrift 1.4.1 van de milieuvergunning, voldoende vast komen te staan. Dit betekent ook dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar stelling dat de waarnemingen enkel zien op het morsen van stoffen, zoals door eiseres in de gronden van haar beroep is gesteld.
8.4Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de in de last onder dwangsom van 11 mei 2010 genoemde overtreding onder A, bij e, enkel ziet op de situatie in en om de vetsmelterij en dus niet bij de shredderhal, zodat geen dwangsom is verbeurd, overweegt de rechtbank het volgende. In de last onder dwangsom van 11 mei 2010 is onder A, bij e, weliswaar specifiek aangegeven dat in en om de vetsmelterijen er netter en ordelijker dient te worden gewerkt en dat troep en rotzooi gelijk dienen te worden opgeruimd, maar nog daargelaten dat verweerder afdoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de shredderruimte zo dichtbij de oude smelterij staat dat met de term “in en om de vetsmelterijen” ook wordt gedoeld op de shredderruimte, is eiseres bij het besluit gelast de overtreding van voorschrift 1.4.1 van de milieuvergunning te beëindigen en beëindigd te houden. En dit voorschrift ziet op de hele inrichting. Het betoog van eiseres faalt derhalve.
9.1Bij besluit van 26 november 2010 (geregistreerd onder nummer 2010-68871) is eiseres gelast om de overtredingen van voorschriften 5.1.3 en 5.1.4 van de milieuvergunning te beëindigen en beëindigd te houden.
Op grond van voorschrift 5.1.3 van de milieuvergunning dienen, onverlet het bepaalde in de voorgaande twee voorschriften, de deuren en ramen van de vetsmelterij op de onderstaande tijden gesloten te zijn; deuren mogen dan uitsluitend kortstondig geopend zijn voor het doorlaten van personen en goederen:
˗ bij aanvang van het smelten;
˗ gedurende het smelten;
˗ één uur na beëindiging van het smelten.
Op grond van voorschrift 5.1.4 van de milieuvergunning dient er een toereikende registratie te worden bijgehouden waarin het in het voorgaande voorschrift vermelde is opgenomen.
9.2Tijdens de controle op 10 mei 2011 is geconstateerd dat na het lossen uit de tankwagen de deuren van de vetsmelterij (gebouw 4) niet kortstondig open stonden voor het onmiddellijk doorlaten van mensen of goederen, maar langdurig en schijnbaar nodeloos. In de smeltbak werd vloeibaar borrelend vet gezien, wat aangeeft dat het smeltproces gaande was.
Op grond van deze constatering stelt verweerder dat sprake is van een overtreding van voorschriften 5.1.3 en 5.1.4 van de milieuvergunning en dus van de bij besluit van
26 november 2010 opgelegde last.
9.3De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft betwist dat de deuren van de vetsmelterij langer dan slechts kortstondig voor het doorlaten van goederen en personen openstonden. Evenmin is betwist dat sprake was van borrelend vet. De stelling van eiseres dat binnen haar inrichting niet (meer) wordt gesproken over het smelten van vetten omdat veel van de aangeleverde vetten reeds vloeibaar zijn, doet aan de hiervoor onder 9.2 opgenomen constatering niet af. Immers, de op aanvraag vergunde situatie betreft die van (een) vetsmelterij(en), waar dierlijke- en plantaardige vetten en oliën worden gesmolten. Dit omvat mede het lichtelijk en substantief verwarmen van vetten die reeds vloeibaar zijn om de verpompbaarheid te verbeteren.
Rekening houdend met de aard van het bedrijf, gelet op de waarnemingen van de toezichthouders en met inachtneming van de foto’s die ter onderbouwing van de waarnemingen zijn overgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank de overtreding van de last onder dwangsom van 11 mei 2010, meer in het bijzonder de voorschriften 5.1.3 en 5.1.4 van de milieuvergunning, voldoende vast komen te staan. Bij haar oordeel heeft de rechtbank tevens betrokken de nadere toelichting van de toezichthouders, neergelegd in het verweerschrift, dat het smeltproces onmiskenbaar aan de gang was op het moment van deze constatering. Ter zitting is verduidelijkt dat het smeltproces werd geconstateerd aan de hand van de aanwezigheid van vloeibare vetten in de smeltbak, de uitstraling van warmte vanuit de bak en bellenbanen in de aanwezige vloeistoffen.
10.1Bij besluit van 26 november 2010 (geregistreerd onder nummer 2010-68871) is eiseres gelast om de overtredingen van voorschrift 5.1.1 van de milieuvergunning te beëindigen en beëindigd te houden.
Op grond van artikel 5.1.1 moeten de binnen de inrichting aanwezige (afval-)stoffen bij opslag, transport, bewerking en verwerking zodanig worden ingesloten en/of afgedekt dat daarmee het vrijkomen van geurhoudende dampen, eventueel na reiniging, wordt voorkomen dan wel indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is zoveel als mogelijk wordt beperkt.
10.2Tijdens de controle op 10 mei 2011 is geconstateerd dat:
- de shredder in de shredderhal niet in proces was. De troep en viezigheid die daar op de vloer lagen en de containers met afval veroorzaakten stank. Er werden geen maatregelen getroffen om deze ruimte in te sluiten en stankoverlast te reduceren. De daarvoor aanwezige zeilen hingen open. Hier was geen personeel aanwezig.
- bij de oude vetsmelterij er twee grote blauwe containers stonden, waarvan een niet was afgedekt en waar er stank bij vrijkwam.
- de deur van de ruimte waarin de DAF-unit staat opgesteld en waar enorme stank vanaf kwam nodeloos en langdurig openstond.
- de deksel van een van de slibputten niet op de put lag om deze af te dekken en te voorkomen dat er stank vrij komt maar er, kennelijk zonder directe noodzaak, naast lag.
- de swillverwerkingshal een technische storing had, waardoor het product overstroomde en er heel veel stank vrij kwam omdat alle deuren van deze hal onnodig openstonden. Er werd geen maatregel getroffen om deze hal in te sluiten om stankoverlast te reduceren.
- het grote open bassin, bedoeld voor regenwater, maar waar ook stank bij vrijkwam, niet was afgedekt en/of leeggehaald.
Op grond van deze waarnemingen stelt verweerder dat sprake is van een overtreding van voorschrift 5.1.1 van de milieuvergunning en dus van de bij besluit van 26 november 2010 opgelegde last. De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van de hier aangehaalde constateringen eenmaal een dwangsom van € 1.750,- heeft ingevorderd. Dit betekent dat de invordering in zoverre alleen geen stand kan houden indien geen van de constateringen houdbaar blijkt.
10.4De rechtbank stelt vast dat eiseres de waarneming met betrekking tot de shredder(hal) niet heeft betwist en overweegt dat op grond van deze waarneming en met inachtneming van de foto die ter onderbouwing van de waarneming is overgelegd de overtreding van de last onder dwangsom van 26 november 2010, meer in het bijzonder voorschrift 5.1.1. van de milieuvergunning, voldoende is vast komen te staan. De stelling van eiseres ter zitting dat de shredderhal is voorzien van een vloeistofkerende vloer en dat de shredder zelf een afgesloten systeem betreft, houdt geen verband met de geconstateerde overtreding en kan daaraan dan ook niet afdoen. Ook de stelling van eiseres dat de omstandigheid dat toezichthouders hebben geconstateerd dat materialen in de shredderhal stank veroorzaken, nog niet maakt dat er sprake is van stankoverlast, kan aan het voorgaande niet afdoen. De last ziet immers niet op het voorkomen van (een bepaalde mate van) stankoverlast, maar op het ingesloten of afgedekt houden van stoffen om het vrijkomen van geurhoudende dampen te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken.
10.5Eiseres heeft evenmin betwist dat een van de blauwe containers niet was afgedekt en dat daaruit stank vrijkwam. De rechtbank overweegt dat op grond van deze waarneming en met inachtneming van de foto die ter onderbouwing van deze waarneming is overgelegd de overtreding van de last onder dwangsom van 26 november 2010, meer in het bijzonder voorschrift 5.1.1. van de milieuvergunning, voldoende is vast komen te staan. De stelling van eiseres dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het vrijkomen van geurhoudende dampen te beperken en dat derhalve geen sprake is van een overtreding, volgt de rechtbank niet, nu uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet volgt dat de blauwe container in afwachting van verwerking redelijkerwijs niet kon worden afgedekt.
10.6Eiseres heeft niet bestreden dat de deur van de ruimte waarin de DAF-unit staat opgesteld langdurig openstond en dat er een enorme stank vanaf kwam. Zij bewist evenmin de constatering dat er uit de swillverwerkingshal heel veel stank vrijkwam omdat alle deuren van de hal openstonden. Rekening houdend met de aard van het bedrijf, gelet op de waarnemingen van de toezichthouders en met inachtneming van de foto’s die ter onderbouwing van de waarnemingen zijn overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de overtreding van de last onder dwangsom van 26 november 2010, meer in het bijzonder voorschrift 5.1.1. van de milieuvergunning, voldoende is vast komen te staan. Bij haar oordeel heeft de rechtbank tevens betrokken de nadere toelichting van de toezichthouders ter zitting dat met name de DAF-unit een grote stankbron is en dat is geconstateerd dat de deur van deze stankbron niet is dichtgehouden.
Het betoog van eiseres ter zitting dat de constateringen niet kunnen worden aangemerkt als overtredingen van het handhavingsbesluit van 26 november 2010, meer in het bijzonder voorschrift 5.1.1 van de milieuvergunning, omdat het voorschrift niet met zoveel woorden het gesloten houden van deuren vereist, faalt, nu die verplichting in de algemene bewoordingen waarin het voorschrift is opgesteld, wel kan worden gelezen.
10.7Eiseres heeft niet bestreden dat tijdens het controlebezoek een van de deksels zich niet op de slibput bevond, maar ter zitting aangegeven dat hiervoor een reden bestond. De put werd op dat moment leeggezogen. De omstandigheid dat de vrachtwagen die daarvoor werd gebruikt op dat moment niet in het zicht was, wil niet zeggen dat er geen sprake was van werkzaamheden die rechtvaardigen dat de deksel zich niet op de put bevond op het moment dat de toezichthouders binnen de inrichting waren. Eiseres heeft zich concluderend op het standpunt gesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake was van een directe noodzaak voor het niet afgesloten zijn van de put. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank echter geen grond voor het oordeel dat, gelet op de waarnemingen van de toezichthouders en met inachtneming van de foto die ter onderbouwing van deze waarnemingen is overgelegd, de overtreding van de last onder dwangsom van 26 november 2010, meer in het bijzonder de overtreding van voorschrift 5.1.1 van de milieuvergunning, niet afdoende is komen vast te staan. Daartoe is van belang dat de rechtbank de zinsnede “kennelijk zonder directe noodzaak” in de waarneming van de toezichthouders aldus begrijpt dat ook ingeval er sprake zou zijn geweest van werkzaamheden aan de put, zoals door eiseres ter zitting is gesteld, niet valt in te zien waarom de putdeksel bij het tijdelijk staken van die werkzaamheden niet tussentijds op de put is gelegd om deze af te sluiten.
10.8Eiseres heeft ten slotte evenmin betwist dat het regenwaterbassin niet was afgedekt. Voor zover eiseres met haar stelling ter zitting dat de constatering dat er uit dit regenwaterbassin stank vrijkwam subjectief moet worden geacht, de waarneming beoogt te betwisten, kan dit niet slagen. Daartoe wijst de rechtbank allereerst naar hetgeen hiervoor onder 6 is overwogen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de overtreding van de last onder dwangsom van 26 november 2010, meer in het bijzonder voorschrift 5.1.1 van de milieuvergunning, voldoende is vast komen te staan. Daarbij heeft de rechtbank tevens betrokken de stelling van verweerder in het verweerschrift, welke door eiseres onbetwist is gelaten, dat een medewerker van eiseres tegenover de inspecteurs van het Hoogheemraadschap Rijnland heeft verklaard dat het regenwaterbassin wordt gebruikt als opvangbassin voor proceswater.