ECLI:NL:RBNHO:2013:9975

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
24 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-12_2983
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en bewijsvoering nationaliteitseis

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister waarin haar nationaliteitsgegevens werden aangepast, wat leidde tot een terugvordering van te veel ontvangen studiefinanciering en een OV-schuld. De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende had aangetoond dat eiseres betrokken was bij een frauduleuze constructie rondom studiefinanciering. De rechtbank stelde vast dat eiseres daadwerkelijk arbeid had verricht in een supermarkt en dat de minister niet had aangetoond dat zij niet voldeed aan de nationaliteitseis. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het gebrek door zelf in de zaak te voorzien, waarbij het bezwaar van eiseres alsnog gegrond werd verklaard. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.180,00, en moest het griffierecht van € 42,00 worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2983

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2013 in de zaak tussen

[naam 1], te[woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.P. Spanjer),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder onder meer de nationaliteitsgegevens van eiseres aangepast. Dit heeft tot gevolg dat eiseres over 2010 € 3.178,76 te veel studiefinanciering heeft ontvangen. Dit bedrag is een schuld geworden. Daarnaast is een OV-schuld ontstaan van € 476,00.
Bij besluit van 14 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Daartoe bij tussenuitspraak (als bedoeld in artikel 8:51a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 20 juni 2013 in de gelegenheid gesteld, heeft verweerder in het kader van de bestuurlijke lus bij te onderscheiden brieven van 30 juli 2013 van de door de rechtbank geboden mogelijkheid tot herstel van een in het besluit van 14 november 2012 geconstateerd gebrek gebruik gemaakt.
Eiseres heeft bij brief van 26 augustus 2013 haar zienswijze naar voren gebracht. Daarop heeft verweerder bij brief van 29 augustus 2013 gereageerd. Daarop is van eiseres op 5 september 2013 een reactie ingekomen. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak van 20 juni 2013 is het beroep gegrond. Verweerder heeft in het bestreden besluit van 14 november 2012 nagelaten zorgvuldig onderzoek te doen en te motiveren waarom eiseres niet voldoet aan de nationaliteitseis over de periode september tot en met december 2010 met als gevolg dat het recht op studiefinanciering over die periode wordt herzien en teruggevorderd. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
2.
Thans dient beoordeeld te worden of verweerder het gebrek heeft hersteld.
3.
Verweerder heeft als bijlage bij de brief van 30 juli 2013 (met referentie ALB52/003437016) een rapport van de Inspectie SZW van 8 augustus 2012 in het geding gebracht waaruit onder meer blijkt dat [naam 2] een supermarkt was in Bulgaarse producten. Deze eenmanszaak werd op 3 augustus 2009 opgericht en op 1 september 2011 opgeheven. Als voortzetting van [naam 2] werd de eenmanszaak[naam 3] opgericht. In dit rapport wordt geconcludeerd dat over de periode mei 2010 tot en met 31 mei 2012 sprake was van een constructie waarbij Bulgaarse studenten tegen betaling (€ 200) contracten en loonstroken ontvingen die dienden om studiefinanciering aan te vragen zonder dat arbeid werd verricht.
4.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij in de supermarkt daadwerkelijk arbeid heeft verricht over de periode september tot en met december 2010 waarvoor zij contant werd betaald. Uit verweerders bijlagen blijkt dat sprake is van loonstroken over deze periode waarop eiseres haar handtekening heeft aangebracht. Op de loonstroken van september tot en met november 2010 staat handgeschreven ‘contant betaald’. Ter onderbouwing van haar betoog heeft eiseres enkele verklaringen van klanten van de supermarkt in het geding gebracht. In de bijlagen van verweerder bevindt zich een ontslagbrief. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij nimmer als verdachte is gehoord en dat er ook geen aangifte tegen haar is gedaan.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres bij de frauduleuze werkwijze van [naam 2] en/of[naam 3] betrokken was.
5.2
De conclusie in het rapport van de Inspectie SZW van 8 augustus 2012 is mede gebaseerd op de (in de in beslag genomen administratie) aangetroffen lijsten waarop is bijgehouden welke student wanneer € 200 heeft betaald aan de exploitanten van [naam 2]/[naam 3] ter verkrijging van een loonstrook. Verweerder erkent in zijn brief van 30 juli 2013 (met referentie ALB52/003437016) dat eiseres niet op deze lijsten voorkomt.
De opmerking van verweerder daarbij dat de inbeslagname plaatsvond in mei 2012 terwijl de werkzaamheden die betrokkene zou hebben verricht zich afspeelden in september tot en met december 2010 kan de rechtbank niet volgen. Voornoemd rapport heeft betrekking op een onderzoek over de periode mei 2010 tot en met mei 2012, op grond van over die periode aangetroffen stukken.
5.3
De stelling van eiseres dat over de periode september tot en met december 2010 sprake was van daadwerkelijke exploitatie van een supermarkt met Bulgaarse producten wordt in het rapport van de Inspectie SZW van 8 augustus 2012 bevestigd. Dit ondersteunt eiseres’ stelling, die zij heeft gestaafd met een vijftal verklaringen van klanten, dat zij feitelijke en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Het enkele standpunt van verweerder dat hij niet waarschijnlijk acht dat eiseres wel degelijk arbeid heeft verricht is onvoldoende voor een ander oordeel. Dat in met stukken onderbouwde gevallen valselijk is gehandeld, sluit niet uit dat in een bestaande supermarkt (op basis van een arbeidsovereenkomst) door eiseres arbeid kan zijn verricht. Dat in de gevallen waarin valselijk is gehandeld handtekeningen op (valse) loonstroken werden gezet, sluit ook niet uit dat eiseres op haar loonstroken tekende voor ontvangst van contante betaling voor door haar verrichte arbeid. Aan de omstandigheid dat de uitvoerders van de frauduleuze constructie kennelijk zonder onderscheid over de 39 Bulgaarse studenten hebben verklaard, hecht de rechtbank niet de waarde die verweerder daaraan gehecht wil zien. Daarbij is onder meer in aanmerking genomen dat niet is uit te sluiten dat genoemde uitvoerders daarbij om andere redenen belang hadden.
5.4
Verweerders standpunt dat eiseres betrokken was bij een constructie om financieel voordeel te behalen uit het misbruik maken van de regeling studiefinanciering voor migrerende werkstudenten wordt ook overigens niet afdoende onderbouwd. Eiseres heeft daarbij de door verweerder opgeworpen twijfel afdoende gepareerd. In dat verband is de rechtbank tot slot met eiseres van oordeel dat verweerders stelling dat twee van door haar opgevoerde getuigen voorkomen in het rijtje van 39 studenten zoals genoemd in het rapport van de Inspectie SZW van 8 augustus 2012 feitelijke grondslag mist.
6.
Gelet op het vorenstaande is het gebrek niet hersteld. Nu gesteld noch gebleken is dat verweerder in staat is de gebreken anderszins te herstellen ziet de rechtbank - om tot een definitieve beslissing over het geschil tussen partijen te komen - aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaren, het besluit van 24 augustus 2012 herroepen en bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verweerder niet opnieuw hoeft te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres.
7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.180,00. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag aan proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiseres.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 24 augustus 2012 voor zover dit het recht op studiefinanciering over de periode september tot en met december 2010 betreft;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.180,00;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 42,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.