In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 januari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen de ouders van de minderjarige [minderjarige]. De vader verzocht de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen en de moeder te verplichten om met [minderjarige] niet te verhuizen naar [woonplaats]. De moeder had echter al plannen gemaakt om te verhuizen naar [woonplaats] om daar samen te wonen met haar nieuwe partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitoefenen, maar dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder ligt. De vader heeft verweer gevoerd tegen de verhuizing en stelde dat hij nooit toestemming had gegeven voor deze verhuizing. De rechtbank heeft de belangen van het kind als uitgangspunt genomen en alle omstandigheden van het geval in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de moeder naar [woonplaats] mag verhuizen, omdat het contact tussen de vader en [minderjarige] niet onaanvaardbaar zal veranderen, maar anders ingedeeld zal worden. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen en de moeder vervangende toestemming verleend om met [minderjarige] te verhuizen. Tevens is de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, waarbij de moeder verantwoordelijk is voor het brengen en halen van [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.