ECLI:NL:RBNHO:2013:9805

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
C/15/194779 / FA RK 12-2599 en C/15/197097 / FA RK 12-3584
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en zorg- en opvoedingstaken tussen een vrouw met dubbele nationaliteit en een man met de Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, gehuwd te Moskou, Rusland, op 25 april 2002. De vrouw heeft zowel de Russische als de Nederlandse nationaliteit, terwijl de man de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Tevens is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw bepaald, terwijl de zorg- en opvoedingstaken zijn verdeeld. De kinderen verblijven bij de man volgens een vastgestelde regeling, waarbij vakanties en feestdagen bij helfte worden gedeeld.

De vrouw heeft verzocht om een partnerbijdrage van de man, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank heeft wel bepaald dat de man een bijdrage van € 592,50 per maand per kind moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding. De rechtbank heeft ook de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd, gezien de nationaliteit van de partijen en de verblijfplaats van de kinderen in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van de vermogensrechtelijke afwikkeling pro forma aangehouden, waarbij partijen zijn verzocht om hun standpunten kenbaar te maken.

De uitspraak benadrukt de toepassing van het Nederlandse recht op de echtscheiding en de alimentatieverzoeken, en de rechtbank heeft de relevante juridische termen zoals 'echtelijke ontwrichting', 'zorg- en opvoedingstaken', en 'partnerbijdrage' gebruikt in haar overwegingen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de vermogensrechtelijke afwikkeling, die later zal worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Familie en Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/15/194779 / FA RK 12-2599 en C/15/197097 / FA RK 12-3584
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 juli 2013 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. F.W. Hoff, gevestigd te 's-Gravenhage,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. W.A. van der Stroom - Willemsen, gevestigd te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen 1 t/m 11, van de vrouw van 1 augustus 2012, ingekomen op 2 augustus 2012;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen 1 t/m 7, van de man, ingekomen op 25 oktober 2012;
- het verweer op zelfstandig verzoek, met bijlagen 12 t/m 16, van de advocaat van vrouw, ingekomen op 16 november 2012;
- de brief, met bijlagen 17 t/m 29, van de advocaat van de vrouw van 3 mei 2013;
- de brief, met bijlagen 8 t/m 27, van de advocaat van de man van 3 mei 2013, tevens wijziging van zelfstandig verzoek.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van de meervoudige kamer van
13 mei 2013.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw is voorts bijgestaan door [tolk], tolk in de Russische taal.
De advocaten hebben pleitnota’s overgelegd. Ter zitting heeft de advocaat van de man nog een brief, met bijlage, gedateerd 13 mei 2013, overgelegd.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te Moskou, Rusland. De vrouw heeft zowel de Russische als de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] te Moskou, Rusland,
en
- [kind 2], geboren op[geboortedatum] te Moskou, Rusland.
2.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 6 maart 2013 heeft deze rechtbank, voor zover hier van belang, een regeling vastgesteld inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, inhoudende dat de kinderen bij de man verblijven:
de ene week van woensdag 14.00 uur tot 19.30 uur en tevens een lang weekend van vrijdag 14.00 uur tot maandag 08.30 uur;
de andere week van woensdag 14.15 uur tot vrijdag 08.30 uur.
De schoolvakanties alsmede de feest- en roostervrije dagen van de kinderen worden bij helfte verdeeld, jaarlijks alternerend.
Voorts is een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen bepaald van [euro] 592,50 per maand per kind.
Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partnerbijdrage (van[euro] 8.220 per maand)
is afgewezen.
2.4.
Scheiding
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
De man heeft ter zitting het gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer ingetrokken.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.5.
Verblijfplaats
2.5.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op de verzoeken betreffende de minderjarigen te beslissen.
Het verzoek zal als onweersproken worden toegewezen, nu niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich daartegen verzet.
2.5.2. Het door de man verzochte feitelijke verhuisverbod voor de vrouw zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Hierbij wordt aangetekend dat, indien de vrouw voornemens is om met de kinderen te verhuizen en de man hiertegen bezwaar heeft, de vrouw een verzoekschrift ex artikel 1:253a zal moeten indienen om vervangende toestemming te verkrijgen.
2.6.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.6.1.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
.
2.6.2.
De vrouw heeft verzocht een regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna kortweg aangeduid als: omgangsregeling) vast te stellen. De door de vrouw voorgestelde, ter zitting nader geformuleerde omgangsregeling houdt in dat de kinderen bij de man verblijven de ene week van donderdag na school tot vrijdag voor school, en de andere week van vrijdag na school tot maandag naar school. De man zal de kinderen ook wekelijks bij hun sporten e.d. kunnen begeleiden.
Volgens de vrouw creëert deze regeling de rust die de kinderen nodig hebben.
2.6.3.
De man heeft aangevoerd dat partijen de zorg voor de kinderen altijd evenredig hebben verdeeld en heeft primair voorgesteld een week op/week af-regeling vast te leggen. Subsidiair verzoekt hij de omgangsregeling te bepalen zoals deze in het kader van de voorlopige voorzieningen is vastgesteld. Hij voert aan dat partijen deze regeling al geruime tijd uitvoeren en dat deze goed verloopt.
2.6.4.
De rechtbank stelt vast dat voor de door de man voorgestane co-ouderschapregeling op dit moment onvoldoende draagvlak bestaat en overweegt daarbij dat ter zitting is gebleken dat de huidige omgangsregeling goed verloopt en dat een wijziging daarin voor onnodige onrust kan gaan zorgen.
2.6.5.
Ten aanzien van de omgangsregeling is niet gebleken dat het in het belang van de kinderen is dat de huidige regeling, die sinds augustus 2012 wordt uitgevoerd, wordt aangepast. Hierbij wordt aangetekend dat de man op woensdag bij het voetballen van de kinderen is betrokken. De rechtbank zal daarom eenzelfde regeling bepalen als in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure was vastgesteld. Dit betekent dat de kinderen de ene week van woensdag 14.00 uur tot 19.30 uur en tevens een lang weekend van vrijdag 14.00 uur tot maandag 08.30 uur bij de man verblijven, en de andere week van woensdag 14.15 uur tot vrijdag 08.30 uur.
Wat de invulling van de zorgregeling tijdens vakanties en (bijzondere) feestdagen betreft, hebben partijen ter zitting een aantal praktische afspraken gemaakt. Uitgangspunt is dat vakanties en feestdagen bij helfte worden gedeeld. Om de vrouw in de gelegenheid te stellen in de kerstvakantie naar familie in Rusland te gaan, zal deze vakantie in weken worden gedeeld. Rekening houdend met het feit dat de kinderen in 2012 met kerst bij de vrouw waren, zullen de kinderen in de oneven jaren de tweede week bij de vrouw zijn en in de even jaren de eerste week. Indien beide kerstdagen en oud en nieuw in één week vallen, zullen partijen in onderling overleg het kerstweekend en oud en nieuw verdelen.
Vakanties zullen starten op vrijdag na school. De kinderen zullen, tenzij partijen in overleg anders afspreken, het eerste weekend na het einde van een vakantieweek bij de andere ouder verblijven. Partijen vinden het belangrijk dat de kinderen bij verjaardagen van familieleden aanwezig kunnen zijn en zullen hierover tijdig met elkaar afspraken maken.
2.7.
Onderhoudsbijdragen
Kinderalimentatie:
2.7.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen vast te stellen van[euro] 592,50 per maand per kind.
De man heeft zich bereid verklaard dit bedrag te betalen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Partneralimentatie:
2.7.2.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van [euro] 10.000 per maand vast te stellen.
2.7.3.
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek nader toegelicht. Zij begroot haar netto behoefte op[euro] 4.710 per maand, bruto ca [euro]9.420, en wijst erop dat niet gezegd is dat de man dit bedrag ook volledig dient te voldoen. Per 23 april 2013 is zij op basis van een zogenaamd “0-uren-contract” twee dagen per week op Schiphol aan de slag gegaan. Zij verwacht hiermee een netto inkomen van ca.[euro] 550 per maand te verdienen en dit inkomen incidenteel met inkomsten uit door haar te geven toeristische rondleidingen, te kunnen aanvullen.
De vrouw heeft aangevoerd dat deze toeristische onderneming, die zij was gestart, niet de opbrengsten heeft gebracht waar zij op hoopte. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij heeft moeten besluiten met die onderneming te stoppen.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de man om te bepalen dat een eventuele partnerbijdrage in duur zal worden beperkt tot een periode van maximaal vijf jaar.
2.7.4.
De man heeft primair de (hoogte van de) behoefte van de vrouw aan de door haar verzochte partnerbijdrage betwist. Hij heeft een beroep gedaan op de verdiencapaciteit van de vrouw. Volgens de man kan de vrouw zelfstandig in haar behoefte voorzien, aangezien zij inkomsten heeft uit arbeid en uit vermogen (onroerend goed), en rente ontvangt uit overig vermogen. De man voert aan dat de vrouw hoogopgeleid en ambitieus is. Hij heeft een cv van de vrouw overgelegd, waaruit blijkt dat zij in het verleden goed betaalde banen heeft gehad.
Subsidiair heeft de man verzocht een eventueel vast te stellen partnerbijdrage in duur te beperken en hieraan een termijn van vijf jaar te verbinden. Zowel met betrekking tot zijn primaire als zijn subsidiaire verzoek heeft de man verzocht te bepalen dat, indien een bijdrage wordt vastgesteld, de wettelijke indexering daarvan wordt uitgesloten.
2.7.5.
De man heeft aangevoerd dat hij, ervan uitgaande dat hij maandelijks een kinderbijdrage van[euro] 1.185 betaalt, geen draagkracht (meer) heeft om een partnerbijdrage te betalen. De vrouw heeft dit betwist.
2.7.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het alimentatieverzoek.
2.7.7.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 Nederlands recht toepassen op dit verzoek, nu de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.7.8.
Naar aanleiding van de standpunten van partijen over de (hoogte van de) behoefte van de vrouw overweegt de rechtbank dat bij het bepalen van de aan de welstand gedurende het huwelijk gerelateerde behoefte, rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat zowel waar het betreft de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk als het uitgavenpatroon in die periode, een globaal inzicht in aanmerking wordt genomen.
Partijen hebben op 5 augustus 2012 een overeenkomst gesloten waarin zij, voor zover hier van belang, financiële uitgangspunten en afspraken hebben opgenomen. Uit deze overeenkomst blijkt dat partijen verschillende bronnen van inkomsten hadden en dat zij hun netto gezinsinkomen berekenden op € 6.800 per maand. De rechtbank zal hierbij aansluiten.
2.7.9.
Door de gerechtshoven is voor de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte de zogenaamde hofnorm ontwikkeld. Deze norm houdt in dat van het netto gezinsinkomen ten tijde van de samenwoning de kosten van de kinderen worden afgetrokken, waarna 60[procent] van het overblijvende bedrag als netto behoefte van de alimentatiegerechtigde echtgenoot wordt beschouwd. De hofnorm heeft als voordeel dat de behoefte van de ex-echtgenoten eenvoudig kan worden bepaald, zonder discussie over allerlei uitgaven. De werkgroep alimentatienormen heeft de hofnorm overgenomen (paragraaf 3.2 Rapport Werkgroep Alimentatienormen 2013).
2.7.10.
De rechtbank stelt vast dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat in haar geval aanleiding bestaat om, in afwijking van de toepasselijke richtlijnen, haar behoefte op andere wijze te bepalen. Dit betekent dat, uitgaand van een netto gezinsinkomen van [euro] 6.800 en kosten van de kinderen van[euro] 1.185, de totale behoefte van de vrouw begroot wordt op
[euro]3.369 (60[procent] x ([euro] 6.800- [euro] 1.185) netto per maand.
2.7.11.
Naar aanleiding van de stellingen van partijen over de inkomsten van de vrouw uit werkzaamheden als gids voor Russische toeristen, wordt het volgende overwogen. De man heeft gewezen op de nota waaruit blijkt dat de vrouw voor een bedrag van [euro] 400 een busje heeft gehuurd. Volgens de man zal de vrouw dit bedrag niet uitgeven als hier geen inkomsten tegenover staan. Hij stelt zich op het standpunt dat de vrouw meer inkomsten uit haar activiteiten als gids heeft dan zij nu heeft aangegeven.
De rechtbank acht het redelijk de inkomsten van de vrouw uit deze werkzaamheden te begroten op een bedrag van[euro] 500 netto per maand, in aansluiting op de uitgangspunten van partijen bij bovengenoemde overeenkomst. Hieraan doet niet af dat partijen hierbij de aantekening “onzeker” hebben geplaatst. Gelet op het kader waarin deze overeenkomst is gesloten, wordt thans ervan uitgegaan dat sprake is van een bestendige bron van inkomsten, maar dat de hoogte van die inkomsten varieert.
2.7.12.
De vrouw ontvangt de helft van de opbrengst van de verhuur van een woning van partijen net buiten Moskou, in Yamsova. De huur ervan bedraagt[euro] 1.300 per maand. Na betaling van vaste lasten resteert gemiddeld[euro] 956 per maand. De vrouw heeft niet aangetoond dat de opbrengst wordt gebruikt voor de aflossing van een gemeenschappelijke schuld, zodat rekening wordt gehouden met het aandeel van de vrouw in de opbrengst van de woning in Yamsova van [euro] 478 per maand.
2.7.13.
Met inkomsten uit verhuur van de woning in Moskou zal geen rekening worden gehouden, aangezien niet in geschil is dat die woning momenteel niet wordt verhuurd.
2.7.14.
Nu de man zijn stelling dat de vrouw inkomsten uit vermogen heeft onvoldoende heeft onderbouwd, zal de rechtbank daar bij haar beslissing verder geen rekening mee houden.
2.7.15.
Rekening houdend met voornoemde inkomsten van de vrouw van [euro] 1.528 per maand, bedraagt haar aanvullende behoefte[euro] 1.842 netto per maand. Voor zover het verzoek van de vrouw strekt tot vaststelling van een bijdrage die deze behoefte overtreft, zal dit worden afgewezen.
2.7.16.
Aangezien de man heeft aangevoerd dat hij geen draagkracht heeft om een partnerbijdrage te betalen, zal zijn draagkracht worden beoordeeld.
Partijen verschillen van mening over het in aanmerking te nemen inkomen van de man. ‘
De man is werkzaam als zelfstandig ondernemer. Als basis voor de berekening van de draagkracht van een zelfstandige, wordt gewoonlijk uitgegaan van de winst in de onderneming over de laatste drie jaren. De vrouw heeft aangevoerd dat de door de man overgelegde stukken een incompleet overzicht van zijn inkomsten bieden. Zij verzoekt daarom een deskundige te benoemen, die de inkomens- en vermogenspositie van de man moet bepalen. Zij heeft voorts kanttekeningen geplaatst bij posten uit de jaarcijfers van ondernemingen van de man en zich op het standpunt gesteld dat de man de laatste vijf jaarrekeningen van zijn bedrijven in het geding moet brengen. Volgens de vrouw zijn de overgelegde stukken in het licht van de echtscheiding opgesteld en geeft dit mogelijk geen correct beeld van de financiële positie van de man.
2.7.17.
De man heeft aangevoerd dat de overgelegde stukken zijn financiële situatie correct weergeven en dat hij geen andere inkomsten heeft dan hierin zijn opgenomen. Hij betwist dat sprake is van jaarstukken die in het licht van de echtscheiding zijn opgemaakt en bestrijdt dat aanleiding zou bestaan om over een periode van vijf jaar jaarstukken in te brengen. De man stelt dat met behulp van het organogram een compleet beeld van zijn inkomsten is verstrekt, zodat er geen aanleiding bestaat een deskundige benoemen. Hij benadrukt dat hij niet bereid is de kosten hiervan voor zijn rekening te nemen.
2.7.18.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat in gevallen als de onderhavige wordt uitgegaan van de gemiddelde winst van drie voorafgaande jaren, in dit geval 2010, 2011 en 2012.
De overgelegde (jaar-)stukken van de ondernemingen van de man, in samenhang met de belastingaangiftes, bevatten voorts voldoende concrete informatie om de draagkracht van de man te beoordelen, zodat het verzoek van de vrouw om een deskundige te benoemen, zal worden afgewezen.
Bij de berekening van de draagkracht wordt uitgegaan van de volgende gegevens:
- de man ontvangt een salaris van Sipsu B.V. Volgens zijn belastingaangifte in 2010 bruto
[euro]76.730, in 2011 en in 2012[euro] 57.830. Gemiddeld per jaar [euro] 64.130;
- de man ontvangt een dividenduitkering van Redcoxx Booking Systems; in 2010[euro] 16.638, in 2011[euro] 8.903, in 2012[euro]4.686. Gemiddeld [euro] 10.075 per jaar.
In aansluiting op de wijze waarop partijen in augustus 2012 hun netto gezinsinkomen hebben berekend, wordt ervan uitgegaan dat de man geen inkomsten uit andere ondernemingen heeft, nu de vrouw niet inhoudelijk heeft onderbouwd dat aanleiding bestaat om voor de vaststelling van de inkomsten van de man in het kader van deze procedure andere uitgangspunten te hanteren dan partijen destijds zelf hebben gedaan.
2.7.19.
De berekening van de draagkracht van de man wordt overigens bemoeilijkt door de omstandigheid dat partijen hebben verzuimd draagkrachtberekeningen in te brengen, evenals concrete, actuele informatie over hun lasten.
2.7.20.
Rekening wordt gehouden met de volgende heffingskortingen:
- algemene heffingskorting;
- arbeidskorting.
Als niet bestreden maandelijkse lasten van de man worden in aanmerking genomen:
- een huur van[euro]1.200 per maand;
-[euro] 115 per maand voor bijlessen van de kinderen;
- kosten omgangsregeling, te begroten op [euro] 100 per maand.
Tot slot wordt rekening gehouden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, en een draagkrachtpercentage van 60.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het besteedbaar inkomen van de man op [euro]3.974 per maand en zijn draagkrachtloos inkomen op [euro]2.121.
Rekening houdend met de te betalen kinderbijdragen en met het fiscaal voordeel ter zake,
is de conclusie dat de man geen draagkracht van betekenis heeft om een partnerbijdrage te betalen. Het daartoe strekkende verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
2.8.
huwelijksgoederenregime
2.8.1.
Partijen hebben de rechtbank verzocht te beslissen over de vermogensrechtelijke afwikkeling – verdeling / verrekening – tussen partijen.
2.8.2.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.8.3.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
Partijen hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna geen nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag.
Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd.
2.8.4.
Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Rusland, van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
2.8.5.
Gebleken is dat zich nadien een situatie heeft voorgedaan als omschreven in artikel 7, lid 2 van het Verdrag, waardoor na voornoemd recht met ingang van 5 december 2008 het Nederlandse recht van toepassing werd op het huwelijksvermogensregime.
2.8.6. Het geschil tussen partijen waar het betreft de vermogensrechtelijke afwikkeling, spitst zich primair toe op de uitleg van het Russische huwelijksvermogensrecht.
De vrouw heeft (in het verzoekschrift in punt 20) gesteld: Ook al zijn de ondernemingen van de man voor het huwelijk van partijen opgericht, toch dienen zij in de verdeling te worden betrokken wanneer hun waarde ten tijde van het huwelijk is toegenomen.
Zij beroept zich op een door haar in het geding gebrachte rapport van het Internationaal Juridisch Instituut van 18 mei 2011. Hierin wordt, naast de tekst van art. 37 van het Wetboek familierecht (in Duitse vertaling, ontleend aan Bergmann/Ferid), als samenvatting gegeven (pag. 14): Het wettelijk stelsel van het Russisch huwelijksvermogensrecht kan beschreven worden als een beperkte gemeenschap van goederen. Het staande huwelijk verkregen vermogen wordt als gemeenschappelijk vermogen gezien, met uitzondering van (onder meer) het door een van de echtgenoten bij de huwelijkssluiting aangebrachte vermogen.
Waar het betreft de verdeling, wordt in het rapport opgemerkt (pag.17): Het voorhuwelijkse vermogen behoort tot het eigen vermogen van de desbetreffende echtgenoot. Dit vermogen behoeft dus niet te worden verdeeld. De man is voor het huwelijk begonnen met het opbouwen van een onderneming, die echter volgens door vraagsteller verstrekte informatie, aanvankelijk niet winstgevend was. Inkomen uit onderneming valt echter in de gemeenschap. Het lijkt hier van belang om vast te stellen wat de waarde van de onderneming was bij de aanvang van het huwelijk en om te bepalen of in dit geval eventueel aanleiding bestaat om de onderneming te beschouwen als onderdeel van de gemeenschap in de zin van art. 37 van het Russische Wetboek inzake familierecht.
Daarnaast heeft de vrouw verwezen naar een door haar in het geding gebrachte Legal Opinion, in 2012 opgesteld door “Versus” LLC.
2.8.7.
De man heeft weersproken dat de vrouw recht heeft op de helft van de waardevermeerdering van “zijn” bedrijven, onder verwijzing naar twee adviezen van
1 en 2 mei 2013, opgesteld door mr. E. Kalashnikova, advocaat in Moskou. Hierin wordt als “deskundigenverklaring” gegeven dat art. 37 van het Wetboek familierecht in samenhang moet worden gelezen met art. 256, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek, welk artikel benadrukt dat de inbreng gedaan moet worden door middel van een gezamenlijke of een exclusieve individuele investering door de andere echtgenoot, niet zijnde de echtgenoot die eigenaar is van het eigendomsrecht op het vermogensbestanddeel in kwestie. Art. 37 van het Wetboek familierecht wordt alleen toegepast indien bewezen wordt dat de waarde van een vermogensbestanddeel dat eigendom is van één van de partijen, aanzienlijk gestegen is vanwege de exclusieve inspanning van de andere echtgenoot, het investeren van individuele financiële middelen van de andere echtgenoot, of van gezamenlijke financiële middelen van beide echtgenoten.
2.8.8.
De rechtbank constateert dat de vrouw niet heeft gesteld dat de door de man voorafgaand aan het huwelijk opgerichte bedrijven in waarde vermeerderd zijn. Evenmin dat een eventuele waardevermeerdering van die bedrijven het gevolg is van één van de factoren die genoemd worden in art. 37 van het Wetboek familierecht.
Ook indien de vrouw op dit punt aan haar stelplicht had voldaan, is niet gebleken van inspanningen aan háár zijde die tot toepassing van voornoemd art. 37 zou moeten leiden.
Voor zover de vrouw heeft willen betogen dat met “der Arbeit eines der Ehegatten” in genoemd artikel wordt gedoeld op de werkzaamheden die de man in de ondernemingen verrichtte, wordt dit betoog verworpen. Deze werkzaamheden waren immers de basis van het salaris van de man waarvan beide partijen, in Rusland en in Nederland, hebben geleefd.
Voornoemd rapport van het Internationaal Juridisch Instituut en de verklaring van
mr. Kalashnikova zijn op het punt van gemeenschappelijk vermogen en de verdeling daarvan in geval van echtscheiding, ook niet tegenstrijdig. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het door de man bij de huwelijkssluiting aangebrachte vermogen aan hem zal verblijven, en dat een waardestijging daarvan aan de man toekomt.
2.8.9.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling - verrekening / verdeling - pro forma aanhouden tot na te noemen datum. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen hun standpunten ten aanzien van verdeling c.q. verrekening en de hiervoor te hanteren peildatum kenbaar te maken.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
Spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Moskou, Rusland, op 25 april 2002.
3.2.
Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen[geslachtsnaam]
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] in Moskou, Rusland, en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] in Moskou, Rusland,
is bij de vrouw.
3.3.
Stelt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vast:
de minderjarigen verblijven bij de man de ene week van woensdag 14.00 uur tot en met 19.30 uur en tevens een lang weekend van vrijdag 14.00 uur tot en met maandag 08.30 uur. De andere week verblijven zij bij de man van woensdag 14.15 uur tot vrijdag 08.30 uur.
Vakanties en feestdagen zullen bij helfte worden gedeeld. De kerstvakantie zal in weken worden gedeeld. De kinderen zullen in oneven jaren, met ingang van de kerstvakantie 2013, de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw zijn, vervolgens in de even jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man. Indien beide kerstdagen en oud en nieuw in één week vallen, zullen partijen in onderling overleg het kerstweekend en oud en nieuw verdelen.
3.4.
Wijst het verzoek van de vrouw om vaststelling van een partnerbijdrage af.
3.5.
Bepaalt dat de man [euro]592,50 per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.6.
Verklaart de beslissing tot zover, met uitzondering van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad.
3.7.
Houdt de beslissing over de vermogensrechtelijke afwikkeling c.q. verdeling
pro forma aan.
3.8.
Bepaalt dat de vrouw uiterlijk op 4 september 2013 dient te overleggen:
- een - naar haar inzicht volledig - overzicht van de samenstelling van de omvang van het te verdelen gemeenschappelijk vermogen en van de waarde van de verschillende boedelbestanddelen op de peildatum die volgens de vrouw moet worden gehanteerd;
- bewijsstukken ter staving van de waarde van die boedelbestanddelen per voorgestelde peildatum;
  • een voorstel tot verdeling;
  • een overzicht van eventueel te verrekenen bedragen, gestaafd met bewijzen;
  • een voorstel tot afwikkeling.
Bepaalt dat de man uiterlijk binnen acht weken na voornoemde pro forma datum óf – indien dat eerder is – na de datum van ontvangst van bovengenoemde stukken een schriftelijke reactie, onderbouwd met stukken, op het voorstel van de vrouw dient te overleggen, dan wel – indien de vrouw zich niet heeft uitgelaten, uiterlijk binnen acht weken na bovengenoemde datum een eigen overzicht van eventueel te verrekenen bedragen met een voorstel tot afwikkeling en een eigen overzicht met bewijsstukken met een voorstel tot verdeling dient te overleggen.
Partijen dienen uiterlijk één week na het verstrijken van de pro forma datum voor de man of, als dat eerder is, na ontvangst van de stukken van de man ter griffie, hun verhinderdata op te geven. De rechtbank zal – ook indien geen verhinderdata van een of beide partijen zijn ontvangen – na afloop van deze termijn binnen drie werkdagen een definitieve zittingsdatum bepalen. Uitstel van deze zittingsdatum, al dan niet met instemming van de wederpartij, wordt in beginsel niet verleend.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.L. Diender, voorzitter, mrs. M.R. Cox en
J.F. Miedema, allen tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.M. Kroon op 10 juli 2013.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.