ECLI:NL:RBNHO:2013:9716

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
18 oktober 2013
Zaaknummer
C-15-198368 - HA ZA 12-546
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van pensioenbepaling in overnameovereenkomst tussen [A sr] en [B]

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [A sr] en de besloten vennootschap [B]. De zaak betreft de uitleg van een pensioenbepaling die is opgenomen in een overnameovereenkomst. [A sr] vorderde dat [B] gehouden is om hem maandelijks een bedrag van € 6.959,- te betalen als ouderdomspensioen, gebaseerd op de pensioenbepaling uit de notariële akte van 6 augustus 2001. [B] betwistte deze vordering en stelde dat de pensioenverplichting slechts € 2.500,- per maand bedraagt, zoals vastgelegd in eerdere pensioenovereenkomsten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerste zin van de pensioenbepaling in de akte duidelijk aangeeft dat [B] zich heeft verbonden om gedurende het leven van [A sr] maandelijks € 10.000,- te betalen. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van [B] niet houdbaar is, omdat er onvoldoende feiten zijn aangedragen die de stelling van [B] ondersteunen. De rechtbank wees erop dat [B] jarenlang aan deze verplichting heeft voldaan, wat de bedoeling van partijen bevestigt.

De rechtbank heeft de vordering van [A sr] toegewezen en verklaarde dat [B] gehouden is om aan [A sr] maandelijks het bedrag van € 6.959,- te betalen. Tevens werd [B] veroordeeld in de proceskosten. De vorderingen van [B] in reconventie werden afgewezen. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke afspraken in contracten en de noodzaak om de intenties van partijen bij het aangaan van overeenkomsten goed vast te leggen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/198368 / HA ZA 12-546
Vonnis van 28 augustus 2013
in de zaak van
[A sr],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.A.M. Schram,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te Haarlem,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.L.A. de Graaf.
Partijen zullen hierna [A sr] en [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 maart 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 31 mei 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[B] is een meubel- en projectstofferingsbedrijf, dat is opgericht door [A sr] en thans wordt bestuurd door enig aandeelhouder BSB Holding B.V., waarvan [A jr] (hierna te noemen: [A jr]) enig aandeelhouder is.
2.2.
Door [B] en [A sr] is op 8 september 1992 een pensioenbrief ondertekend. In de deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
1. Definities
PENSIOENDATUM
De eerste dag van de maand waarin de vijfenzestigste verjaardag, resp. het overlijden van de pensioengerechtigde valt.
(…)
3. Grootte van de pensioenrechten.
a. Het ouderdomspensioen bedraagt 2,33% per dienstjaar met een maximum van 70% over de hoogste pensioengrondslag van de laatste vijf jaar voor datum van pensionering, onder aftrek van het gebruikelijk deel van de uitkering welke pensioengerechtigde krachtens de A.O.W. zal ontvangen zonder de structurele A.O.W.-verhoging en vakantiegeld, een en ander conform artikel 72 A.O.W.(…)”
In de ‘Addendum bij pensioenbrief’ van 26 november 1997 is de ingangsdatum van het pensioen vervroegd naar 60 jaar.
2.3.
In het op 21 november 1997 opgestelde ‘Definitief overzicht pensioenberekening’ staat het volgende:
“Werkgever gegevens: Naam [B].
(…)
Werknemer gegevens: Naam De heer [A sr]
(…)
Jaarsalaris = pensioengrondslag f 170.126
Uitgaande van een pensioenopbouw van 2,33% per dienstjaar
Van de pensioengrondslag is er aanspraak op een ouderdomspensioen van f 108.336
Af: A.O.W. (volgens opbouw)f 9.100
Toegezegd ouderdomspensioenf. 99.236
2.4.
Bij de stukken bevindt zich stuk met opschrift "Intentie-overeenkomst", gedateerd 27 april 2001, hierna: intentieovereenkomst. Hierin staat onder meer opgenomen:

Overdracht van de overige aandelen van [B], [adres 1] door de heer [A sr], [geboortedatum],[adres 2].
aan
[betrokkene] (…)
en
[A jr] (…)
voor een bedrag netto 750.000,--(zegge zevenhonderdvijftigduizend gulden)
(…)
Door [B] zal maandelijksnettolevenslang een bedrag ad f 10.000 worden betaald.
(…)
Ondergetekende [A sr] geeft onherroepelijk opdracht aan [betrokkene] de intentieverklaring nader met notaris uit te werken.”
2.5.
Op 6 augustus 2001 heeft [A sr], die tot die tijd 39 van de 40 aandelen in het kapitaal van [B] hield, zijn aandelen voor fl. 550.000,- verkocht, waarvan 36 aan Stemaring Holding B.V., de vennootschap van de boekhouder van [B], de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene]), en 3 aan [A jr]. In de akte overdacht aandelen van 6 augustus 2001 staat onder meer de volgende passage:
“3. De comparanten, handelende als gemeld, verklaren dat “levenslang”maandelijks een netto-bedrag van tienduizend gulden (f 10.000,--) (vierduizend vijfhonderzevenendertig euro en éénentachtig eurocent (€ 4.537,81) aan verkoper als pensioengerechtigde door de vennootschap wordt betaald. Met betrekking tot de exacte omvang en inhoud van de rechten en verplichtingen wordt verwezen naar de dienaangaande door de Vennootschap gesloten pensioenovereenkomst, welke aan partijen genoegzaam bekend is.
(…)
Indien – zoals thans het voornemen van de Vennootschap aanwezig is – besloten wordt om vorenstaande pensioenverplichtingen na de onderhavige aandelenoverdracht over te dragen aan haar dochtervennootschap, de besloten vennootschap [B] Pensioen B.V. en nadien deze aandelen te verkopen te leveren aan comparant sub 1, zal de Vennootschap zich garant stellen voor de nakoming van deze verplichtingen. Ter uitvoering casu quo nadere vaststelling van de pensioenovereenkomst verklaren de comparanten, handelde als gemeld, dat op de twaalfde dag van elke maand, voor het eerst op twaalf augustus tweeduizend één, de Vennootschap de in deze overeenkomst bedongen uitkeringen zal overmaken op een door de pensioengerechtigde aangewezen bankrekening”
Met ‘de Vennootschap’ wordt in deze overeenkomst [B] bedoeld.
2.6.
Op een zeker moment is [B] Pensioen B.V. (hierna te noemen: de pensioen BV) opgericht. Vanaf augustus 2001 is er namens [B] vanuit de pensioen BV ter zake het ouderdomspensioen maandelijks het bruto bedrag van € 6.959,- (netto € 4.537,81) aan [A sr] uitgekeerd.
2.7.
Bij brief van 21 juli 2011 hebben [A jr] (in zijn hoedanigheid van directeur van [B]) en [betrokkene] (in zijn hoedanigheid van commissaris van [B]) aan [A sr] onder meer het volgende geschreven:
“Welnu na moeizaam 2010 en nu een zeer zeer moeizaam 1e half jaar 2011 moeten wij u thans helaas mededelen dat de vennootschap [B] Pensioen BV geen middelen meer heeft om uw pensioen volledig te kunnen betalen.
(…)
Daarom zal met ingang van deze maand Julibruto€ 3.475,- worden overgemaakt.”
2.8.
In de maanden juli tot en met oktober 2011 heeft [B] ter zake van ouderdomspensioen maandelijks het bedrag van € 3.475,- aan [A sr] uitgekeerd. Sindsdien zijn geen bedragen meer aan [A sr] uitgekeerd.
2.9.
Op 11 november 2011 heeft [A sr], na daartoe verkregen verlof, ten laste van [B] conservatoir beslag doen leggen onder Ned Train B.V.
2.10.
[B] heeft [A sr] in kort geding gedagvaard, waarbij [B] onder meer opheffing van het conservatoire beslag onder Ned Train B.V. heeft gevorderd, alsmede een verbod aan [A sr] om enig ander beslag onder [B] dan wel haar schuldeisers te doen leggen ter zake van de door [A sr] vermeende vordering uit hoofde van de pensioenafspraken op [B].
2.11.
In zijn vonnis van 1 december 2011 heeft de Voorzieningenrechter deze vordering afgewezen en daarbij onder meer overwogen:
“4.7. (..) In de akte van de aandelenoverdracht van 6 augustus 2001 is door partijen met betrekking tot het pensioen van [A sr] een clausule opgenomen waarin comparanten verklaren “dat “levenslang” maandelijks een netto-bedrag van tienduizend gulden f 10.000,- (vierduizend vijfhonderdzevenendertig euro en éénentachtig eurocent € 4.537,81) aan verkoper als pensioengerechtigde door de vennootschap wordt betaald”. Verderop in de clausule verklaren de comparanten “dat op de twaalfde dag van elke maand, voor het eerst op twaalf augustus tweeduizend één, de Vennootschap de in deze overeenkomst bedongen uitkeringen zal overmaken…”
Vervolgens is direct vanaf die datum uitvoering aan die clausule gegeven doordat (tot juli 2011) maandelijks feitelijk iedere twaalfde dag van de maand het netto equivalent van een bedrag van € 6.959,- bruto aan [A sr] is betaald. (…)
De tekst van de pensioenclausule in samenhang met de uitvoering van de clausule door [B] laat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter maar één uitleg van die clausule toe, te weten dat [A sr] recht heeft op een maandelijkse pensioenuitkering van f 10.000,- en dat [B] verplicht is tot betaling.”
2.12.
Bij exploot van 8 december 2011 heeft [A sr] de in executoriale vorm uitgegeven grosse van de notariële akte van 6 augustus 2001 laten betekenen aan [B] en [B] daarbij gesommeerd tot voldoening van een bedrag van € 24.472,91 (zijnde het pensioen over de maanden juni tot en met november 2011 na aftrek van de reeds door [B] betaalde bedragen en vermeerderd met de contractuele boete en kosten).
2.13.
[B] heeft [A sr] vervolgens (wederom) in kort geding gedagvaard en gevorderd dat de voorzieningenrechter [A sr] zal verbieden om de grosse van de notariële akte van augustus 2001 ten uitvoer te leggen, althans de executie van deze notariële akte te staken en gestaakt te houden. [B] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [A sr] misbruik maakt van recht door de notariële akte van 6 augustus 2001 ten uitvoer te leggen, aangezien de inhoud van deze akte tussen partijen ter discussie staat.
2.14.
Bij vonnis van 13 december 2011 heeft de voorzieningenechter de vordering van [B] afgewezen. Zij overweegt daartoe (onder meer):
“4.2. Uit de notariële akte van 6 augustus 2001 blijkt voldoende duidelijk welk bedrag aan [A sr] als pensioengerechtigde dient te worden betaald, namelijk het bedrag van fl. 10.000,- (€4.537,81). Voorts blijkt uit de notariële akte duidelijk dat [B] debiteur is. De notariële akte voorziet weliswaar in de mogelijkheid voor [B] om deze verplichting over te dragen aan een pensionvennootschap, maar dat dit na het verlijden van de notariële akte ook daadwerkelijk is gebeurd heeft [B] niet gesteld en het is evenmin aannemelijk geworden. Dat de pensioen BV vanaf augustus 2011 maandelijks pensioen betalingen aan [A sr] heeft gedaan, dwingt niet tot de conclusie dat de schuld is overdragen, aangezien niet duidelijk is gemaakt wie uiteindelijk de pensioenverplichting draagt. Daar komt nog bij dat in geval van overdracht van de pensioenverplichting [B] garant heeft te staan voor de nakoming daarvan. De stelling van [B] dat uit de notariële akte de vordering niet duidelijk blijkt, omdat daarover discussie bestaat, moet dus worden verworpen.”
2.15.
[B] heeft tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 13 december 2011 hoger beroep ingesteld, waarin zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en alsnog tot toewijzing van haar vordering over te gaan. Voorts heeft zij gevorderd [A sr] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen ter uitvoering van de het vonnis van 13 december 2011 door haar is voldaan.
2.16.
Het Hof heeft op 22 mei 2012 vonnis gewezen en de vorderingen van [B] toegewezen. Het Hof heeft daartoe (onder meer) als volgt overwogen:
“3.5. Bij de beoordeling van de grieven strekt tot uitgangspunt dat, wil de notariële akte van 6 augustus 2001 voor de inning van de in de akte genoemde maandelijkse pensioentermijnen als executoriale titel ten uitvoer kunnen worden gelegd, de verschuldigdheid van die termijnen uit de akte op voldoende wijze moet blijken. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.
3.6.
Het is juist dat de voorzieningenrechter aan de door [B] bedoelde zin in de notariële akte geen aandacht heeft besteed. Nu de zin – volgens de tekst – betrekking heeft op de exacte omvang en de inhoud van de rechten en verplichtingen ligt het voor de hand om te onderzoeken welke betekenis partijen over en weer redelijkerwijze aan deze bepaling hebben mogen en moeten geven.
3.7.
Volgens [B] wordt in de bepaling verwezen naar de op 8 september 1992 door [B] en [A sr] ondertekende pensioenbrief en naar de in november 1997 op basis daarvan per 31 december 1997 gemaakte pensioenberekening. Volgens [A sr] is die pensioenberekening echter geheel niet relevant, maar wordt in de notariële akte verwezen naar “de mondelinge overeenkomst die [A sr] zelf met [B] B.V. had gemaakt, nog voordat de aandelen werden verkocht en overgedragen.”
3.8.
Het hof constateert dat [A sr] dat het bestaan van de gestelde mondelinge overeenkomst op geen enkele wijze is onderbouwd en/of gedocumenteerd en dat door hem ook niet aannemelijk is gemaakt dat zijn contractspartijen bij de notariële akte, waaronder [A sr] junior, van de door hem genoemde mondelinge overeenkomst op de hoogte (laat staan: daarmee “genoegzaam bekend”) waren. Voorts verhoudt het standpunt van [A sr] zich moeilijk met de door hem niet weersproken stelling van [B] dat de (hierna nog te bespreken) voorziening van f 1.238.240 na 1997 niet meer is herberekend en bij de aandelenoverdracht van 6 augustus 2001 op de balans van [B] stond, terwijl aangenomen mag worden dat het in “de mondelinge overeenkomst" aanzienlijk verhoogde pensioen zou hebben moeten leiden tot een aanzienlijk verhoogde reservering.
3.9.
Naar het oordeel van het hof is daarentegen wel aannemelijk hetgeen [B] omtrent de bedoelde bepaling in de akte heeft aangevoerd. Tussen partijen is immers niet in geschil dat op 8 september 1992 tussen [B] en [A sr] een pensionovereenkomst tot stand is gekomen, waarin in 1986 met [A sr] gemaakte aanspraken zijn vastgelegd. Daarin is bepaald dat het ouderdomspensioen van [A sr] 2,33% per dienstjaar bedraagt met een maximum van 70% over de hoogste pensioengrondslag van de laatste 5 jaar. De pensioendatum van [A sr] is vastgesteld op de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt. Later (bij addendum van 26 november 1997) is deze ingangsdatum van het pensioen vervoegd naar 60 jaar. In dezelfde periode, te weten op 21 november 1997, is een pensionberekening gemaakt, waarin wordt uitgegaan van een doelvermogen bij 60 jaar.
3.10.
Op grond van het vorenstaande is aannemelijk dat partijen wat betreft de inhoud en de omvang van de pensioenverplichtingen hebben verwezen naar de pensioenbrief van 8 september 1992 en de pensioenberekening van 21 november 1997.”

3.De vordering in conventie

3.1.
[A sr] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor recht verklaart dat [B] gehouden is om aan [A sr] elke maand gedurende het leven van [A sr] een bedrag te betalen van € 6.959,-, met veroordeling van [B] in de kosten van de procedure.
3.2.
[A sr] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [B] tekortschiet in de nakoming van haar verplichting voortvloeiend uit de notariële akte d.d. 6 augustus 2001. Partijen zijn daarin immers overeengekomen dat [B] gedurende het leven van [A sr] maandelijks fl. 10.000,- bij wijze van pensioen aan [A sr] zal betalen, hetgeen [B] nalaat.
3.3.
[B] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De vorderingen in reconventie

4.1.
[B] vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat [A sr] krachtens het arrest van het Hof Amsterdam van 22 mei 2012 een bedrag van € 58.953,91, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan [B] verschuldigd is. Voorts vordert [B] [A sr] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 524.909,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [A sr] in de kosten van de procedure.
4.2.
[B] legt aan haar vordering onverschuldigde betaling ten grondslag. De pensioenbepaling in de notariële akte is verkeerd uitgelegd als gevolg waarvan [B] aan [A sr] jarenlang (onverschuldigd) te veel pensioen heeft betaald.
4.3.
[A sr] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hier, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [B] gehouden is ter zake ouderdomspensioen enig bedrag aan [A sr] uit te keren. Partijen verschillen echter van mening over de vraag wat de hoogte van het door [B] aan [A sr] te betalen bedrag is. Meer in het bijzonder verschillen partijen van mening over de uitleg van de volgende passage in de akte van 6 augustus 2001 (hierna: de akte):
“(…) de comparanten handelende als gemeld, verklaren dat “levenslang”maandelijks een netto-bedrag van tienduizend gulden (f 10.000,-) (vierduizend vijfhonderdzevenendertig euro en éénentachtig eurocent € 4.537,81) aan verkoper als pensioengerechtigde door de vennootschap wordt betaald. Met betrekking tot de exacte omvang en inhoud van de rechten en verplichtingen worden verwezen naar de dienaangaande door de Vennootschap gesloten pensioenovereenkomst, welke aan partijen genoegzaam bekend is.(…)”
5.3.
[A sr] heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de akte volgt dat [B] gehouden is gedurende het leven van [A sr] maandelijks een bedrag van fl. 10.000,- (€ 4.537,81 netto) bij wijze van pensioen aan hem te voldoen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [A sr] het volgende aangevoerd.
5.4.
[A sr] heeft zijn onderneming in 2001 verkocht onder de voorwaarde dat hij iedere maand een pensioenuitkering van fl. 10.000,- zou ontvangen. [A sr] zou emigreren naar Mallorca en was voor zijn inkomen volledig afhankelijk van dit bedrag. [A sr] was slechts bereid om zijn onderneming onder deze voorwaarde te verkopen. Deze voorwaarde is voorafgaand aan de verkoop uitgebreid besproken en is ook vastgelegd in de intentieovereenkomst van 27 april 2001. [A sr] heeft bij notariële akte van 6 augustus 2001 zijn aandelen overgedragen. De pensioenafspraak is (ook) in deze akte vastgelegd. Uit de tekst van de bepaling in de akte volgt duidelijk en ondubbelzinnig dat partijen zijn overeengekomen dat [A sr] gedurende zijn leven aanspraak kan maken op een maandelijkse pensioenuitkering van fl. 10.000,-. De tekst van de pensioenbepaling geeft geen ruimte voor een andere uitleg, aldus [A sr].
[B] heeft tot medio 2011 ook uitvoering aan deze afspraak heeft gegeven. Hieruit kan worden afgeleid dat het ook daadwerkelijk de bedoeling van partijen was dat [A sr] maandelijks fl. 10.000,- aan pensioen zou ontvangen. Bovendien heeft [B] de betalingsverplichting erkend in haar brief van 21 juli 2011. [B] stelt in deze brief immers
dat er geen middelen meer zijn om het pensioen van [A sr] volledig te betalen. Het feit dat de pensioenreservering niet is verhoogd en/of is herberekend na 1997, doet niet af aan de tussen partijen gemaakte afspraak. [A sr] heeft voorts verwezen naar de op 20 oktober 2011 tussen Stemaring Holding B.V. en BSB Holding B.V. (de vennootschap van [A jr]) gesloten ‘Overeenkomst tot aanpassing (ver)koopsom aandelentransacties d.d. 6 augustus 2003’. In deze overeenkomst is bepaald dat Stemaring Holding B.V. een bedrag van
€ 250.000,00 aan BSB Holding B.V. dient te betalen ter compensatie van de te hoog vastgestelde verkoopsom voor de aandelen van [B]. Volgens [A sr] kan uit deze overeenkomst worden afgeleid dat [B] erkent dat zij gehouden is maandelijks
fl. 10.000,- aan [A sr] te voldoen.
5.5.
[B] heeft de stellingen van [A sr] betwist. In de betreffende bepaling in de akte staat ‘dat met betrekking tot de exacte omvang en inhoud van de rechten en verplichtingen wordt verwezen naar de dienaangaande door de vennootschap gesloten pensioenovereenkomst, welke aan partijen genoegzaam bekend is’. Hiermee wordt gedoeld op de pensioenbrief d.d. 8 september 1992, het addendum bij de pensioenbrief van 26 november 1997 en de pensioenberekening uit 1997. Hieruit volgt dat [A sr] aanspraak heeft op een pensioenuitkering van fl. 2.500,- en niet fl. 10.000,- zoals [A sr] stelt. [B] verwijst in dit verband naar het hiervoor onder 2.16 opgenomen arrest van het Hof Amsterdam. Aan de intentieovereenkomst d.d. 27 april 2001 kan geen betekenis worden toegekend. Deze overeenkomst is immers slechts door [A sr] ondertekend en is nooit met [A jr] besproken. Uit de intentieovereenkomst volgt niet dat de uitkering van fl. 10.000,- betrekking heeft op het pensioen van [A sr]. Voor zover dit wel betrekking heeft op een pensioenuitkering, hebben partijen in de akte afwijkende afspraken gemaakt ter zake de pensioenverplichting van [B]. Het feit dat er jarenlang maandelijks fl. 10.000,- aan [A sr] is betaald kan niet worden gezien als een bevestiging van de bedoeling van partijen en/of een erkenning van de betalingsverplichting. De administratie van [B] werd door [betrokkene] gedaan en [B] was zelf niet op de hoogte van deze betalingen. Ook de brief van 21 juli 2011 kan niet worden gezien als een erkenning van de pensioenverplichting. Deze brief is bovendien door [betrokkene] opgesteld.
[B] heeft bovendien aangevoerd dat de pensioenreservering op de balans te laag was om aan de door [A sr] gestelde afspraak te voldoen. Ook hierom is de door [A sr] verdedigde uitleg van de pensioensafspraak niet aannemelijk. [B] heeft betwist dat uit genoemde overeenkomst van 20 oktober 2011 een erkenning van de pensioenafspraak kan worden afgeleid.
5.6.
Bij de beoordeling van de vraag hoe de pensioenbepaling uit de akte moet worden uitgelegd is niet alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bewoordingen van die afspraak bepalend. Naar vaste jurisprudentie komt het bij de beantwoording van die vraag immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bewoordingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de bewoordingen van de eerste zin van de pensioenbepaling in de akte helder is; in deze zin kan niets anders worden gelezen dan dat [B] zich heeft verbonden om gedurende het leven van [A sr] maandelijks
fl. 10.000,- ter zake van ouderdomspensioen aan hem uit te keren.
De rechtbank volgt [B] niet in haar stelling dat er (meer) betekenis moet worden gehecht aan de tweede zin van de pensioenbepaling en dat daarmee wordt verwezen naar de pensioenbrief van 1992 en het daarbij behorende addendum uit 1997. [B] heeft in dit kader onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die haar stelling kunnen onderbouwen. [B] heeft niet weersproken dat de situatie in 2000/begin 2001 (wezenlijk) anders was dan die ten tijde van de ondertekening van meergenoemde pensioenbrief omdat [A sr] in 2000/2001 zijn bedrijf wilde verkopen, naar Mallorca zou emigreren en daardoor voor zijn inkomen volledig afhankelijk zou zijn van het pensioen dat hij van [B] zou ontvangen. Dat onder deze omstandigheden voor de hoogte van dit pensioen zonder meer zou worden aangehaakt bij de destijds in 1992 daarover gemaakte afspraken ligt - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet direct voor hand. Voorts heeft [B] niet (onderbouwd) gesteld wat de bedoeling, zin en/of strekking van de eerste zin van de pensioenbepaling is, indien haar lezing van die bepaling - namelijk dat niet het in die eerste zin genoemde bedrag, maar de pensioenbrief uit 1992 voor de omvang van de aangegane pensioenverplichting bepalend is - wordt gevolgd. De rechtbank acht voorts - zonder nadere toelichting, die door [B] niet is gegeven - niet aannemelijk dat de notaris in 2001 bedoeld heeft te verwijzen naar een pensioenbrief uit 1992 (die neerkomt op een pensioenuitkering van fl. 2.500,-) en daarbij tevens in dezelfde bepaling expliciet heeft opgenomen dat er maandelijks een pensioenbedrag van fl. 10.000,- moet worden betaald.
5.8.
Dat het ook de bedoeling van partijen in 2001 was de betalingsverplichting vast te stellen op fl. 10.000,- , wordt bevestigd door het feit dat [B] gedurende vele jaren, tot medio 2011, daadwerkelijk heeft voldaan aan voornoemde verplichting. De rechtbank acht het onaannemelijk - bijzondere omstandigheden daargelaten, die hier gesteld noch gebleken zijn - dat [A jr] als (indirect) aandeelhouder en bestuurder van [B] gedurende tien jaar niet op de hoogte zou zijn geweest van de maandelijkse betalingen aan [A sr]. Bovendien heeft [A jr] de brief van 21 juli 2011 (2.7) in zijn hoedanigheid van directeur van [B] ondertekend. De niet nader onderbouwde stelling van [B] dat deze brief niet kan worden gezien als een erkenning van de pensioenverplichting, maar hooguit als (de erkenning van) een morele verplichting jegens [A sr] wordt verworpen. De zinsnede dat er geen middelen meer zijn om "uw pensioen volledig te kunnen betalen" kan bezwaarlijk anders worden begrepen dan dat [B] zich terdege bewust was van de op haar rustende betalingsverplichting.
5.9.
Anders dan [B] heeft betoogd, doet het enkele feit dat er geen hogere pensioenreservering is opgenomen op de balans van de vennootschap, althans dat er na 31 januari 1997 geen dotaties meer hebben plaatsgevonden, aan het vorenstaande niet af, nu deze omstandigheid op zichzelf niet uitsluit dat bij of voorafgaand aan het sluiten van de akte (nadere) pensioenafspraken zijn gemaakt. Ook de verwijzing van [B] naar een brief van 4 augustus 2004 van [betrokkene] namens [B] aan de belastingdienst (productie 4 bij antwoord) en de omstandigheid dat [betrokkene] daarin uitgaat van de pensioenbrief als grondslag voor de pensioenverplichting, maakt vorenstaande niet anders. Vast staat immers dat [betrokkene] namens [B] in diezelfde tijd en ook in de jaren erna maandelijks het equivalent van de in akte genoemde fl. 10.000,00 aan [A sr] uitkeerde.
5.10.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt de rechtbank tot de conclusie dat [B] zich in de pensioenbepaling in de akte heeft verbonden om gedurende het leven van [A sr] maandelijks fl. 10.000,- te betalen, zodat de vordering in conventie zal worden toegewezen. Hetgeen verder door [A sr] is aangevoerd behoeft gelet hierop geen nadere bespreking.
5.11.
[B] zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De door [B] te vergoeden kosten aan de zijde van [A sr] worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding €  103,35
- griffierecht 267,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal €  1.274,35
5.12.
De vorderingen in reconventie zullen, gelet op hetgeen in conventie is overwogen, worden afgewezen.
5.13.
[B] zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De door [B] te vergoeden kosten aan de zijde van [A sr] worden tot op heden begroot op € 1.290,00 (salaris advocaat 1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 2.580,00).
5.14.
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [B] B.V. gehouden is om aan [A sr] iedere maand gedurende het leven van [A sr] een bedrag te betalen van € 6.959,- (bruto),
6.2.
veroordeelt [B] B.V. in de proceskosten, aan de zijde van [A sr] tot op heden begroot op € 1.274,35,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen af,
6.6.
veroordeelt [B] B.V. in de proceskosten, aan de zijde van [A sr] tot op heden begroot op € 1.290,00,
6.7.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Jochem en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2013. [1]

Voetnoten

1.type: