ECLI:NL:RBNHO:2013:9459

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 13-1710
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwaardering van courante effecten in het kader van goedkoopmansgebruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de afwaardering van effecten in het kader van de vennootschapsbelasting. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.A.N. van de Kimmenade, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2005 en 2006, opgelegd door de Belastingdienst. De inspecteur had de aanslag voor 2005 verlaagd na een uitspraak op bezwaar, maar de aanslag voor 2006 bleef gehandhaafd. Eiseres stelde dat de effecten in het beleggingsfonds [B BEDRIJF] afgewaardeerd moesten worden op basis van goedkoopmansgebruik, omdat deze effecten door beleggingsfraude in 2008 aanzienlijk in waarde waren gedaald.

De rechtbank oordeelde dat de effecten tot en met 9 december 2008 vrij verhandelbaar waren en dat er geen reden was om de waarde van de effecten in 2005 en 2006 lager te waarderen dan de kostprijs of de beurskoers. De rechtbank stelde vast dat de beleggingsfraude, die pas na de balansdatum aan het licht kwam, geen invloed had op de waardering van de effecten op de balansdata. De rechtbank concludeerde dat de beroepen van eiseres ongegrond waren en dat de aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2005 en 2006 gehandhaafd moesten blijven.

De uitspraak benadrukt het belang van de waardering van courante effecten en de toepassing van goedkoopmansgebruik in de fiscale praktijk. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft de beslissing openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 13/1710 en 13/1711
Uitspraakdatum: 17 oktober 2013
Uitspraak in de gedingen tussen
[X] B.V., statutair gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: mr. P.A.N. van de Kimmenade,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Eindhoven, verweerder.

1.Procesverloop

1.1.
Verweerder heeft met dagtekening 15 augustus 2009 aan eiseres voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [NUMMER]) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.863.136.
1.2.
Verweerder heeft met dagtekening 22 augustus 2009 aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [NUMMER]) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 386.300.
1.3.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 maart 2013 het belastbaar bedrag nader vastgesteld op € 2.700.948 en de aanslag 2005 overeenkomstig verminderd en bij beschikking heffingsrente vergoed.
1.4.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 februari 2013 de aanslag 2006 gehandhaafd.
1.5.
Eiseres heeft tegen beide uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2013.
Namens eiseres is daar haar gemachtigde verschenen, bijgestaan door mr. drs. M.P.A. Horsmans. Namens verweerder zijn verschenen mr. ing. J.J.M. Hezemans en J. van Dinther.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De activiteiten van eiseres bestaan met name uit het beleggen van vermogen, het houden en financieren van deelnemingen en het financieren van haar directeur-aandeelhouder. De bezittingen van eiseres bestonden in 2005 en 2006 met name uit deelnemingen, een effectenportefeuille, een vordering op de aandeelhouder en liquide middelen.
2.2.
Het beheer van de effectenportefeuille was in 2005 en 2006 ondergebracht bij een kantoor dat is gespecialiseerd in vermogens- en effectenbeheer. De effectenportefeuille werd aangehouden bij [A BEDRIJF] Bank.
2.3.
De effectenportefeuille bestond uit vele soorten effecten. In de jaren 2005 en 2006 had eiseres onder andere effecten in het beleggingsfonds [B BEDRIJF] in bezit.
2.4.
Als waarderingsstelsel voor de effecten hanteerde eiseres de waardering tegen kostprijs of de lagere beurskoers.
2.5.
De door eiseres gehouden effecten in [B BEDRIJF] waren beursgenoteerd, te allen tijde direct verhandelbaar, en hadden in 2005 een kostprijs voor eiseres van
€ 534.584 en in 2006 – na uitbreiding van dit belang – van € 1.037.355, terwijl de beurswaarde van die effecten op balansdatum 31 december 2005 respectievelijk 31 december 2006 € 552.490 respectievelijk € 1.099.885 bedroeg.
2.6.
Op 10 december 2008 is bekend geworden dat het beleggingsfonds [B BEDRIJF] is getroffen door de beleggingsfraude veroorzaakt door [A] en diens onderneming, en dat sprake was van een piramideconstructie.

3.Geschil

3.1.
Het geschil betreft de vraag of het belang in het beleggingsfonds [B BEDRIJF] in 2005 en 2006 door eiseres op grond van goedkoopmansgebruik kan worden afgewaardeerd tot nihil, althans tot een lagere waarde dan de laagste van kostprijs of beurskoers, en zo ja, in hoeverre dan rekening dient te worden gehouden met een mogelijk te ontvangen schadevergoeding.
3.2.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag 2005 tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.166.094, en vermindering van de belastingaanslag 2006 tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 116.201 (negatief).
3.3.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat tot en met 9 december 2008 de door eiseres gehouden effecten [B BEDRIJF] vrij verhandelbaar waren en konden worden verkocht aan een derde tegen de toen geldende beurskoers.
4.2.
In het economische verkeer was tot 10 december 2008 niets bekend omtrent malversaties door [A]. De beurskoers van de effecten [B BEDRIJF] was op 31 december 2005 respectievelijk 31 december 2006 hoger dan de kostprijs van eiseres.
4.3.
De rechtsvraag die partijen verdeeld houdt, is of en, zo ja, in hoeverre bij de vaststelling van de verschuldigde belasting over 2005 en 2006 rekening mag worden gehouden met het na balansdatum gebleken feit dat de effecten [B BEDRIJF] onderdeel waren van de fraude gepleegd door [A] waardoor de effecten op balansdatum niets – althans beduidend minder dan de beurskoers – waard zouden zijn, of dat voor deze afwaardering in 2005 en 2006 nog geen aanleiding was.
4.4.
Een waarderingsstelsel waarbij courante effecten worden gewaardeerd op kostprijs of lagere beurskoers is in overeenstemming met goedkoopmansgebruik. Eiseres stelt dat daarenboven rekening gehouden moet worden met het feit dat in december 2008 duidelijk is geworden dat sprake was van beleggingsfraude waardoor de effecten op balansdatum in 2005 respectievelijk 2006 geen, althans een geringe, waarde zouden hebben.
4.5.
De rechtbank overweegt dat bij de waardering van activa en passiva op de fiscale balans rekening mag worden gehouden met feiten en omstandigheden die bekend zijn geworden na de balansdatum die licht werpen op de waarde op balansdatum. Echter, in casu is sprake van courante effecten waarvan de waarde in het economische verkeer op enig moment gelijk is aan de beurskoers omdat de effecten voor die prijs verhandelbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het op grond van goedkoopmansgebruik niet toegestaan deze courante effecten in 2005 en 2006 lager dan tegen kostprijs of lagere beurskoers te waarderen nu de in december 2008 aan het licht gekomen beleggingsfraude – en de betekenis daarvan voor de waarde van de onderhavige effecten – geen licht werpt op de waarde in het economische verkeer ultimo 2005 en 2006 van diezelfde effecten. Immers, ultimo 2005 en 2006 waren de effecten, ongeacht de in december 2008 gebleken beleggingsfraude, verhandelbaar voor een tegenprestatie gelijk aan de beurskoers. Voor een lagere waardering dan kostprijs of lagere beurswaarde op balansdatum in 2005 respectievelijk 2006 op grond van een in december 2008 gebleken beleggingsfraude is dan geen reden.
4.6.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, voorzitter, mr. A. van Dongen en
mr. S.K.A. Efstratiades, rechters, in tegenwoordigheid van drs. A.M. Jones, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.