ECLI:NL:RBNHO:2013:9092

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 augustus 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
15/800524-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol met verwerping van het verweer van ontbreken opzet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 augustus 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 1 mei 2013 op Schiphol werd aangehouden. De verdachte, afkomstig uit Suriname, arriveerde met vlucht PY994 en werd tijdens een controle betrapt met een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in zijn handbagage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. L.B. Haneveld, vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de raadsman, mr. T.J. Stapel, pleitte voor vrijspraak op basis van het ontbreken van opzet.

De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte, dat hij de cocaïne niet wist te bevatten, als ongeloofwaardig bestempeld. De verdachte had de koekjes zelf in zijn handbagage gedaan en de rechtbank oordeelde dat het gewicht van de handbagage, dat meer dan twee kilogram cocaïne bevatte, niet onopgemerkt kon zijn gebleven. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland had gebracht, wat in strijd is met de Opiumwet.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn geestelijke gezondheid, en besloot af te wijken van de gebruikelijke strafmaat voor dergelijke feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800524-13
Uitspraakdatum: 15 augustus 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 augustus 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem te Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.B. Haneveld en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.J. Stapel, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 mei 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2 Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Verdachte is op 1 mei 2013 met vlucht PY994 vanuit Suriname aangekomen op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Tijdens een verscherpte controle wordt de handbagage van verdachte, bestaande uit een gele plastic tas en een schoudertas, gecontroleerd. In de gele plastic tas zit een witte plastic tas met pakken met koekjes. De pakken voelen abnormaal zwaar aan. Als verbalisant een pakje opent, ruikt hij een sterke chemische lucht. Middels een fretboortje is een opening gemaakt in één van de koekjes. Bij terugtrekking blijft een witte stof kleven aan het fretboortje. Deze witte stof geeft een positieve kleurreactie op de MMC cocaïnetest. Hierop is verdachte aangehouden. [2] De inhoud van de handbagage van verdachte is nader onderzocht. Het totale nettogewicht van de daarin aangetroffen stof bedraagt circa 2189,9 gram. Van de aangetroffen stof zijn acht representatieve monsters genomen en deze monsters zijn ter analyse overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam, [3] waar is geconcludeerd dat het ingezonden onderzoeksmateriaal cocaïne bevat. [4]
3.3 Bewijsoverweging
Door de raadsman is betoogd dat er vrijspraak dient te volgen, omdat er geen sprake is van opzet nu verdachte niet wist dat de koekjes cocaïne bevatten.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog en overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij de koekjes heeft gekregen bij een winkel in de tax free omgeving van het vliegveld. Verdachte zou andere etenswaren hebben gekocht in het winkeltje en zou deze koekjes er gratis bij hebben gekregen van de winkelier. Verdachte heeft de pakken met koekjes zelf in zijn handbagage gedaan. Naar het oordeel van rechtbank is de verklaring van verdachte volstrekt ongeloofwaardig, nu er meer dan twee kilogram aan cocaïne in de koekjes zat. Het kan niet anders dan dat verdachte dit gewicht in dat geval bij aanreiking zou zijn opgevallen, aangezien de pakjes ruim twee keer zo veel wogen als op de verpakking was aangegeven. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat vanuit Suriname per vliegtuig veel drugs naar Europa worden gesmokkeld, met name ook door koeriers die ten behoeve van organisaties handelen en weten wat zij doen. Het is onwaarschijnlijk dat een organisatie - op de wijze zoals uit de verklaring van verdachte zou volgen - meer dan twee kilogram cocaïne, een hoeveelheid die een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt, laat vervoeren door een onwetende en voor de organisatie onbekende koerier. Dat zou immers aanzienlijke risico’s voor de organisatie met zich brengen, zoals het risico van verlies van de cocaïne dan wel het risico dat de koerier later niet meer kan worden achterhaald.
Door het voornoemde is de verklaring van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig en uitsluitend bedoeld om de waarheid te verhullen, te weten dat verdachte wel degelijk wist dat er cocaïne in de koekjes zat. De rechtbank acht dan ook het opzet van verdachte op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de in de handbagage aangetroffen hoeveelheid cocaïne bewezen.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 1 mei 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden onvoorwaardelijk met aftrek van het voorarrest.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van meer dan twee kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Ten aanzien van de strafmaat heeft de raadsman de rechtbank verzocht om rekening te houden met de ziekte waaraan verdachte lijdt. De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel er geen onderbouwende stukken zijn overgelegd over de gezondheidstoestand van verdachte, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan het feit dat verdachte aan schizofrenie lijdt en hiervoor het medicijn Haldol slikt. Dit laatste is door zijn advocaat ook nagevraagd bij de PI. Gelet op de indruk die verdachte tijdens de terechtzitting achterliet, is de rechtbank van oordeel dat de kans alleszins reëel is dat misbruik is gemaakt van de beperkte geestesvermogens van verdachte. Gelet op deze persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om in aanzienlijke mate af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd en ten aanzien van dit soort strafbare feiten in gevallen met een vergelijkbare hoeveelheid cocaïne pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot drie (3) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.G.M. van den Hoogen, voorzitter,
mr. A.C.M. Rutten en mr. J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Keulers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 augustus 2013.
Mr. Van den Hoogen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 1 mei 2013 met bijlagen, dossierparagraaf 1.1.
3.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 4 mei 2013, dossierparagraaf 1.1.4.
4.Een schriftelijk bescheid, te weten een deskundigenrapport van het Douanelaboratorium Amsterdam d.d. 23 mei 2013 met kenmerk A065.3.030189 en laboratoriumnummer 5190 X 13, losse dossierbijlage.