ECLI:NL:RBNHO:2013:9090
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Medeplegen van invoer van cocaïne te Schiphol met verwerping van psychische overmacht
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne naar Nederland. De verdachte, geboren in Marokko en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne op 2 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. M. Kubbinga, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd tijdens de terechtzitting en de rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder proces-verbaal van aanhouding en camerabeelden.
De verdediging heeft een beroep gedaan op psychische overmacht, stellende dat de verdachte onder druk stond van een opdrachtgever en daardoor niet in staat was om weerstand te bieden tegen het vervoeren van de cocaïne. De rechtbank heeft dit verweer echter verworpen, omdat de verdachte onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een zodanige druk dat hij geen weerstand kon bieden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit, namelijk het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, wettig en overtuigend bewezen is.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. S. Ok, mr. S.M. Christiaan en mr. H.M. Molenaar, en is openbaar uitgesproken op 6 september 2013.