ECLI:NL:RBNHO:2013:9089

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 augustus 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
15/800616-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne via Schiphol door verdachte zonder vaste woon- of verblijfplaats

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 augustus 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 21 mei 2013 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens een douanecontrole werd in de handbagage van de verdachte een koffer aangetroffen met daarin chocolaatjes die cocaïne bevatten. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de chocolaatjes verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de inhoud van haar bagage en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die haar onwetendheid konden onderbouwen. De rechtbank achtte het opzet van de verdachte op de invoer van cocaïne bewezen, ondanks haar verweer. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis, waarbij zij de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte in overweging nam. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800616-13
Uitspraakdatum: 15 augustus 2013
Tegenspraak
Promisvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 augustus 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.B. Haneveld en van wat verdachte en haar raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 21 mei 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een
(ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 21 mei 2013 komt verdachte vanuit Suriname op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aan. Tijdens een douanecontrole wordt de handbagage van verdachte, bestaande uit een meerkleurige koffer, gecontroleerd. In deze koffer treft de verbalisant in twee geel gekleurde plastic tassen, doorzichtige zakken met daarin chocolaatjes aan. De verbalisant voelt dat de chocolaatjes heel hard zijn. Hierop heeft de verbalisant een van de zakken opengemaakt en een chocolaatje uit de verpakking gehaald. Nadat hij het chocolaatje met een mes in tweeën heeft gesneden, ziet hij aan de binnenkant een witte substantie. [2] Deze witte stof geeft een positieve kleurreactie op de MMC cocaïnetest. Hierop is verdachte aangehouden. [3] De inhoud van de handbagage van verdachte is nader onderzocht. In totaal worden er vier zakken met chocolade bonbons aangetroffen: twee groene, één rode en één blauwe verpakking. Het totale nettogewicht van de aangetroffen stof in de chocolade bonbons in de zakken bedraagt circa 2014,2 gram. Van de aangetroffen stof zijn vier representatieve monsters genomen en deze monsters zijn ter analyse overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam, [4] waar is geconcludeerd dat het ingezonden onderzoeksmateriaal cocaïne bevat. [5]
3.3. Bewijsoverweging
Door en namens verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne, nu zij de chocolaatjes waarin later cocaïne is aangetroffen op de luchthaven in Suriname heeft gekocht en zij niet wist dat in de chocolaatjes cocaïne zat.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat in zaken als deze, waarin bij de inreis in Nederland in hand- of ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt geldt dat een passagier zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn of haar bagage. Van dat uitgangspunt moet worden afgeweken als het op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk is dat die passagier met die inhoud niet bekend was en daarmee niet bekend had behoren te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden geen sprake is en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat zij de zakken met chocolaatjes in een winkel op de luchthaven heeft gekocht. Zij wilde deze chocolaatjes meenemen als een cadeautje voor haar zus. Vooraf heeft zij met een kennis, genaamd [getuige 1], onder andere gesproken over de chocolaatjes, waarbij zij aan hem vertelde dat ze op zoek was naar een specifiek soort chocolaatjes, die zij in de stad nergens kon vinden. [getuige 1] zou haar gezegd hebben dat die chocolaatjes op de luchthaven werden verkocht. Later heeft [getuige 1] haar nog gebeld met de vraag hoe het met haar ging en of het al gelukt was de chocolaatjes te vinden. Uiteindelijk heeft ze de specifieke chocolaatjes die ze voor haar zus wilde hebben, niet voor haar vertrek kunnen vinden. Eenmaal aangekomen op de luchthaven, is ze naar een Hindoestaan gegaan die een winkel heeft achter de douane op Zanderij. Die winkelier zou haar gevraagd hebben of ze vandaag iets zoets wilde hebben en toen zou ze geantwoord hebben dat ze Praline chocolaatjes wilde, waarvan je groene en rode hebt. Hij pakte toen de chocolaatjes blindelings achter de toonbank vandaan en gaf die aan een medewerker die deze chocolaatjes vervolgens voor haar heeft ingepakt. In haar bagage zijn echter niet alleen rode en groene chocolaatjes aangetroffen, waarnaar verdachte volgens eigen zeggen specifiek op zoek was, maar ook een zak blauwe. De rechtbank acht het niet geloofwaardig dat iemand die stad en land heeft afgezocht naar een specifiek soort chocolaatjes, uiteindelijk niet meer goed kijkt of ze wel de juiste chocolaatjes mee krijgt. Daarnaar gevraagd op zitting heeft verdachte hier ook geen logische verklaring voor kunnen geven. Verdachte heeft ook geen aankoopbewijs van de chocolaatjes op de luchthaven, zodat verdachtes verklaring op dit punt ook niet kan worden geverifieerd. Ook moet verdachte zijn opgevallen dat de vier gekochte pakken met chocolaatjes samen opvallend zwaar wogen. Op ieder pak staat als gewicht opgegeven 10.58 oz (ongeveer 298 gram) terwijl de weegschaal bij de Kmar van zo een pak een gewicht liet zien van 709 gram.
Voorts acht de rechtbank het opvallend dat verdachte vanuit Suriname vliegt met een businessclass ticket, terwijl zij op de terugweg economyclass reist, dat dit ticket kort voor vertrek contant is betaald alsmede het feit dat zij inderdaad alleen met handbagage reisde.
Ook haar verklaring dat zij misschien zou worden opgehaald door iemand die zij niet kende, maar die door [getuige 1] zou zijn gevraagd om haar op te halen, maar dat dat niet zeker was, vindt de rechtbank ongeloofwaardig.
De rechtbank neemt in het verlengde hiervan in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat vanuit Suriname per vliegtuig veel cocaïne naar Nederland wordt gesmokkeld door koeriers die tegen een relatief geringe vergoeding ten behoeve van organisaties handelen en weten wat zij moeten doen. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat een organisatie - op de wijze zoals uit de verklaring van verdachte zou moeten volgen - een hoeveelheid cocaïne die een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt, laat vervoeren door een onwetende en onbekende koerier. Dit zou immers aanzienlijke risico's voor de organisatie met zich brengen, zoals het risico van verlies van de cocaïne wanneer de koerier alsnog besluit deze niet mee te nemen of besluit om de snoepjes al tijdens de vlucht op te eten. Ook bestaat het risico dat de koerier later niet meer kan worden achterhaald of dat de koerier de drugs voortijdig zelf ontdekt en dit bij de autoriteiten meldt. Verdachte heeft bovendien verklaard dat noch de winkelier op Zanderij noch [getuige 1] wisten waar zij in Nederland zou gaan verblijven.
Een en ander in onderling verband en samenhang bezien, leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat verdachtes verklaring zo onwaarschijnlijk is, dat deze voor onjuist moet worden gehouden en dat verdachte, in weerwil van hetgeen zij heeft betoogd, wel degelijk bekend was met de aanwezigheid van cocaïne in de chocolaatjes. Haar verklaring dat zij dat niet wist, heeft verdachte kennelijk afgelegd om de waarheid te bemantelen. Aldus acht de rechtbank het opzet van verdachte op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne bewezen.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 21 mei 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden onvoorwaardelijk met aftrek van het voorarrest.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim twee kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken, waarbij vermelding verdient dat verdachte een intelligente vrouw is, die goed bewust moet zijn geweest van haar handelen en bovendien over een goed inkomen beschikte, zodat financiële nood geen argument kan hebben opgeleverd om de cocaïne te smokkelen..
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert.
Verklaart dit feit strafbaar.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.M. Rutten, voorzitter,
mr. J.A.M. Jansen en mr. D.G.M. van den Hoogen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Keulers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 augustus 2013.
Mr. Van den Hoogen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van bevinding en overdracht d.d. 21 mei 2013, dossierparagraaf 2.2.
3.Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 21 mei 2013, dossierparagraaf 1.1.
4.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 4 juni 2013, los opgenomen.
5.Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium Amsterdam d.d.12 juni 2013 met kenmerk 6329 X 13.