ECLI:NL:RBNHO:2013:9071

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
15/800886-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol met bewezenverklaring en strafmaatverweren

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 21 juli 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 4724 gram cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd tijdens de terechtzitting, en er zijn verschillende bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder proces-verbaal van aanhouding en deskundigenrapporten. De rechtbank heeft het bewezen verklaarde feit gekwalificeerd als opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte tot een gevangenisstraf van 45 maanden zou worden veroordeeld, terwijl de verdediging pleitte voor een lagere straf op basis van de hoeveelheid cocaïne die de verdachte volgens afspraak zou vervoeren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte bewust de kans heeft aanvaard dat hij een grotere hoeveelheid cocaïne invoerde dan afgesproken, en heeft de verdediging in dit opzicht verworpen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordeling van de verdachte voor soortgelijke feiten en heeft geoordeeld dat de ernst van het bewezenverklaarde een gevangenisstraf rechtvaardigt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 39 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht toegepast en heeft de beslissing op een zorgvuldige manier gemotiveerd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800886-13
Uitspraakdatum: 1 oktober 2013
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 september 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zwaag Hoorn, locatie Zwaag,
hierna te noemen verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J. Maarleveld en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4724 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- een proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 21 juli 2013 (dossierparagraaf 1.1);
- een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 22 juli 2013 (dossierparagraaf 1.1.4);
- een schriftelijk bescheid, te weten het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam d.d. 5 augustus 2013 met kenmerk 8514 X 13 (los opgenomen).
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 juli 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4724 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijfenveertig (45) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de straf beperkt moet worden tot een straf die voor de van de invoer van 15 gram van een materiaal bevattende cocaïne pleegt te worden opgelegd. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat slechts één schijfje is onderzocht, waardoor de steekproef niet representatief kan worden geacht en heeft verwezen naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam met parketnummer 23-003979-11 waarin het Hof oordeelt dat het onderzoek van één bol van de aangetroffen 125 slikkersbollen, onvoldoende representatief is. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat bij de bepaling van de straf dient te worden uitgegaan van de hoeveelheid cocaïne die verdachte volgens afspraak met de organisatie naar Nederland zou vervoeren.
Tevens heeft de raadsman gesteld dat de eerdere veroordeling van 17 juli 2009 voor feiten op het gebied van de Opiumwet niet ten nadele mee mag worden genomen bij het bepalen van de straf, nu de pleegdata van die feiten meer dan vijf jaar geleden is en voor de bepaling van relevante recidive van de pleegdatum uit dient te worden gegaan. Tenslotte heeft de verdediging bepleit verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden.
Oordeel van de rechtbank
Strafmaatverweer
De rechtbank verwerpt het verweer dat voor de strafmaat moet worden uitgegaan van een gewicht 15 gram en overweegt daartoe het volgende. Blijkens het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 22 juli 2013, zijn er in de zwarte koffer van verdachte, twee planten aangetroffen die samengebonden waren met een touw. In beide planten zijn in totaal 330 schijfjes aangetroffen. Deze schijfjes zaten vastgeplakt aan de bladeren van de planten. Door de verbalisanten is verder vastgesteld dat alle schijfjes op dezelfde wijze waren verpakt, namelijk in een plastic zakje, hetgeen ook blijkt uit de foto’s die bij het voornoemde proces-verbaal zijn gevoegd. Na het verwijderen van de verpakking, werd door de verbalisanten in alle 330 schijfjes een witkleurige stof aangetroffen die volgens de verbalisanten qua kleur en samenstelling op cocaïne leek. Het totaalgewicht van de witkleurige stof uit al die schijfjes is door de verbalisanten vastgesteld op 4.724 gram. Van de totaal aangetroffen stof is een monster genomen en opgestuurd naar het Douane Laboratorium te Amsterdam. Het Douane Laboratorium heeft vastgesteld dat het monster cocaïne bevat.
Nu de schijfjes allemaal op dezelfde wijze waren verpakt, de stof in alle schijfjes qua kleur en samenstelling op cocaïne leek, en verdachte heeft verklaard dat hij de koffer waarin de twee planten (met daarin de bewuste schijfjes) van één organisatie heeft gekregen, acht de rechtbank het geteste monster in de onderhavige zaak voldoende representatief voor de aanname dat zich in alle 330 schijfjes cocaïne bevond. Op geen enkele wijze is overigens aannemelijk geworden dat er in de overige schijfjes een andere stof zou zitten. In dit kader is nog van belang dat verdachte volgens zijn eigen verklaringen voor dit drugstransport een substantiële beloning zou krijgen, te weten 10.000 euro, hetgeen niet te rijmen is met het invoeren van een hoeveelheid cocaïne van slechts een paar gram, maar wel met de invoer van een hoeveelheid zoals die is aangetroffen.
De rechtbank verwerpt eveneens het subsidiaire verweer dat bij de strafmaat uit moet worden gegaan van de hoeveelheid van twee kilogram. Dit omdat verdachte na instemming met de smokkel van twee kilo cocaïne, de organisatie de cocaïne in zijn koffer heeft laten stoppen en deze vervolgens, zonder nog in zijn koffer te kijken, naar Nederland heeft gebracht. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een hoeveelheid cocaïne invoerde die groter was dan het overeengekomen gewicht, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet ten aanzien van de hoeveelheid die niet was afgesproken.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf uitgaan van het totale nettogewicht van 4.724 gram.
Overwegingen ten aanzien van de strafmaat
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en het aldaar besproken reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 16 augustus 2013 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 4.724 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als passende sanctie in aanmerking.
In weerwil van hetgeen door de raadsman is bepleit, neemt de rechtbank conform het bepaalde in artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten nadele van verdachte in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 juli 2013 in de afgelopen vijf jaren voorafgaand aan het plegen van het onderhavige feit reeds eerder onherroepelijk ter zake van de opzettelijke invoer van verdovende middelen is veroordeeld, te weten op 17 juli 2009. Gelet op artikel 43a Sr vangt de termijn van vijf jaren immers aan zodra de vroegere veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan en wordt de termijn verlengd met de tijd waarin de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. De vroegere veroordeling tot vijf jaren en vier maanden gevangenisstraf heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren circa een jaar na het beëindigen van de proeftijd van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – geen aanleiding om verdachte op grond van de ernst van de feiten waarvoor hij eerder is veroordeeld, hoger te straffen dan de straf die ten aanzien van de opzettelijke invoer van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne met relevante recidive binnen vijf jaren, pleegt te worden opgelegd. De rechtbank ziet – anders dan de raadsman – in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, ook geen aanleiding om ten voordele van verdachte af te wijken van de hoogte van de straf die in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd dan wel om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negenendertig (39) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. E.L. Grosheide en mr. S. Ok, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.A Beckers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 1 oktober 2013.