ECLI:NL:RBNHO:2013:9069

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
15/800745-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne te Schiphol met bekennende verklaring en strafmaatverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 juni 2013 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd tijdens de terechtzitting. De rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder een proces-verbaal van aanhouding en bevindingen, en een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit opzettelijk handelen in strijd is met de Opiumwet.

De rechtbank heeft het beroep op psychische overmacht van de verdachte verworpen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat de verdachte onder druk stond om het feit te plegen. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van tien maanden geëist, terwijl de verdediging pleitte voor een lagere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet op de hoogte was van de cocaïne in de flacons. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte schuldig was aan de opzettelijke invoer van 750 gram cocaïne en heeft een gevangenisstraf van tien maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan gedragsinterventies.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800745-13
Uitspraakdatum: 1 oktober 2013
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 september 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
een postadres hebbende op het adres [postadres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zwaag Hoorn, locatie Zwaag,
hierna te noemen verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J. Maarleveld en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- een proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 17 juni 2013 met proces-verbaalnummer 20130614;
- een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 18 juni 2013;
- een schriftelijk bescheid, te weten het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 23 juli 2013, zaaknummer 2013.06.25.048 (los opgenomen).
De door de rechtbank als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
5.1. Beroep op psychische overmacht
Door en namens verdachte is aangevoerd dat verdachte is bedreigd door [betrokkene] en daarom gedwongen is geweest tot het plegen van het ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft op grond daarvan een beroep gedaan op psychische overmacht en ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht, omdat onvoldoende nader is onderbouwd en derhalve onvoldoende aannemelijk is geworden dat de door verdachte gestelde bedreiging – zo die al heeft plaatsgevonden – een zodanige druk vormde dat verdachte hier redelijkerwijs geen weerstand tegen kon en hoefde te bieden. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat verdachte bij al zijn verhoren en ook ter terechtzitting heeft verklaard dat zijn reden voor het plegen van het feit het aflossen van een schuld was. Weliswaar heeft hij daarbij ook aangegeven dat hij is bedreigd om ter aflossing van zijn schuld te gaan smokkelen en hij niet wist wat de gevolgen zouden zijn als hij het niet zou doen, maar uit deze enkele verklaringen blijkt niet van een zodanige druk waartegen hij redelijkerwijs geen weerstand kon en hoefde te bieden. Dit klemt temeer nu verdachte heeft verklaard dat hij, toen op Curaçao de organisatie hem bollen met vloeibare cocaine gaf en hij deze bollen niet wilde slikken, in staat is geweest die wijze van smokkelen te weigeren.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden onvoorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat afgeweken dient te worden van de eis van de officier van justitie, omdat verdachte slechts wetenschap had van de aanwezigheid van de kaarsen met daarin cocaïne in zijn koffer en niet van die van de flacon Axe shampoo en Axe douchecrème, waarin cocaine was verborgen. Derhalve dient alleen het gewicht aan cocaïne dat in de kaarsen is aangetroffen meegenomen te worden bij de weging van de straf.
Tevens heeft de verdediging aangevoerd dat de recidive niet als strafverzwarende omstandigheid dient mee te wegen, nu het op tweeënhalve maand na, vijf jaar geleden is sinds de laatste veroordeling op het gebied van de Opiumwet. Ten slotte dient rekening te worden gehouden met verdachtes persoonlijke omstandigheden, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, verdachtes bereidheid zijn leven te veranderen en zijn bereidheid om mee te werken aan begeleiding door de reclassering.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Strafmaatverweer
Niet in geschil is dat verdachte, naast de vijf kaarsen, ook de flacons Axe shampoo en Axe douchecrème met daarin cocaïne heeft ingevoerd in Nederland. Hij heeft ten aanzien van die flacons verklaard dat hij niet wist dat hij deze vervoerde en in het verlengde daarvan ook geen weet had van de cocaïne die zich in die flacons bevond. Verdachte heeft evenwel ook verklaard - bij de Koninklijke Marechaussee en ter terechtzitting - dat hij een zak met voorwerpen heeft aangenomen om naar Nederland te vervoeren, en dat hij, nadat hij de kaarsen die drugs bevatten had zien zitten niet verder in de zak heeft gekeken. Hij was er ook van op de hoogte dat er cocaïne in de kaarsen zat. Hij heeft naar zijn zeggen verder niet opgelet wat de man die de zak kwam brengen in zijn koffer heeft gestopt. Hij wilde namelijk van zijn schuld af zijn en de hoeveelheid cocaïne in zijn bagage interesseerde hem niet. Hiermee heeft verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij afgezien van de kaarsen met cocaïne, ook andere voorwerpen met cocaïne naar Nederland vervoerde, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet ten aanzien van de cocaïne die was verborgen in de twee flacons. De rechtbank gaat bij de bepaling van de straf derhalve uit van het totale nettogewicht van 750 gram van een materiaal bevattende cocaïne dat is aangetroffen in de kaarsen en de flacons.
Overwegingen ten aanzien van de strafmaat
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en het aldaar besproken advies van Reclassering Nederland d.d. 30 juli 2013 en het advies van Reclassering Nederland d.d. 17 juli 2013 (dat is uitgebracht in een andere zaak, te weten de zaak met parketnummer 09-031794-13) is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 750 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als passende sanctie in aanmerking.
De rechtbank merkt op dat de door de officier van justitie gevorderde (duur van de) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van de opzettelijke invoer van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd bij verdachten met relevante recidive, zoals in casu het geval is. De rechtbank ziet, gelet op het tijdsverloop tussen het eerder gepleegde feit en het onderhavige, en met name voornoemde adviezen van Reclassering Nederland, echter aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden de meldplicht en gedragsinterventies. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij gemotiveerd is om daaraan mee te werken. Daarbij wordt opgemerkt dat de adviezen in zoverre verschillen dat in het advies van 30 juli 2013 een onvoorwaardelijk gevangenisstraf wordt geadviseerd en in het advies van 17 juli 2013 een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht. In beide adviezen staat vermeld dat het gebrek aan een vaste woon- of verblijfplaats maakt dat interventies en een meldplicht (vooralsnog) niet uitvoerbaar zijn. Echter, in het advies van 17 juni 2013 wordt nog gemeld dat de maatschappelijke dienstverlening in overleg met de uitvoerende instantie te zijner tijd zal kijken naar de mogelijkheden voor verdachte. Dit maakt dat de rechtbank - in weerwil van het advies dat is uitgebracht in de onderhavige zaak - een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht haalbaar, passend en geboden acht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie (3) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door de reclassering noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot drie (3) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie (3) jaren;
stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich houdt aan de aanwijzingen en instructies door of namens Reclassering Nederland gegeven, ook als die (een) gedragsinterventie(s) zoals de deelname aan de gedragsinterventies GI-RN Cognitieve Vaardigheden en GI-RN Arbeidsvaardigheden, en/of begeleid wonen bij Exodus of een soortgelijke instelling en/of het meewerken aan een schuldhulpverleningstraject inhouden, en zich zo snel als mogelijk na zijn invrijheidstelling zal melden bij de betreffende reclasseringinstantie zodra zij hem uitnodigt en zich hierna zal melden, zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.L. Grosheide, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. S. Ok, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.M.A. Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 oktober 2013.