In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 september 2013 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, in het kader van een dreigende uitzetting van hun gezin naar Irak. Het gezin, dat al geruime tijd in Nederland verbleef, was uitgeprocedeerd en dreigde te worden uitgezet. De kinderrechter had eerder op 28 maart 2013 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen uitgesproken voor de duur van een jaar. Op 21 augustus 2013 verzocht de Stichting Nidos om een machtiging tot spoeduithuisplaatsing voor de minderjarigen, omdat de situatie in het uitzetcentrum als onveilig werd ervaren. De kinderrechter verleende deze machtiging voor vier weken, maar de zaak werd voor het overige aangehouden.
Tijdens de zitting op 3 september 2013, waar de ouders en de minderjarigen aanwezig waren, werd de situatie opnieuw besproken. Nidos benadrukte de ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen in het uitzetcentrum en de gevolgen van een mogelijke uitzetting naar Irak. De ouders en minderjarigen gaven aan dat zij blij waren met de hereniging van het gezin en dat de situatie in het uitzetcentrum niet geschikt was voor de kinderen. De advocaat van de ouders stelde dat de uithuisplaatsing niet langer in het belang van de minderjarigen was, nu het gezin weer samen was.
De kinderrechter oordeelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk was, nu alle partijen het erover eens waren dat het belang van de minderjarigen gediend was met het samenzijn van het gezin. De kinderrechter verklaarde de eerder verleende machtiging tot spoeduithuisplaatsing vervallen en wees het verzoek tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling af. De kinderrechter benadrukte dat dreigende uitzetting op zichzelf geen voldoende reden is voor uithuisplaatsing en dat de wettelijke vereisten voor een kinderbeschermingsmaatregel moeten worden nageleefd.