ECLI:NL:RBNHO:2013:8578

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
24 september 2013
Zaaknummer
AWB 13/3039
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de Minister van Veiligheid en Justitie

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. H.P. Olthof, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door de Minister van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM). Eiser had bezwaar gemaakt tegen een beslissing van de verweerder van 27 november 2012, maar de verweerder heeft nagelaten tijdig op dit bezwaar te beslissen. Eiser heeft op 26 juni 2013 beroep ingesteld, omdat er geen beslissing was genomen binnen de wettelijk voorgeschreven termijn. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat de verweerder in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat eiser aan de vereisten voor het indienen van een beroepschrift heeft voldaan. De rechtbank heeft de verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. Tevens is er een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd voor elke dag dat de verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder in totaal € 1.260,00 aan dwangsommen heeft verbeurd. Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van wettelijke rente over de verbeurde dwangsom, maar dit verzoek is afgewezen omdat de verweerder nog niet in verzuim was. Daarnaast is de verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rechtbank Noord-Holland.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 3039

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser],

te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. H.P. Olthof, te Zoeterwoude,
en
de Minister van Veiligheid en Justitie (Centrale Verwerking Openbaar Ministerie; CVOM,
verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 26 juni 2013 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1.
Op grond van de gedingstukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.
Bij brief van 27 december 2012 heeft de gemachtigde namens eiser bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder van 27 november 2012.
3.
De gemachtigde van eiser heeft bij fax van 17 mei 2013 medegedeeld dat verweerder in gebreke is gebleven op het bezwaar van 27 december 2012 te beslissen. De gemachtigde heeft verweerder verzocht zo spoedig mogelijk een besluit ter zake te nemen.
4.
Bij brief van 26 juni 2013 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
5.
Bij brief van 28 juni 2013 heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd binnen twee weken de op de procedure betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarnaast is verweerder verzocht in een verweerschrift aan te geven of de beslistermijn is overschreden, wat de reden is van de overschrijding van de beslistermijn en binnen welke termijn een besluit is te verwachten.
6.
Tot op heden heeft de rechtbank van verweerder geen verweerschrift en ook geen stukken ontvangen.
7.
Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit is gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
8.
In artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, het niet aan een termijn gebonden is.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, én
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
9.
Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is verklaard en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel verbindt de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
10.
In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch ten hoogste 42 dagen.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,00 per dag bedraagt, de daaropvolgende veertien dagen € 30,00 per dag en de overige dagen € 40,00 per dag. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
11.
In artikel 4:18 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
12.
Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
13.
Nu verweerder niet heeft gereageerd gaat de rechtbank er vanuit dat binnen de termijn van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, geen beslissing op bezwaar is genomen.
14.
De rechtbank stelt vast dat eiser voldaan heeft aan de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb gestelde vereisten om een beroepschrift te kunnen indienen. Verweerder is in gebreke tijdig een besluit te nemen én er zijn twee weken verstreken na de dag waarop eiser het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
15.
Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
16.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op aanvraag te nemen.
17.
De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
18.
Er is geen aanleiding tot het opleggen van een hogere dwangsom, zoals eiser heeft verzocht, nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie als bedoeld in het derde lid van artikel 8:55d Awb.
19.
Eiser heeft verzocht om de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen.
20.
De rechtbank stelt vast dat de ingebrekestelling met dagtekening 17 mei 2013 per fax op diezelfde dag bij verweerder is ingediend. De rechtbank constateert dat sinds de ontvangst van de ingebrekestelling 2 weken en 42 dagen zijn verstreken, en dat verweerder nog steeds niet op het bezwaar van 27 december 2012 heeft beslist. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.260,00 aan dwangsommen heeft verbeurd.
21.
Voorts heeft de gemachtigde van eiser verzocht verweerder te verplichten de wettelijke rente te vergoeden over het bedrag aan verbeurde dwangsom, als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Verweerder is, nu eiser hem op 17 mei 2013 in gebreke heeft gesteld, op grond van het bepaalde in artikel 4:17, eerste en derde lid, van de Awb vanaf 31 mei 2013 een dwangsom verschuldigd voor ten hoogste 42 dagen. Dit betekent dat 12 juli 2013 de laatste dag is waarover verweerder een dwangsom verschuldigd is. Gelet op het bepaalde in artikel 4:18 van de Awb had verweerder de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was bij beschikking moeten vast stellen. Gelet hierop zou verweerder uiterlijk op 26 juli 2013 de dwangsom moeten vast stellen.
22.
Uit artikel 4:87, eerste lid, van de Awb volgt dat de betalingstermijn van deze dwangsom in beginsel zes weken na bekendmaking van de beschikking bedraagt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt en uit artikel 4:1 van de Awb volgt dat, indien het bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, het wettelijke rente verschuldigd is vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
Gelet op het feit dat verweerder nog niet in verzuim is de dwangsom te voldoen, is tot op heden geen wettelijke rente verschuldigd. Het verzoek van eiser om verweerder te verplichten de wettelijke rente te vergoeden wordt derhalve afgewezen.
23.
Tevens is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 118,00 (1 punt, wegingsfactor 0,25).
24.
Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond en vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op het bezwaar te nemen en te verzenden;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op het bezwaar een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1260,00;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 118,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van I. Broekhuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.