ECLI:NL:RBNHO:2013:8300

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 september 2013
Publicatiedatum
17 september 2013
Zaaknummer
ALK 11/3214
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een BV, en de heffingsambtenaar van de gemeente Medemblik over de vastgestelde WOZ-waarde van een perceel grond voor het belastingjaar 2011. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van het perceel, dat oorspronkelijk was vastgesteld op € 1.980.000, onterecht had gehandhaafd. Na bezwaar van eiseres was de waarde verlaagd tot € 856.100 en later ambtshalve tot € 741.000. De rechtbank stelde vast dat de heffingsambtenaar bij het nemen van de beschikking was uitgegaan van onjuiste objectkenmerken en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigden. Eiseres had verzocht om een volledige vergoeding van de proceskosten, maar de rechtbank oordeelde dat de forfaitaire bedragen uit het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) van toepassing waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking had op de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelasting, en droeg de verweerder op het griffierecht van € 302 aan eiseres te vergoeden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 944.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR

Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2013 in de zaak tussen:

[eiseres] BV, te[vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. R.P. Verhoeven),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Medemblik, verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking van 31 maart 2011 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van het perceel grond van eiseres aan het [adres] voor het belastingjaar 2011 vastgesteld. In hetzelfde geschrift zijn ook de aanslagen onroerende zaakbelastingen 2011 bekendgemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2011 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de vastgestelde waarde verlaagd.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Bij besluit van 20 november 2012 heeft verweerder de waarde ambtshalve verder verlaagd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2012. Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde en haar directeur [naam]. Verweerder is verschenen in de persoon van T.J. de Lange
Bij beslissing van 1 februari 2013 is het onderzoek heropend om nadere inlichtingen in te winnen. Eiseres is verzocht haar verzoek om integrale vergoeding van proceskosten te onderbouwen met per procesfase naar uren en dagen gespecificeerde facturen.
Bij brief van 1 maart 2013 heeft eiseres deze onderbouwing doen toekomen.
Verweerder heeft hierop bij brief van 2 april 2013 gereageerd.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om de zaak zonder verdere behandeling ter zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek op 19 juni 2013 gesloten en bepaald dat er binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan. Deze termijn is bij brief van 24 juli 2013 met zes weken verlengd.

Feiten

1.1. Verweerder heeft de WOZ-waarde van een onbebouwd perceel grond van eiseres aan het [adres] (hierna: het object) voor het belastingjaar 2011 vastgesteld op
€ 1.980.000. Verweerder is daarbij uitgegaan van de waardepeildatum 1 januari 2010.
Verweerder is er blijkens het taxatieverslag van uit gegaan dat het object 16.070 m² groot is en bestaat uit de volgende 9 kadastrale percelen: [nummer 1] tot en met [nummer 6] en [nummer 7] tot en met[nummer 9].
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de waarde verlaagd tot € 856.100, met dienovereenkomstige verlaging van de aanslag onroerende zaakbelastingen. In die waardevaststelling zijn de kadastrale percelen [nummer 2] tot en met [nummer 6] en [nummer 8] en[nummer 9] betrokken.
1.3. Bij besluit van 20 november 2012 heeft verweerder de waarde verder verlaagd tot
€ 741.000 nadat verweerder was gebleken dat het kadastrale perceel [nummer 8] op 1 januari 2011 niet meer bij eiseres in eigendom was. Verweerder heeft voorts de aanslag onroerende zaakbelasting eigenaren dienovereenkomstig verlaagd en de aanslag onroerende zaakbelasting gebruikers ingetrokken.

Geschil en beoordeling

2.
Verweerder heeft de in de uitspraak op bezwaar vastgestelde WOZ-waarde bij besluit van 20 november 2012 verder verlaagd, de aanslag onroerende zaakbelasting eigenaren dienovereenkomstig verlaagd en de aanslag onroerende zaakbelasting gebruikers ingetrokken. Dat betekent dat het beroep voor zover dat is gericht tegen de WOZ-waarde en de aanslagen onroerende zaakbelastingen reeds om die reden gegrond is. De bestreden uitspraak op bezwaar zal in zoverre worden vernietigd.
3.
De rechtbank stelt vast dat in beroep tussen partijen uitsluitend nog in geschil is de hoogte van de door verweerder aan eiseres toegekende proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. Verweerder heeft voor de indiening van het bezwaarschrift een vergoeding toegekend van € 218 (1 punt met wegingsfactor 1 een waarde per punt van € 218).
4.1.
Eiseres stelt dat de door haar in de bezwaarfase gemaakte proceskosten ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand ad € 3.137,50 integraal dienen te worden vergoed. Eiseres stelt daartoe dat verweerder de vergoeding van de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft gebaseerd op de normen voor forfaitaire kostenvergoeding van artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Het derde lid van dit artikel laat echter de mogelijkheid open om van het eerste lid van dit artikel af te wijken.
Eiseres stelt, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad (HR) van 13 april 2007 (LJN: BA2802) dat het in rechte handhaven van een beslissing in de wetenschap (waaronder: het moeten weten) dat die beslissing uiteindelijk geen stand zal kunnen houden, dient te leiden tot volledige vergoeding van de proceskosten. Verweerder was bij aanvang van het belastingjaar op 1 januari 2011 bekend, dan wel had bekend moeten zijn, met de eigendomssituatie van de percelen [nummer 7] en [nummer 8]; beide percelen zijn na verkoop op
15 december 2010 geleverd. Voorts was verweerder bij aanvang van het belastingjaar op
1 januari 2011 bekend, dan wel had bekend moeten zijn, met de bestemming van het perceel [nummer 6] tot “Openbaar groen” door de vaststelling van het bestemmingsplan “Woongebied Andijk” op 10 juni 2010 door de gemeente Andijk. Het trafohuis op dit perceel is op
22 december 2010 in eigendom overgedragen aan een derde. Verweerder was ook bekend, dan wel had bekend moeten zijn, met de ongewijzigde bestemming van het perceel[nummer 9] (weiland met waterpartij).
5.
Verweerder heeft in reactie op de specificatie van de kosten van rechtsbijstand gesteld dat de kosten en het aantal in rekening gebrachte uren in relatie tot de zaak buiten proportie zijn en heeft de rechtbank verzocht deze terug te brengen tot een redelijk niveau.
6.1.
Eiseres verzoekt om een integrale proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure. Artikel 2, derde lid, van het Bpb voorziet in de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden van het eerste lid af te wijken. Dit artikellid ziet blijkens de wetgevingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1999-2000, 27 024, nr. 3, blz. 7) op uitzonderlijke, schrijnende gevallen, waarbij strikte toepassing van het Bpb evident onrechtvaardig zou zijn. Voor toekenning van een hogere proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Bpb is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft, respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (zie het onder 4.1 genoemde arrest van de HR van13 april 2007 en het arrest van de HR van 6 februari 2009 (LJN BH1928). Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld, kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit (zie het arrest van de HR van 4 februari 2011, LJN BP2975).
Uit de toelichting bij het Bpb kan worden afgeleid dat de besluitgever meende dat van bijzondere omstandigheden niet snel sprake is. In de nota van toelichting bij het Bpb, Stb. 1993, 763, is het volgende als toelichting bij artikel 2, derde lid, van het Bpb opgenomen:
‘In uitzonderlijke gevallen kan strikte toepassing van deze regeling onrechtvaardig uitpakken. Daarom is bepaald dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het besluit berekende vergoeding – overigens zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten – kan verlagen of verhogen. Het gaat hier werkelijk om uitzonderingen, bij voorbeeld een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.’
6.2.
Niet in geschil is dat verweerder bij het nemen van de beschikking is uitgegaan van onjuiste objectkenmerken. De heffingsambtenaar heeft ter zitting toegelicht dat van het Kadaster ontvangen mutaties in eigendomssituaties door de gemeente worden verwerkt in de gemeentelijke gegevensbestanden. Indien het gaat om mutaties die zich half december voordoen, kan het er om hangen of die mutaties zodanig tijdig bij de gemeente worden ontvangen dat verwerking nog kon plaatsvinden voordat de WOZ-waardebeschikkingen voor het nieuwe kalenderjaar worden gegeven. Voorts is het in dit geval mogelijk dat als gevolg van de samenvoeging van de bestanden van de gemeenten Andijk en Medemblik in verband met de fusie op 1 januari 2011 fouten zijn gemaakt. Voor die samenvoeging was achteraf meer tijd nodig dan was voorzien.
6.3.
Het karakter van de bezwaarprocedure brengt onder andere mee dat deze procedure bij uitstek de aangewezen procedure is voor herstel van zorgvuldigheidsgebreken van allerlei aard die kleven aan het primaire besluit. Dit geldt in het algemeen ook voor het corrigeren van aan een WOZ-waardebeschikking ten grondslag gelegde objectafbakening en gebruikssituatie. Gelet op de grote aantallen WOZ-waardebeschikkingen die verweerder jaarlijks binnen acht weken na het begin van het kalenderjaar moet nemen, is het onvermijdelijk dat de WOZ-waardebeschikkingen geautomatiseerd worden aangemaakt, waarbij voor de gegevensverzameling wordt geput uit de gemeentelijke gegevensbestanden. Mede gelet op de toelichting op die gegevensverzameling zoals door verweerder ter zitting is gegeven, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerder in dit geval het verwijt treft dat een beschikking is gegeven waarvan verweerder op 31 maart 2011, de dagtekening van de beschikking, duidelijk is dat het een beschikking is die in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb en dat verweerder bij de toekenning van de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht is uitgegaan van het forfaitaire bedragen.
7.1.
Nu het beroep gelet op hetgeen onder 2 is overwogen gegrond zal worden verklaard, is er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van de beroepsfase. Ook ten aanzien van de vergoeding van de proceskosten in beroep heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de kosten van rechtsbijstand ad € 4.341 integraal dienen te worden vergoed. Eiseres stelt daartoe dat verweerder ten onrechte bij de uitspraak op bezwaar de waarde die was toegekend aan het kadastrale perceel [nummer 8] heeft gehandhaafd. Verweerder heeft in zijn brief van 2 april 2013 toegelicht dat de datum van overdracht door het Kadaster verkeerd was aangeleverd, wat bleek nadat de akte was opgevraagd. Ook ten aanzien van dit verzoek om vergoeding van de integrale proceskosten heeft verweerder gesteld dat de kosten en het aantal in rekening gebrachte uren in relatie tot de zaak buiten proportie zijn en heeft de rechtbank verzocht deze terug te brengen tot een redelijk niveau.
7.2.
Verweerder heeft, met voorbijgaan aan de door eiseres in bezwaar aangegeven datum van levering van het kadastrale perceel [nummer 8], in de uitspraak op bezwaar zonder nader onderzoek het eerdere standpunt ten aanzien van dit perceel gehandhaafd. Verweerder heeft in vergaande mate onzorgvuldig gehandeld door, zoals door verweerder toegelicht, in de uitspraak op bezwaar uit te gaan van de juistheid van de door het Kadaster aan verweerder opgegeven leveringsdatum en zich eerst nadat door eiseres beroep is ingesteld door het opvragen van de akte van de juiste datum te vergewissen. Daarmee is echter niet gegeven dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid van de Bpb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze onzorgvuldigheid er niet toe geleid dat eiseres zodanig hoge kosten heeft moeten maken (eiseres heeft om vergoeding van een bedrag van € 4.341 verzocht), dat strikte toepassing van het Bpb onrechtvaardig zal uitpakken. De opname van een passage in het beroepschrift van 12 december 2011 met een verwijzing naar de overlegde leveringsakte volstond reeds om duidelijk te maken dat verweerder (opnieuw) van een onjuiste leveringsdatum was uitgegaan. Bij brief van
23 oktober 2012 heeft eiseres haar gronden aangevuld. Daarbij is de eigendomssituatie van het kadastrale perceel [nummer 8] niet meer aan de orde gesteld. Een groot deel van het bedrag van € 4.341 heeft blijkens de specificatie betrekking op werkzaamheden verricht in de periode na 12 december 2011. De rechtbank zal gelet op het voorgaande volstaan met de toekenning van een forfaitaire proceskostenvergoeding.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar voor zover daarin is beslist over de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelasting;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 302 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. C.M. van Wechem, rechter, in aanwezigheid van
R. van der Vecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.