ECLI:NL:RBNHO:2013:8294

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
16 september 2013
Zaaknummer
C/15/205263/HA RK 13/71
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de kantonrechter in civiele procedure

Op 29 augustus 2013 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zitting houdende als wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een advocaat die eerder was geschorst en van het tableau was geschrapt. Het verzoek was gericht tegen de kantonrechter, mr. E.P. Stolp, in een aanhangige civiele procedure. De verzoeker had in zijn wrakingsverzoek aangevoerd dat de kantonrechter partijdig was en niet-onafhankelijk, onder andere vanwege vermeende banden met een 'Amsterdams/zionistisch milieu'. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker geen objectieve feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden kunnen weerleggen. De verzoeker had ook een verzoek ingediend om de zitting van de wrakingskamer openbaar te maken en om audiovisuele opnamen te maken, wat eveneens werd afgewezen. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking niet ontvankelijk was en dat de behandeling van de hoofdzaak kon worden voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer/ rekestnummer: C/15/205263/HA RK 13/71
Beslissing van 29 augustus 2013
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoeker.
Het verzoek (205236/HA RK 13/71) is gericht tegen:
mr. E.P. Stolp,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft bij brief van 16 juli 2013 de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie kanton, locatie Haarlem, aanhangige zaak met als zaaknummer 591772 CV EXPL 13-1979, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en zij heeft op 25 juli 2013 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Aan verzoeker, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak is daarop bij brief van 31 juli 2013 meegedeeld dat zij in de gelegenheid gesteld worden te worden gehoord ter openbare zitting van de wrakingskamer van 15 augustus 2013.
1.4
Verzoeker heeft bij e-mail van 2 augustus 2013 aan de wrakingskamer meegedeeld dat de zitting van 15 augustus 2013 zonder overleg met hem is gepland, maar dat hij niet verhinderd is om op die zitting te verschijnen. Voorts heeft hij enige vragen gesteld, waarop namens de wrakingskamer bij brief van 6 augustus 2013 een reactie is gegeven.
1.5
Verzoeker heeft bij brief van 9 augustus 2013 schriftelijk de wraking verzocht van de leden van de wrakingskamer. Deze brief is geadministreerd onder nummer 206036/HA RK 13-79. Verzoeker heeft op 9 augustus 2013 verzocht om overleg bij het bepalen van een nieuwe zittingsdatum i.v.m. een nieuwe wrakingskamer.
1.6
Bij brief van 14 augustus 2013, als bijlage bij een email van 14 augustus 2013 aan verzoeker verzonden, heeft de griffier namens de wrakingskamer verzoeker bericht dat de behandeling van zijn verzoek gericht tegen de kantonrechter op de eerder bepaalde datum gehandhaafd blijft en dat de door hem na het wrakingsverzoek van 16 juli 2013 ingezonden stukken, waaronder de mail van 9 augustus 2013 bij die behandeling aan de orde zullen worden gesteld.
1.7
Bij email bericht van 14 augustus 2013 heeft verzoeker op de brief van 14 augustus 2013 gereageerd.
1.8
Op de openbare zitting van de wrakingskamer van 15 augustus 2013 zijn behandeld het onder 1.1 bedoelde wrakingsverzoek en de nadien ingekomen stukken waaronder de onder 1.5 bedoelde brief van verzoeker van 9 augustus 2013. Verzoeker, en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is niet verschenen. Wel zijn de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak verschenen. Gelet op de onder 1.4 bedoelde mededeling in zijn email van 2 augustus 2013 dat verzoeker niet verhinderd was te verschijnen, en zijn onder 1.7 bedoelde email van 14 augustus 2013, waaruit blijkt dat eiser de onder 1.6 bedoelde brief van de griffier van 14 augustus 2013 had ontvangen, is verzoeker behoorlijk voor de zitting uitgenodigd, zodat de behandeling ter zitting is voortgezet en afgerond.
1.9
De wrakingskamer heeft ter zitting beslist dat verzoeker in zijn verzoek van 9 augustus 2013 tot wraking van de leden van de wrakingskamer niet ontvankelijk is, en dat verzoek buiten behandeling gelaten.

2.De feiten

2.1
Verzoeker was advocaat in Amsterdam. Door de raad van toezicht van de Orde van advocaten in het ressort Amsterdam, in hoger beroep bevestigd door het hof van discipline, is hij op [dag/maand] 2011 geschorst als advocaat en nadien, op [dag/maand] 2012, van het tableau geschrapt.
2.2
De wederpartij in de hoofdzaak, Cooperatieve Rabobank IJmond Noord U.A (hierna: Rabobank), heeft verzoeker in de hoofdzaak gedagvaard tegen de terechtzitting van de kantonrechter te Haarlem op 21 februari 2013. Rabobank heeft gevorderd dat verzoeker wordt veroordeeld tot betaling van € 17.948,27 vermeerderd met rente vanwege een gestelde ongeoorloofde debetstand op de (zakelijke) rekening-courant waarover verzoeker bij Rabobank beschikt, waarna de Rabobank de rekening-courant heeft opgezegd.
2.3
De kantonrechter is aangewezen als de rechter die de hoofdzaak zal behandelen.
2.4
Bij email van 5 maart 2013 heeft verzoeker zich tot de griffier van de rechtbank Noord-Holland, sectie kanton, locatie Haarlem (hierna de kantongriffier), gewend. Daarop heeft de kantongriffier bij brief van 8 maart 2013 aan partijen laten weten dat verzoeker uitstel voor het nemen van een conclusie van antwoord was gegeven tot 21 maart 2013. Daarna heeft de kantonrechter na telkens een verzoek van verzoeker hem nog drie maal uitstel verleend voor antwoord. Op 13 juni 2013 heeft verzoeker niet van antwoord gediend, maar een incidentele conclusie tot oproeping van de Staat der Nederlanden in vrijwaring ingediend. Op 11 juli 2013 heeft de wederpartij in het incident geantwoord. Vonnis in het incident is daarop bepaald op 8 augustus 2013.
2.5
Bij brief, gedateerd 10 juni 2013, heeft verzoeker de kantongriffier verzocht zijn zaak uitsluitend te laten behandelen door rechters die “geen innige belangenverstrengelingen (vriendjes zijn enz) hebben met personen/individuen uit het Amsterdams/zionistisch milieu en zelf als rechter ook niet afkomstig is/zijn uit het Amsterdams/zionistisch milieu (zie de conclusie)”. Bij emails van 24 juni 2013 en 1 juli 2013 heeft verzoeker dat verzoek herhaald en verzocht mee te delen welke kantonrechter zijn zaak behandelt.
2.6
In het wrakingsverzoek van 16 juli 2013, gericht aan de kantonrechter, schrijft verzoeker – onder meer -, dat de kantonrechter niet op zijn onder 2.5 bedoelde verzoeken reageert, dat zij daardoor de indruk wekt partijdig en niet-onafhankelijk te zijn, dat zij ook zelf innige belangenverstrengelingen heeft met het “Amsterdams/zionistisch milieu” en/of zij zelf een “Amsterdams/zionistisch achtergrond” heeft en dit geheim wil houden en dat zij in het geval van een “innige belangenverstrengelingen met het Amsterdams/zionistisch milieu” en een “Amsterdams/zionistisch achtergrond” nimmer onpartijdig en onafhankelijk zal zijn en dat dat gevolgen zal hebben voor haar beoordeling van zijn incidentele vordering.
2.7
In haar reactie van 25 juli 2013 deelt de kantonrechter mee dat zij de onder 2.5 bedoelde correspondentie van verzoeker niet onder ogen heeft gehad en die tijd afwezig was wegens vakantie. Zij acht het spijtig dat op die correspondentie niet is gereageerd. Zij deelt voorts mee het verzoek van verzoeker over banden met bedoeld “milieu” in die correspondentie voor het wrakingsverzoek irrelevant te achten en dat verzoeker geen reden heeft aangevoerd om aan haar onpartijdigheid te moeten twijfelen.
2.8
In de email van 2 augustus 2013 verzoekt verzoeker de wrakingskamer zijn zaak met een vermelding van zijn wrakingsgronden aan te kondigen in de Nederlandse en buitenlandse pers, hem toestemming te verlenen om het verloop van de zitting audio-visueel op te nemen en mee te delen of de leden van de wrakingskamer een “Amsterdams/zionistisch achtergrond” hebben dan wel innige belangenverstrengelingen/contacten hebben, tijdens en buiten werktijd met 25 met name genoemde personen, waaronder zich drie personen bevinden waarvan de wrakingskamer ambtshalve bekend is dat zij werkzaam zijn bij de rechtbank Noord-Holland.
2.9
In de brief van 6 augustus 2013 heeft de wrakingskamer aan verzoeker bericht dat zij geen aanleiding ziet zijn zaak actief aan te kondigen, maar dat journalisten zoals te doen gebruikelijk zich tot de afdeling voorlichting van rechtbank kunnen wenden, dat de rechtbank geen aanleiding ziet af te wijken van de huisregel dat anderen dan journalisten voor perspublicatiedoeleinden, geen audio-visuele opnamen mogen maken in het gerechtsgebouw, en dat zij geen aanleiding ziet vragen over “innige belangenverstrengelingen met genoemde personen” of “het hebben van een Amsterdams/zionistisch achtergrond” te beantwoorden.
2.1
In zijn verzoek tot wraking van de wrakingskamer van 9 augustus 2013 voert verzoeker aan onder: 1+3) dat de weigering zijn zaak met de gronden van verzoekers verzoek in de pers aan te kondigen in strijd is met artikel 6 EVRM, 2) dat de zitting van de wrakingskamer in strijd met het wrakingsprotocol niet na het opvragen van zijn verhinderdata is vastgesteld, 4) dat er geen logische en consistente redenen zijn om zijn verzoek tot het maken van audiovisuele opnamen te weigeren en 5) dat de door hem in zijn brief van 6 augustus 2013 bedoelde (25) personen een “Amsterdams/zionistisch achtergrond” hebben die verantwoordelijk zijn voor het “opzettelijk kapot hebben gemaakt van zijn advocatenkantoor” en dat, doordat de leden van de wrakingskamer zijn vraag over “innige belangenverstrengelingen/collusie hebben/contacten met genoemde personen” of
“het hebben van een Amsterdams/zionistisch achtergrond” niet hebben beantwoord, bij hem de gerechtvaardigde vrees bestaat dat hij geen “fair trial” krijgt met partijdige rechters.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Het subjectieve oordeel van de verzoeker is wel belangrijk, maar niet doorslaggevend. Een wrakingsverzoek kan slechts de rechters betreffen die de zaak van de betrokken partij behandelen en kan niet gericht zijn tegen de gehele rechtbank.
3.2
Ter zitting heeft de wrakingskamer beslist het tegen haar gerichte, onder 1.5 en 2.10 bedoelde, verzoek om wraking buiten behandeling te laten en wel om de volgende redenen. Verzoeker baseert dat verzoek op de stelling dat het hebben van contact met een van de door hem genoemde 25 personen, die hij – kennelijk omdat zij betrokken zijn bij de raad van toezicht of het hof van discipline, dan wel lid zijn van de Amsterdamse rechtbank - verantwoordelijk houdt voor zijn schorsing als advocaat en schrapping van het tableau, op zichzelf voor hem voldoende reden is om de wraking te verzoeken. Zoals onder de feiten weergegeven zijn drie leden uit die opsomming thans werkzaam bij deze rechtbank. Alle bij deze rechtbank aangestelde rechters hebben met elkaar contact, tenminste tijdens de gerechtsvergadering. Verzoekers wens dat zijn wrakingsverzoek met betrekking tot een bij deze rechtbank aanhangige zaak wordt behandeld door een rechter die geen contact heeft met een van die genoemde rechters, nog daargelaten dat niet valt in te zien waarom dat feit op zichzelf aanleiding zou kunnen geven te twijfelen aan het uitgangspunt dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, betekent dus dat zijn wrakingsverzoek door geen enkele aan deze rechtbank verbonden rechter kan worden behandeld. Daarmee is het verzoek in wezen gericht tegen de gehele rechtbank. Dat maakt behandeling van het verzoek onmogelijk, zodat verzoeker met indiening van het verzoek op die grond misbruik maakt van het rechtsmiddel wraking. Voorts blijkt uit het feit dat eiser zowel aan de kantonrechter als aan de wrakingskamer vragen heeft gesteld over hun “Amsterdams/zionistische achtergrond”, nog daargelaten dat niet valt in te zien dat een dergelijke kwalificatie, wat daar ook van zij, vrees voor partijdigheid zou kunnen rechtvaardigen, hij het wrakingsmiddel inzet om te kunnen vaststellen of zijn gestelde vrees voor partijdigheid gefundeerd is. Het indienen van een wrakingsgrond op die (enkele) grond vormt ook misbruik van recht. De overige gronden die eiser in het onder 1.5 bedoelde verzoek aanvoert, zien op procedurele en ordebeslissingen die op zichzelf toewijzing van een wrakingsverzoek niet kunnen rechtvaardigen. Voorts staat vast dat verzoeker voor de zitting niet verhinderd was, zodat ook de op de vaststelling van de zittingsdatum betrekking hebbende grief als wrakingsgrond relevantie mist. Het tegen de wrakingskamer gerichte wrakingsverzoek is daarom (kennelijk) niet ontvankelijk en moet buiten behandeling worden gelaten.
3.3
De wrakingskamer ziet gezien het voorgaande geen beletsel om het wrakingsverzoek gericht tegen de kantonrechter te beoordelen.
3.4
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd:
Verzoeker heeft meerdere malen bij brief en bij e-mail gevraagd om antwoord op zijn vraag of de kantonrechter een innige belangenverstrengeling of collusie of contacten heeft, tijdens en buiten werktijd, met personen met een “Amsterdams/zionistische achtergrond”, die aansprakelijk zijn voor het feit dat zijn advocatenpraktijk kapot is gemaakt. Personen met een “Amsterdam/zionistische achtergrond” hebben maling aan de feiten/wetten en mensenrechten en zijn dus niet geschikt als onpartijdige rechters, aldus verzoeker. Doordat de kantonrechter hier niet op heeft gereageerd, dreigt het gevaar dat zij zich niet alleen onprofessioneel gedraagt, maar ook de indruk wekt dat zij daadwerkelijk partijdig en niet onafhankelijk is. Dat verzoeker ernstige twijfel heeft over de kantonrechter heeft ook te maken met het feit dat verzoeker bijna een verstekvonnis tegen zich had zien wijzen als hij zelf niet zo alert was geweest om contact op te nemen met de griffie. Enige excuses van de kantonrechter heeft hij hiervoor niet ontvangen. Over deze vreemde gang van zaken heeft hij inmiddels een klacht ingediend bij deze rechtbank, aldus steeds verzoeker.
3.5
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
3.6
Indien er al vanuit moet worden gegaan dat eiser zich wel uiterlijk op de (rol)zitting van 21 februari 2013 als gedaagde in de hoofdzaak had gesteld en dat dat stellen (administratief) niet goed zou zijn verwerkt, is niet gebleken dat daarop een door de kantonrechter geïnitieerde beslissing tot verstekverlening is gevolgd, nog daargelaten dat geen feiten zijn gesteld of gebleken dat die procesbeslissing dan zou zijn ingegeven door partijdigheidsoverwegingen.
3.7
Zoals hiervoor reeds overwogen, brengt de door verzoeker aangevoerde wrakingsgrond van het niet mogen hebben van contact met personen met een “Amsterdams/zionistische achtergrond”, zoals door hem gedefinieerd, mee dat geen enkele aan deze rechtbank verbonden rechter de hoofdzaak zou kunnen behandelen. Reeds daarop stuit het verzoek af. Bovendien valt niet in te zien dat de kwalificatie van iemand als persoon met een “Amsterdams/zionistische achtergrond” mee zou kunnen brengen dat de rechterlijke onpartijdigheid daardoor schade zou kunnen leiden. Dat de kantonrechter niet op de op “Amsterdams/zionistische betrokkenheid” gerichte vraag heeft geantwoord, kan dus evenmin grond voor wraking vormen.
3.8
De rechtbank merkt nog op dat uit artikel 37, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering reeds voortvloeit dat een volgend verzoek tot wraking van de kantonrechter op de zelfde grond van gestelde “Amsterdams/zionistische achtergrond of betrokkenheid” niet in behandeling wordt genomen.
3.9
De rechtbank zal het verzoek afwijzen.

4.Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van de kantonrechter af,
- beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de kantonrechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
- beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. M.J. Smit en mr. A.C. Terwiel, leden van de wrakingskamer, en in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2013.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.