ECLI:NL:RBNHO:2013:8070

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
9 september 2013
Zaaknummer
425769
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toekenning van een vergoeding aan werknemer na langdurige ziekte en geschil met werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 februari 2013 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werknemer, [werknemer 1], tegen haar werkgever, Telepartners Hoorn B.V. De werknemer verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, die voortvloeiden uit veranderingen in de omstandigheden, met als argument dat de voortzetting van de arbeidsverhouding schadelijk was voor haar gezondheid. De werknemer had ook een immateriële schadevergoeding van € 10.000,00 geëist, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen grond was voor een dergelijke vergoeding naast de ontbindingsvergoeding.

De werknemer was sinds 30 januari 2012 arbeidsongeschikt door ziekte en had op 18 december 2012 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 februari 2013, waarbij beide partijen hun standpunten en bewijsstukken presenteerden. De kantonrechter oordeelde dat de door de werknemer opgenomen telefoongesprekken met de werkgever als bewijs konden worden toegelaten, ondanks het verweer van de werkgever dat dit onrechtmatig bewijs was.

De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst moest worden ontbonden, omdat de relatie tussen de werknemer en de werkgever onherstelbaar was verstoord. De kantonrechter wees een ontbindingsvergoeding toe van € 2.700,00, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden die tot de ontbinding hadden geleid. De werkgever werd verworpen in haar verweer dat zij geen financiële middelen had om de vergoeding te betalen. De kantonrechter benadrukte dat de werknemer niet in aanmerking kwam voor een immateriële schadevergoeding, omdat de relevante feiten al waren meegewogen bij de vaststelling van de ontbindingsvergoeding. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van beide partijen en de verplichtingen van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Hoorn
Zaaknr/repnr.: 425769 OA VERZ 12-244
Uitspraakdatum: 27 februari 2013

Beschikking in de zaak van:

[naam], wonende te [plaats]

verzoekende partij
verder ook te noemen:[werknemer 1]
gemachtigde: mr. A.J. Butter, advocaat te Hoorn
tegen

de besloten vennootschap Telepartners Hoorn B.V., gevestigd te Hoorn

verwerende partij
verder ook te noemen: Telepartners
gemachtigde: mr. L.M. Seriese, verbonden aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.

Het procesverloop

1.
[werknemer 2] heeft op 18 december 2012 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen haar en Telepartners. Daar heeft Telepartners bij verweerschrift op gereageerd.
2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2013, waar[werknemer 1] in persoon is verschenen, vergezeld door haar echtgenote en bijgestaan door mr. Butter, en waar voor Telepartners zijn verschenen [A] en [B], beiden directeur, [C], senior supervisor en verzuimmanager, en [D], supervisor-coach, bijgestaan door mr. Seriese. Met het oog op de zitting hebben partijen bij brieven van 8 en 13 februari 2013 nog nadere stukken overgelegd. Ter zitting heeft[werknemer 1] nog twee stukken overgelegd.
3.
Vervolgens is vandaag uitspraak bepaald.

De feiten

4.
[werknemer 2], geboren op [datum], is op 13 september 2011 in dienst getreden bij Telepartners, en laatstelijk werkzaam geweest in de functie van Agent Callcenter, op basis van een gemiddelde werkweek van 21 uur en een salaris van gemiddeld € 830,61 bruto per maand in de drie maanden voorafgaand aan de uitval wegens ziekte op 30 januari 2012.
5.
De arbeidsovereenkomst is aanvankelijk aangegaan voor de duur van zes maanden en nadien verlengd met een jaar. De arbeidsovereenkomst eindigt in beginsel van rechtswege op 13 maart 2013.
6.
Op 30 januari 2012 is[werknemer 1] wegens ziekte uitgevallen.[werknemer 1] is nadien wegens ziekte ongeschikt gebleven voor het verrichten van haar werkzaamheden.

Het geschil

7.
[werknemer 2] verzoekt de arbeidsovereenkomst met Telepartners te ontbinden wegens gewichtige redenen, gelegen in veranderingen in de omstandigheden. Aan haar verzoek heeft[werknemer 1] – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat het voortzetten van de arbeidsverhouding tot schade aan haar gezondheid leidt en dat de arbeidsrelatie daarom zo snel mogelijk beëindigd moet worden. Verder heeft[werknemer 1] gevraagd om toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 10.000,00. Volgens[werknemer 1] is toekenning van een dergelijke vergoeding gerechtvaardigd, omdat Telepartners haar voortdurend onder druk heeft gezet en in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap, waardoor ook haar arbeidsongeschiktheid is verergerd en haar herstel is belemmerd. Daarnaast meent[werknemer 1] dat aan haar een vergoeding moet worden toegekend ter hoogte van het loon tot het einde van de arbeidsovereenkomst per 13 maart 2013 en een vergoeding van € 7.500,00 voor kosten van rechtsbijstand.
8.
Telepartners voert – zakelijk weergegeven – aan dat zij niet heeft gehandeld in strijd met goed werkgeverschap en dat haar niets te verwijten valt. Verder stelt Telepartners dat gelet op het einde van de arbeidsovereenkomst per 13 maart 2013 in feite geen ontbinding mogelijk is van de arbeidsovereenkomst, althans niet slechts met het doel om een ontbindingsvergoeding te verkrijgen. Daarnaast stelt Telepartners dat de gevraagde vergoeding onevenredig hoog is, dat de ontbindingsprocedure geen ruimte biedt voor toekenning van een immateriële schadevergoeding, en dat zij geen geld heeft om enige vergoeding te betalen. Voor zover[werknemer 1] haar verzoek heeft gebaseerd op opnamen van telefoongesprekken met een medewerker van Telepartners meent Telepartners dat dit bewijs onrechtmatig is verkregen en daarom buiten beschouwing moet worden gelaten.
9.
Bij de beoordeling wordt zo nodig nog nader ingegaan op de standpunten van partijen.

De beoordeling

10.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden en of de gevraagde vergoeding moet worden toegekend.
11.
Beide partijen hebben er bezwaar tegen gemaakt dat de andere partij pas bij brief van 13 februari 2013, respectievelijk ter zitting stukken heeft overgelegd. De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat hij bij zijn beslissing alleen stukken mag betrekken waarvan partijen in voldoende mate kennis hebben kunnen nemen en ten aanzien waarvan zij voldoende gelegenheid hebben gehad om zich daarover uit te laten (zie: Hoge Raad 29 november 2002, LJN AF1210). Deze fundamentele regel van hoor en wederhoor, ook neergelegd in artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ziet uiteraard ook op stukken die (kort) vóór of bij gelegenheid van een zitting worden overgelegd. Zoals de kantonrechter ter zitting aan partijen heeft meegedeeld, is hij van oordeel dat de door Telepartners bij brief van 13 februari 2013 en de door[werknemer 1] ter zitting overgelegde stukken bij de beoordeling kunnen worden betrokken. Het gaat in beide gevallen om stukken waarvan de aard en omvang geen beletsel vormen om daarvan binnen de beschikbare tijd ter zitting kennis te nemen en daarop adequaat te reageren. Daarbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat beide partijen de gelegenheid hebben gekregen om door middel van een schorsing van de zitting eventueel alsnog voldoende gelegenheid te krijgen voor kennisneming van de stukken en om zich daarover uit te laten.
12.
[werknemer 2] heeft ter ondersteuning van haar verzoek opnamen en transcripties overgelegd van telefoongesprekken die zij heeft gevoerd met mevrouw [X], als verzuimbegeleider werkzaam bij Telepartners. Telepartners heeft gesteld dat dit bewijs onrechtmatig is verkregen en daarom buiten beschouwing moet worden gelaten. Naar de kantonrechter begrijpt, beroept Telepartners zich er in dit verband (mede) op dat sprake is van schending van haar persoonlijke levenssfeer en die van mevrouw [X1], zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De kantonrechter volgt Telepartners niet in deze stelling, zoals hij ook ter zitting heeft aangegeven. Vast staat dat mevrouw [X1] er niet van op de hoogte was dat de telefoongesprekken met[werknemer 1] werden opgenomen, zodat er in ieder geval geen toestemming was voor die opnamen. Ervan uitgaande dat die opnamen een inbreuk opleveren op de persoonlijke levenssfeer van Telepartners, althans mevrouw [X1], ziet de kantonrechter echter geen grond om die opnamen onrechtmatig te achten en buiten beschouwing te laten in deze zaak. Daarbij wordt in de eerste plaats in aanmerking genomen dat het hier gaat om een zakelijk telefoongesprek tussen een werkgever en een werknemer, waarbij die laatste het initiatief neemt tot de opnamen. Er is dus geen sprake van een situatie dat privégegevens van de werknemer, in dit geval met name medische gegevens, tegen diens wil worden vastgelegd, nu[werknemer 1] de opnamen zelf heeft gemaakt en overgelegd. Dat betekent ook dat het belang van de geschonden norm en de ernst van de schending van beperkte betekenis zijn. Verder is de kantonrechter van oordeel dat het opnemen van de gesprekken een legitiem doel kon dienen en daarvoor een geschikt middel was, nu[werknemer 1] onbetwist heeft gesteld dat zij steeds weer discussie had met Telepartners over de aard en inhoud van eerdere telefoongesprekken en herhaling daarvan wilde voorkomen. Gelet daarop is de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van Telepartners en mevrouw [X1] ook niet onevenredig in verhouding tot het gerechtvaardigd belang van[werknemer 1]. In het licht van het voorgaande overweegt de kantonrechter ten slotte nog dat het belang van de waarheidsvinding zwaarder weegt dan eerdergenoemde belangen van Telepartners.
13.
Telepartners heeft gesteld dat de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst in feite niet mogelijk is en alleen tot doel heeft om een vergoeding te verkrijgen, gelet op de omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval al van rechtswege eindigt op 13 maart 2013 vanwege het verstrijken van de bepaalde tijd daarvan. Daarbij heeft Telepartners ook verwezen naar rechtspraak over volgens haar vergelijkbare gevallen. De kantonrechter overweegt dat uit rechtspraak volgt dat in geval van een al opgezegde arbeidsovereenkomst een verzoek tot ontbinding in beginsel alleen kan worden toegewezen als sprake is van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve op een nog eerder tijdstip dan waartegen is opgezegd, behoort te eindigen, en dat ook de ontbindingsvergoeding bepaald moet worden met inachtneming van het uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst reeds is beëindigd met ingang van de datum waartegen is opgezegd (zie: Hoge Raad 11 december 2009, LJN BJ9069). Echter, in dit geval is geen sprake van een opgezegde arbeidsovereenkomst, maar van een arbeidsovereenkomst die eindigt wegens het verstrijken van de bepaalde tijd daarvan. Genoemde rechtspraak is daarom in dit geval niet van toepassing. Er is ook geen reden voor analoge toepassing van die rechtspraak, alleen al niet omdat in geval van een opgezegde arbeidsovereenkomst nog de mogelijkheid bestaat om een vordering in te stellen wegens kennelijk onredelijk ontslag, welke mogelijkheid ontbreekt in geval van een eindiging van rechtswege van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zoals in dit geval.
14.
De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst ontbinden. De bedrijfsarts heeft in zijn adviezen van 12 september 2012, 3 oktober 2012 en 14 november 2012 aangegeven dat[werknemer 1] volledig arbeidsongeschikt is voor de eigen en andere passende werkzaamheden, en dat de situatie met Telepartners te ver is geëscaleerd om te verwachten dat terugkeer naar het eigen werk nog mogelijk is. In een deskundigenoordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 22 oktober 2012 is neergelegd dat de bedrijfsarts een onherstelbare verstoring van de arbeidsrelatie aanwezig acht en dat het voor de hand ligt dat een in te zetten mediation zal gaan over de wijze waarop partijen uit elkaar gaan. In een brief van 18 januari 2013 heeft de bedrijfsarts geadviseerd om zo snel mogelijk een oplossing te vinden ter beëindiging van het dienstverband, waarbij de verwachting is uitgesproken dat de beperkingen van[werknemer 1] daarna snel zullen afnemen. Gelet daarop moet worden aangenomen dat voortzetting van de arbeidsrelatie de gezondheid van[werknemer 1] schaadt, althans niet meer zinvol is, nu die relatie onherstelbaar is verstoord, en dat een spoedige beëindiging van de arbeidsovereenkomst nodig is. De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden met ingang van maandag 4 maart 2013. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken van een opzegverbod dat in de weg staat aan ontbinding, nu[werknemer 1] zelf ontbinding vraagt.
15.
Vervolgens is de vraag aan de orde of het gelet op de omstandigheden billijk is om aan[werknemer 1] een vergoeding toe te kennen, als bedoeld in artikel 7:685 lid 8 van het Burgerlijk Wetboek (BW), en zo ja, welke vergoeding.
16.
De kantonrechter overweegt dat de omstandigheid dat de werknemer zelf ontbinding vraagt, zoals in dit geval, er niet aan in de weg staat dat aan de werknemer een vergoeding wordt toegekend. Zoals ook in de Aanbevelingen van de kring van kantonrechters (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) is neergelegd, kan ook in een dergelijk geval toekenning van een vergoeding billijk zijn, met name indien de werkgever een verwijt te maken valt en er sprake is van enig handelen of nalaten van of voor rekening van de werkgever dat (mede) heeft geleid tot de grond voor de ontbinding.
17.
In dit geval acht de kantonrechter toekenning van een vergoeding aan[werknemer 1] billijk. Daarover wordt het volgende overwogen.
18.
Vast staat dat Telepartners na de ziekmelding van[werknemer 1] op 30 januari 2012 pas op 13 april 2012 een beoordeling heeft laten plaatsvinden door de bedrijfsarts van de medische beperkingen van[werknemer 1] en haar re-integratiemogelijkheden. Uitgangspunt ten aanzien van de re-integratieverplichtingen van de werkgever, zoals neergelegd in artikel 7:658a BW, artikel 25 van de Wet WIA, en de daarop gebaseerde Beleidsregels beoordelingskader poortwachter en de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar, is onder meer dat er binnen zes weken na de eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid een oordeel wordt verkregen van de bedrijfsarts over het desbetreffende ziektegeval. Verder is het uitgangspunt dat twee weken daarna een plan van aanpak wordt opgesteld. Er is niet gebleken van omstandigheden om van die uitgangspunten af te wijken. Dat betekent dat Telepartners zonder goede grond de medische situatie van[werknemer 1] (veel) te laat heeft laten beoordelen, immers pas na tien weken. Het plan van aanpak is weliswaar al op 21 maart 2012 opgesteld, maar dat is gebeurd zonder enige medische beoordeling van de bedrijfsarts. Telepartners is in dit verband derhalve tekortgeschoten in haar verplichtingen als goed werkgever. Uit de telefoongesprekken tussen[werknemer 1] en mevrouw [X1] in de periode van 12 maart 2012 tot en met 28 maart 2012 blijkt dat mevrouw [X1] terughoudend was met het inschakelen van de bedrijfsarts, vanwege de daarmee gepaard gaande kosten, maar dat is geen relevante reden om genoemde termijnen niet na te leven.
19.
Uit de telefoongesprekken tussen[werknemer 1] en mevrouw [X1] in de periode van 12 maart 2012 tot en met 28 maart 2012 blijkt verder dat laatstgenoemde zich bij herhaling zelf een oordeel heeft aangemeten over de medische aandoening(en) van[werknemer 1], over de behandeling daarvan en over de mogelijkheden van[werknemer 1] om weer te gaan werken. Zo heeft mevrouw [X1] onder meer opgemerkt dat er gelet op het tijdsverloop verbetering in de klachten van[werknemer 1] zou moeten optreden, dat het niet normaal is dat[werknemer 1] vier weken na een operatie nog pijn heeft, dat[werknemer 1] een echo en een foto moet laten maken, dat het vreemd is dat een arts rust voorschrijft terwijl het al zo lang duurt, dat de dokter van[werknemer 1] niet heeft gezegd dat ze geen plantjes water mag geven, etc. Daarbij is door mevrouw [X1] ook de nodige aandrang uitgeoefend op[werknemer 1] om het werk te hervatten en om bepaalde behandelingen te ondergaan. Bij herhaling merkt mevrouw [X1] op dat[werknemer 1] weer moet proberen om te werken, dat[werknemer 1] naar het werk moet komen om te kijken welk werk ze aankan, en dat[werknemer 1] toch op een gegeven moment weer aan het werk moet, etc. Door mevrouw [X1] is in dat kader ook opgemerkt dat de loonbetaling zal worden gestaakt als[werknemer 1] het plan van aanpak niet opvolgt. Deze gedragingen van mevrouw [X1], die aan Telepartners worden toegerekend, zijn in strijd met goed werkgeverschap, omdat het niet aan de werkgever is om zich dergelijke oordelen aan te meten, maar uitsluitend aan de bedrijfsarts. Ook is sprake van strijd met goed werkgeverschap, omdat mevrouw [X1] aandrang heeft uitgeoefend op[werknemer 1] om het werk te hervatten, in ieder geval arbeidstherapeutisch, en heeft gedreigd met staking van loonbetaling, zonder enig zicht te hebben op de medische beperkingen van[werknemer 1] voor het verrichten van arbeid. Dat heeft er ook toe geleid dat[werknemer 1] bij een aantal gelegenheden het werk feitelijk heeft hervat, ondanks dat niet duidelijk was of zij daartoe medisch gezien in staat was.
20.
Namens Telepartners is bij brief van 16 mei 2012 aan de gemachtigde van[werknemer 1] meegedeeld dat[werknemer 1] voor 50% moet kunnen re-integreren en dat de opschorting van loon wordt voortgezet, omdat[werknemer 1] niet aan die re-integratie wil meewerken. Dit terwijl het UWV in een deskundigenonderzoek van 7 mei 2012 al had geoordeeld dat[werknemer 1] niet geschikt was om voor 50% te hervatten en dat de bedrijfsarts nog geen kennis had genomen van een medische complicatie op 2 mei 2012. Ook de bedrijfsarts heeft in een advies van 18 mei 2012 aangegeven dat[werknemer 1] volledig arbeidsongeschikt was. Nu namens Telepartners in de brief van 16 mei 2012 is aangedrongen op werkhervatting en de staking van loonbetaling daarbij is gehandhaafd, terwijl zij wist of hoorde te weten dat[werknemer 1] niet in staat was tot werkhervatting, heeft zij ook in dit kader niet gehandeld als goed werkgever.
21.
Door de bedrijfsarts en het UWV is bij herhaling ‘exit-mediation’ geadviseerd, onder andere in het advies van de bedrijfsarts van 1 juni 2012 en in het deskundigenoordeel van het UWV van 22 oktober 2012. De kantonrechter stelt vast dat geen mediation heeft plaatsgevonden, ondanks dat partijen daarover uitvoerig overleg hebben gevoerd. Telepartners stelt zich op het standpunt dat[werknemer 1] mediation heeft geweigerd, maar de kantonrechter deelt dit standpunt niet. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat zij telkens weer conflicten hadden over de voorwaarden waaronder de mediation zou plaatsvinden, maar dat uiteindelijk wel een afspraak voor mediation is gemaakt op 10 september 2012. Vervolgens is door de mediator een concept-overeenkomst opgesteld, waaruit blijkt dat de kosten van de mediation gedeeld moeten worden, dat de kosten van Telepartners worden vergoed door haar rechtsbijstandverzekeraar en dat[werknemer 1] haar eigen kosten moet dragen.[werknemer 1] heeft vervolgens bij e-mail van 25 september 2012 laten weten dat zij de mediation niet kan voortzetten, omdat zij de kosten daarvan niet kan dragen. Verder is niet, althans onvoldoende weersproken dat Telepartners terugkeer naar de werkplek als doel van de mediation heeft willen zien, zoals ook blijkt uit de e-mail van de gemachtigde van Telepartners van 8 juni 2012. Gelet op het voorgaande is het mislukken van de mediation overwegend te wijten aan Telepartners. Uitgangspunt moet zijn dat Telepartners de kosten van de mediation diende te dragen, nu zij op grond van artikel 7:658a lid 2 BW maatregelen moet treffen om de werknemer weer in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten, waartoe ook het inzetten van mediation behoort. Ook blijkens onderdeel 9 van de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter wordt van de werkgever verlangd dat hij de kosten van re-integratie van de werknemer draagt. Er is in dit geval geen grond om aan te nemen dat het onredelijk zou zijn om van Telepartners te verlangen de kosten van de mediation geheel voor haar rekening te nemen, temeer daar haar eigen kosten kennelijk al werden vergoed door haar rechtsbijstandverzekeraar. Dat Telepartners niet in staat zou zijn die kosten te dragen, komt voor haar rekening en risico, en is overigens onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat de eerste uren van de mediation gratis zouden zijn, zoals Telepartners heeft gesteld, doet aan het voorgaande niet af, omdat de concept-mediationovereenkomst anders luidde en voor[werknemer 1] niet viel te voorzien hoe veel tijd de mediation zou vergen. Telepartners heeft dus ten onrechte geweigerd de kosten van de mediation te dragen. Ook onjuist is het standpunt van Telepartners dat de mediation gericht moest zijn op terugkeer naar de werkplek, nu de bedrijfsarts en het UWV uitdrukkelijk ‘exit-mediation’ hadden geadviseerd. Telepartners heeft daarom ook ten aanzien van de mediation niet als goed werkgever gehandeld.
22.
De conclusie van het voorgaande is dat de grond voor de ontbinding geacht moet worden in overwegende mate te wijten te zijn aan Telepartners, nu haar op de hiervoor genoemde punten een verwijt te maken valt en er sprake is van handelen of nalaten van of voor rekening van Telepartners dat (mede) heeft geleid tot de grond voor de ontbinding.
23.
De kantonrechter zal de hoogte van de vergoeding vaststellen aan de hand van de
Aanbevelingen van de kring van kantonrechters. Nu in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd de mogelijkheid van tussentijdse opzegging is opgenomen, zal overeenkomstig Aanbeveling 3.6 een vergoeding volgens de kantonrechtersformule van de Aanbevelingen worden toegekend. Gelet op het feit dat hiervoor is overwogen dat de grond voor de ontbinding in overwegende mate aan Telepartners te wijten is, acht de kantonrechter toekenning van een vergoeding aan[werknemer 1] met toepassing van correctiefactor C=3 billijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat voldoende aannemelijk is dat de hiervoor genoemde gedragingen van Telepartners er ook toe hebben geleid dat het herstel van[werknemer 1] is belemmerd en haar re-integratie is bemoeilijkt. Er is immers sprake geweest van een te late inschakeling van de bedrijfsarts, van het uitoefenen van ongeoorloofde druk op[werknemer 1] om te hervatten, van het feitelijk laten hervatten van werkzaamheden terwijl geen oordeel bekend was van een bedrijfsarts over haar medische beperkingen, van het op onjuiste gronden dreigen met en doorvoeren van een loonstaking, en van een onjuiste benadering van de mediation waardoor deze (mede) geacht moet worden te zijn mislukt.
24.
De kantonrechter zal bij de vaststelling van de vergoeding uitgaan van een loonaanspraak van € 830,61 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. Genoemd bedrag is het salaris dat[werknemer 1] verdiende in de drie maanden voorafgaand aan de uitval wegens ziekte, zoals blijkt uit de salarisspecificaties over die periode. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat er een aanmerkelijke kans is dat de arbeidsongeschiktheid van[werknemer 1] mede door toedoen van Telepartners langer heeft voortgeduurd dan het geval zou zijn geweest indien Telepartners haar verplichtingen als goed werkgever ten volle zou zijn nagekomen. Onder die omstandigheden is er geen reden om bij de vaststelling van de vergoeding uit te gaan van de beperktere loonaanspraak van[werknemer 1] gedurende haar ziekteperiode.
25.
Bovengenoemde uitgangspunten leveren een vergoeding op van (afgerond) € 2.700,00 bruto (aantal gewogen dienstjaren 1, salaris € 897,06 bruto inclusief 8% vakantietoeslag, correctiefactor C=3).
26.
De omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst in ieder geval zou eindigen op 13 maart 2013 is geen grond om een lagere vergoeding toe te kennen. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat de voortijdige beëindiging is te wijten aan Telepartners, en dat het herstel van[werknemer 1] en haar re-integratie is belemmerd door Telepartners. Verder acht de kantonrechter aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst zou zijn verlengd indien de arbeidsrelatie niet verstoord zou zijn geraakt door de gang van zaken rondom de arbeidsongeschiktheid van[werknemer 1]. Ter zitting heeft Telepartners immers aangegeven dat men voorafgaand aan de uitval wegens ziekte zeer tevreden was over[werknemer 1] en dat dit mede de aanleiding is geweest om de arbeidsovereenkomst per 13 maart 2012 te verlengen ondanks de ziekte van[werknemer 1].
27.
De kantonrechter ziet geen grond voor toekenning van de door[werknemer 1] gevraagde immateriële schadevergoeding van € 10.000,00. Nog daargelaten de vraag of sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW, is het uitgangspunt dat bij de vaststelling van de ontbindingsvergoeding in beginsel alle daarvoor relevante feiten en omstandigheden worden meegewogen, waartoe ook behoren de door[werknemer 1] gestelde verwijtbare gedragingen van Telepartners (zie: Hoge Raad 11 juli 2008, LJN BD0896). Zoals hiervoor is overwogen, heeft de kantonrechter de door[werknemer 1] in dit verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden meegewogen bij vaststelling van de ontbindingsvergoeding, zodat daarnaast geen aanleiding bestaat voor toekenning van een immateriële schadevergoeding. Ook voor toekenning van de door[werknemer 1] gevraagde vergoeding van kosten van rechtsbijstand is geen reden. In aansluiting op Aanbeveling 3.8 van de Aanbevelingen van de kring van kantonrechters overweegt de kantonrechter dat voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand geen aparte vergoeding wordt toegekend, tenzij deze tussen partijen is overeengekomen. Dat een dergelijke vergoeding tussen partijen is overeengekomen, is niet gesteld en ook niet gebleken.
28.
Het verweer van Telepartners dat zij geen geld heeft om enige vergoeding te betalen, wordt verworpen. Ter zitting heeft Telepartners onvoldoende toegelicht en onderbouwd dat uit de jaarstukken blijkt van een zodanig slechte financiële positie dat zij geen enkele vergoeding zou kunnen betalen. Zo is ter zitting niet duidelijk geworden of het eigen vermogen thans positief of negatief is, terwijl de heer [A1] in een e-mail van 11 februari 2013 aan de belastingdienst meedeelt dat de liquiditeitspositie van de onderneming zodanig is dat Telepartners in staat is aan nieuwe betalingsverplichtingen te voldoen. Daarbij is ook van belang dat de toegekende ontbindingsvergoeding een relatief beperkt bedrag is.
29.
Partijen worden van de voorgenomen beslissing in kennis gesteld en[werknemer 1] is bevoegd het verzoek binnen de hierna te noemen termijn in te trekken. Gelet op de uitkomst van de procedure is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen kosten dragen. Indien[werknemer 1] haar verzoek intrekt, zal zij de proceskosten van Telepartners moeten betalen. De proceskosten van Telepartners zullen worden vastgesteld op € 400,00 voor salaris van de gemachtigde van Telepartners.

De beslissing

De kantonrechter:
Bepaalt dat de termijn, waarbinnen[werknemer 1] haar verzoek zal kunnen intrekken [i.c. door middel van een schriftelijke mededeling (eventueel bij faxbericht) aan de griffier en in afschrift aan de (gemachtigde van de) wederpartij], zal lopen tot en met
vrijdag 1 maart 2013 om 17:00 uur.
Voor het geval[werknemer 1] haar verzoek niet binnen die termijn zal hebben ingetrokken:
Ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van maandag 4 maart 2013.
Kent aan[werknemer 1] ten laste van Telepartners een vergoeding toe van € 2.700,00 bruto.
Bepaalt dat beide partijen de eigen kosten dragen.

Voor het geval[werknemer 1] haar verzoek binnen die termijn zal hebben ingetrokken:

Veroordeelt[werknemer 1] in de proceskosten, die aan de zijde van Telepartners worden vastgesteld op € 400,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 27 februari 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter