ECLI:NL:RBNHO:2013:7897

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
15/710307-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafvervolging tegen een failliete besloten vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 juli 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een besloten vennootschap (B.V.) die reeds failliet was verklaard op het moment dat de strafvervolging werd ingesteld. De officier van justitie, mr. J. van der Putte, heeft tijdens de zitting betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat de B.V. op het moment van de strafvervolging geen activiteiten meer ontplooide en het faillissement reeds was uitgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettelijke regeling bestaat die het moment bepaalt waarop het recht tot strafvordering tegen een rechtspersoon vervalt. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht, dat stelt dat indien vaststaat dat een rechtspersoon ontbonden is, het recht tot strafvordering vervalt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het faillissement van de B.V. op 6 maart 2012 was uitgesproken en dat de strafvervolging op 27 juli 2012 was ingesteld. Hierdoor was het voor derden kenbaar dat de B.V. geen activiteiten meer zou ontplooien. De rechtbank oordeelt dat de strafrechtelijke vervolging van de B.V. geen redelijk doel dient en in strijd met de goede procesorde is. Daarom heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710307-13
Uitspraakdatum: 12 juli 2013
Verstek
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 juni 2013 in de zaak tegen:
de besloten vennootschap[BV],
gevestigd te [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van hetgeen door de officier van justitie
mr. J. van der Putte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2009 tot en met 11 januari 2010 te Alkmaar en/of Heemstede en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk enig goed, te weten (alle) aandelen van verdachte ([BV]) in de vennootschappen:
- Beheersmaatschappij [BV] en/of
- Beheer- en Beleggingsmaatschappij [BV] en/of
- [BV] Beheer B.V. en/of
- [BV] en/of
- [BV],
aan het krachtens de wet, te weten artikel 474c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, althans krachtens enige bepaling krachtens de tweede titel van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, daarop gelegd (executoriaal) beslag heeft onttrokken.
2. Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
2.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. De officier van justitie stelt vast dat op het moment van het instellen van strafvervolging voor derden reeds kenbaar was dat de besloten vennootschap geen activiteiten meer zal ontplooien. Het faillissement van[BV] was reeds uitgesproken op het moment dat strafvervolging is ingesteld. Uit de stukken van de Kamer van Koophandel blijkt dat[BV] de werkzaamheden heeft gestaakt. De officier van justitie meent dat bij deze stand van zaken het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard.
2.2. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van de vraag op welk moment het recht tot strafvordering tegen een rechtspersoon vervalt geen wettelijke regeling bestaat. Aansluiting kan worden gezocht bij artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht, in zoverre dat indien vaststaat dat op het moment van het instellen van strafvervolging voor derden reeds kenbaar is dat de rechtspersoon ontbonden is, het recht tot strafvordering tegen de rechtspersoon vervalt.
Blijkens de inhoud van het strafdossier is op 6 maart 2012 het faillissement van verdachte uitgesproken. De strafvervolging tegen verdachte (alsmede tegen de bestuurder en enig aandeelhouder van verdachte) is ingesteld op 27 juli 2012. De rechtbank overweegt dat met de inschrijving in het Handelsregister op 6 maart 2012 van het faillissement van verdachte voor derden kenbaar is geweest dat verdachte geen activiteiten meer zal ontplooien. Voorts overweegt de rechtbank dat, naar het zich laat aanzien, verdachte vennootschapsrechtelijk zal zijn ontbonden voordat tot tenuitvoerlegging van enige mogelijk op te leggen straf kan worden overgegaan, wat die tenuitvoerlegging illusoir maakt.
Gelet hierop dient de (verdere) strafrechtelijke vervolging van verdachte geen redelijk doel en moet deze in strijd met de goede procesorde worden geacht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. M.J.A. Plaisier en mr. M. Malsch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 juli 2013.
Mr. Malsch is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.