ECLI:NL:RBNHO:2013:7885

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
15/700691-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van een zelfgemaakt vuurwapen en een handelshoeveelheid amfetamine

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een zelfgemaakt vuurwapen en een handelshoeveelheid amfetamine. De verdachte werd op 26 september 2012 in Zandvoort aangehouden na een melding over wapens. Tijdens de aanhouding werd een schietpen, die als een vuurwapen van categorie II werd gekwalificeerd, aangetroffen. Daarnaast werd in de bestelbus waarin de verdachte zich bevond, een tasje met amfetamine aangetroffen, met een netto gewicht van 79,35 gram en 2,61 gram in de broekzak van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de aanhouding van de verdachte rechtmatig geacht, ondanks verweer van de verdediging over de rechtmatigheid van de aanhouding. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 135 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens zijn de in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor wapendelicten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700691-12
Uitspraakdatum: 21 februari 2013
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 februari 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Haarlem,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T.M. Fikkers en van wat verdachte en zijn raadsvrouwe, mr. V.J.M.H.Y. van Haaster, advocate te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na toegestane wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 26 september 2012 te Zandvoort, althans in Nederland, een wapen van categorie II, te weten een (zelfgemaakt) vuurwapen (kaliber .22 LR), voorhanden heeft gehad;
feit 2:
hij op of omstreeks 26 september 2012 te Zandvoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (netto) 79,35 en/of 2,61 gram, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten met uitzondering van het onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen.
3.2. Bewijsverweer ten aanzien van feit 1 (bewijsuitsluiting)
Ter terechtzitting is door de raadsvrouw van verdachte aangevoerd dat, zoals de rechter-commissaris ook heeft geoordeeld, de aanhouding van verdachte onrechtmatig was, nu er op het moment van aanhouding geen redelijk vermoeden van schuld jegens verdachte aanwezig was, hetgeen tot bewijsuitsluiting van de in beslag genomen schietpen moet leiden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. Ten tijde van de inbewaringstelling op 28 september 2012 had de rechter-commissaris niet de beschikking over het proces-verbaal van bevindingen van 22 januari 2013, dat op verzoek van de officier van justitie is opgemaakt. [1] Uit dit proces-verbaal blijkt dat verdachte is aangehouden op grond van artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie (Wwm) en wel omdat, naar aanleiding van verklaringen, afgelegd door [getuige 1] en [getuige 2] op het politiebureau te Zandvoort en een Meld Misdaad Anoniem melding op 26 september 2012, de verdenking rees dat [medeverdachte 1] wapens dan wel vuurwapens voorhanden zou hebben of verhandelen en vermoedelijk naar Spanje zou vertrekken. Verbalisanten zijn, gelet op de aard en inhoud van de melding en verklaringen, daarop met spoed naar de Hogeweg te Zandvoort gegaan, alwaar [medeverdachte 1] zich op dat moment ophield. [medeverdachte 1] stond naast een bestelbus, waarin ook verdachte en een derde persoon, [medeverdachte 2], zaten. Gelet op het vorenstaande en het feit dat [medeverdachte 1], verdachte en genoemde [medeverdachte 2] zich in (de omgeving van) hetzelfde voertuig bevonden, zijn zij alle drie vervolgens op verdenking van overtreding van de Wwm aangehouden.
Gelet op bovenvermelde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank, anders dan de rechter-commissaris, de aanhouding rechtmatig, zodat bewijsuitsluiting niet aan de orde is.
3.3. Partiële vrijspraak feit 2
Met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte acht de rechtbank op basis van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting het onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen onvoldoende wettig en overtuigend bewezen, nu niet is gebleken van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten onderling, zoals voor medeplegen is vereist. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel worden vrijgesproken.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden [2]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Ten aanzien van feit 1:
Op woensdag 26 september 2012 werd door [getuige 2] en [getuige 1] een verklaring afgelegd die inhield dat [medeverdachte 1] wapens dan wel vuurwapens voorhanden zou hebben of verhandelen en vermoedelijk naar Spanje zou vertrekken. Diezelfde dag kwam er tevens een MMA-melding binnen met eenzelfde strekking. Daarop werd besloten tot directe interventie. [3] Omstreeks 18:45 uur die dag werd [medeverdachte 1] samen met verdachte in (de omgeving van) een witte bestelbus gezien op de Hogeweg ter hoogte van perceel 48 te Zandvoort. Verbalisant [verbalisant 1] is naar de rechterzijde van het voertuig gelopen, de kant waar verdachte in de bestelbus zat, en riep tegen verdachte dat hij was aangehouden. Verdachte moest van [verbalisant 1] direct zijn handen laten zien, waar verdachte in eerste instantie geen gevolg aan gaf. [verbalisant 1] opende vervolgens de rechter voorportier, waarna [verbalisant 1] nogmaals riep dat verdachte was aangehouden en dat hij zijn handen moest laten zien. Hierop reageerde verdachte wederom niet, waarna [verbalisant 1] hem uit de bus trok. [verbalisant 1] zag dat verdachte iets in zijn handen hield, maar wat dit was kon [verbalisant 1] op dat ogenblik niet zien. [verbalisant 1] heeft vervolgens tegen verdachte geroepen dat verdachte zijn handen moest openen en moest tonen wat hij in zijn handen had. Verdachte werkte tegen en werd door [verbalisant 1] tegen de grond gewerkt en in de transportboeien geplaatst. Vervolgens zag [verbalisant 1] ter hoogte van het rechter voorportier van het voertuig een schietpen op de grond liggen. [4]
Nader onderzoek naar de schietpen wijst uit dat het een zelfgemaakt vuurwapen betreft. Het kaliber van het vuurwapen is .22 LR en het is een vuurwapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II, onder 4 van de Wwm. [5]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1:
De raadsvrouw van verdachte heeft ter zitting betoogd dat niet is gebleken dat verdachte de schietpen in zijn handen heeft gehad. Verbalisant [verbalisant 1] verklaart immers in zijn als eerste opgestelde proces-verbaal (dossierpagina’s 028-029) dat hij niet kon zien wat verdachte in zijn handen had, terwijl hij in het als tweede opgestelde proces-verbaal (dossierpagina’s 148-150) verklaart dat verdachte “de schietpen zichtbaar in zijn linkerhand had”, hetgeen strijdig met elkaar is en dus niet kan worden meegenomen voor het bewijs. Ander bewijs dat verdachte de schietpen in zijn handen heeft gehad, ontbreekt in het dossier, aldus de raadsvrouw. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat, als de schietpen al in het busje heeft gelegen en bijvoorbeeld met het uitstappen van verdachte naar buiten is gevallen, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich ervan bewust was dat hij de schietpen voor handen had. Het bestelbusje waarin hij zat, was immers niet van hem. Ook dan moet hij van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Verbalisant [verbalisant 1] verklaart in zijn als eerste opgemaakte proces-verbaal dat hij ziet dat verdachte iets in zijn hand houdt dat hij niet wil los laten, maar waarvan verbalisant niet kan zien wat het precies is. Hij sommeert hem telkens zijn handen te openen. Het nadien opgemaakte proces-verbaal begrijpt de rechtbank aldus dat verbalisant [verbalisant 1], nadat hij de schietpen op de grond naast het bestelbusje heeft aangetroffen, besefte dat het voorwerp dat hij in de handen van verdachte had gezien, de schietpen betrof. Totdat verdachte naar de grond werd gewerkt, had verdachte immers iets in zijn handen en eenmaal geboeid op de grond, had hij niets meer in zijn handen, maar lag er een schietpen op de grond naast het bestelbusje. Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat het verdachte is geweest die deze schietpen voorhanden heeft gehad en vervolgens tijdens de aanhouding heeft losgelaten, toen hij uit het busje werd getrokken. De door verdachte eerst ter terechtzitting geopperde mogelijkheid dat hij op dat moment wellicht een sigaret in zijn handen had, wordt door de rechtbank als volstrekt onaannemelijk verworpen.
Ten aanzien van feit 2:
Er wordt na de aanhouding van de drie verdachten nader onderzoek verricht aan de bestelbus van het merk Renault met kenteken [kenteken] van [medeverdachte 2], waarin verdachte zich ten tijde van de aanhouding bevond. Op de tweepersoons passagiersstoel wordt op het gedeelte, het dichtst bij de bestuurder, een tasje met een rood kruis aangetroffen. In dit tasje wordt een lichtblauwe plastic tas gezien met daarin een witte zachte bol. Tevens zaten er in dit tasje een aantal gripzakjes. [6] Onderzoek wijst uit dat de inhoud van de witte zachte bol een totaal nettogewicht heeft van 79,35 gram. [7] Het materiaal wordt onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. Uit dit onderzoek blijkt dat de aangetroffen substantie amfetamine betreft. [8] De plek in het busje waar het tasje wordt aangetroffen, is de plek waar verdachte voorafgaand aan zijn aanhouding heeft gezeten. [9]
Op woensdag 26 september 2012 wordt bij de insluitingsfouillering van verdachte in de linker broekzak van verdachte een zakje met wit poeder aangetroffen. [10] Dit poeder is eveneens door het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat dit poeder amfetamine betreft en 2,61 gram weegt. [11] Verdachte had dit zakje de avond voor zijn aanhouding in zijn broekzak gedaan. [12]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het medicijntasje van [medeverdachte 1] was en dat hij niet wist dat dit tasje in de Renault bestelbus lag. Evenmin wist hij dat er een bol amfetamine in dit tasje zat. De raadsvrouw heeft om die reden betoogd dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit echter niettemin bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is op 26 september 2012 met [medeverdachte 1] naar de Hogeweg te Zandvoort gereden, waar zij [medeverdachte 2] in diens bestelbusje hebben ontmoet. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat er, voordat hij [medeverdachte 1] en verdachte ontmoette, geen medicijntasje in zijn bestelbus lag. Verder staat vast dat dit tasje van [medeverdachte 1] was en dat hij daarin zijn medicijnen bewaarde, zowel [medeverdachte 1] als verdachte verklaren dat.
[medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat hij zijn medicijnen later los op tafel in zijn woning heeft aangetroffen. Hij vermoedt dat verdachte de medicijnen uit zijn tasje heeft gehaald.
Ten tijde van de aanhouding zat [medeverdachte 2] op de bestuurdersstoel van de bestelbus. [medeverdachte 1] stond aan de bestuurderszijde buiten de bestelbus en verdachte zat op de bijrijderstoel. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat [medeverdachte 1] niet in de bestelbus is geweest. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [medeverdachte 1] wel op het opstapje aan de bijrijderkant van de bestelbus heeft gestaan omdat hij aanvankelijk wilde instappen, maar zich direct bedacht, een draai maakte en weer uitstapte. Daarbij zou hij de bijrijderstoel mogelijk kort geraakt kunnen hebben. Op dossierpagina’s 205 en 206 is te zien waar het tasje met de amfetamine in de auto is aangetroffen. Dit blijkt op het gedeelte van de tweepersoons bijrijderstoel te zijn dat het dichtst bij de bestuurder en dus in het midden van het busje is. Volgens verdachte’s verklaring heeft hij daar gezeten; hij was opgeschoven richting de bestuurdersplek, zodat [medeverdachte 1] naast hem op de bijrijderstoel kon komen zitten, wat [medeverdachte 1] dus uiteindelijk niet heeft gedaan. Het tasje is derhalve aangetroffen op de zitplaats van verdachte.
Gelet op het vorenstaande kan [medeverdachte 1], naar het oordeel van de rechtbank, hooguit de buitenste zitplek van de bijrijderstoel aangeraakt hebben, zodat als gevolg daarvan het tasje nooit terecht kan zijn gekomen, waar het uiteindelijk is aangetroffen.
Daar komt nog bij dat het gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij zijn medicijnen later buiten het tasje heeft aangetroffen en het feit dat verdachte bij [medeverdachte 1] in huis logeerde ten tijde van de aanhouding ook niet onlogisch is dat verdachte dit tasje van [medeverdachte 1] heeft leeggegooid en gebruikt.
De hiervoor geschetste omstandigheden brengt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat verdachte het tasje bij zich had, en dus van de inhoud van het tasje op de hoogte was.
Hoewel de rechtbank met de verdediging van oordeel is dat het gewicht van de aangetroffen drugs op verwarrende wijze is geverbaliseerd, heeft zij geen reden te twijfelen aan het nettogewicht, zoals dat uiteindelijk is vastgesteld.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1. ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1:
hij op 26 september 2012 te Zandvoort een wapen van categorie II, te weten een vuurwapen (kaliber .22 LR), voorhanden heeft gehad;
feit 2:
hij op 26 september 2012 te Zandvoort, opzettelijk aanwezig heeft gehad netto 79,35 en 2,61 gram van een materiaal bevattende amfetamine.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de straf
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven (7) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een zelfgemaakt vuurwapen. Het voorhanden hebben van dergelijke vuurwapens kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een dealershoeveelheid amfetamine. Dit is een ernstig feit. Algemeen bekend is immers dat verdovende middelen ernstige schade toebrengen aan de volksgezondheid. Bovendien brengt het gebruik van verdovende middelen maatschappelijke overlast en schade in de vorm van daaraan gerelateerde criminaliteit met zich mee.
Ten nadele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder ter zake van wapendelicten is veroordeeld en ten tijde van het plegen van de onderhavige strafbare feiten in een proeftijd liep.
De rechtbank merkt op dat de officier van justitie bij een eis van zeven (7) maanden gevangenisstraf met aftrek – kennelijk – de ernst van de zaak anders waardeert dan de rechtbank. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aanknopingspunten gevonden in de door rechtbanken en gerechtshoven gehanteerde LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van het voorhanden hebben van een vuurwapen en een vergelijkbare hoeveelheid drugs in de vorm van cocaïne.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Beslag
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten (kort gezegd) amfetamine, verpakkingsmateriaal en een schietpen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten met betrekking tot deze voorwerpen zijn begaan. Bovendien is het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36b en c, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
26 en 55 van de Wet wapens en munitie en
2 en 10 van de Opiumwet.
9. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de onder 1. ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 3.5. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde feiten opleveren;
verklaart deze feiten strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van HONDERDVIJFENDERTIG (135) DAGEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
onttrekt aan het verkeer:
Verdovende Middelen, kvi-nummer: 343144, amfetamine;
14 Verdovende Middelen, kvi-nummer: 341593, sealbag;
16 Drugs, kvi-nummer: 341683;
17 45.00 STK Zak, kvi-nummer: 341687, gripzakjes;
18 Tas, kvi-nummer: 341689, stoffentas met een roodkruis;
19 Verdovende middelen, kvi-nummer: 341647, sealbag;
20 Wapen, grijs, kvi-nummer: 341651, schietpen.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.D. de Jong, voorzitter,
mr. Ph. Burgers en mr. J.A.M. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 21 februari 2013.

Voetnoten

1.PV van bevindingen d.d. 22 januari 2013 (dossierpagina 151).
2.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
3.PV van relaas d.d. 22 januari 2013 (dossierpagina’s B-C).
4.PV van relaas d.d. 22 januari 2013 (dossierpagina C). en PV van bevindingen d.d. 27 september 2012 (dossierpagina’s 028-029).
5.PV van bevindingen d.d. 27 september 2012, metr fotobijlagen (dossierpagina’s 241-244).
6.PV relaas d.d. 27 september 2012, met fotobijlagen (dossierpagina’s 202-207).
7.PV van bevindingen d.d. 30 januari 2013 (proces-verbaal nr. PL126H 2012100297-156, los opgenomen).
8.PV van bevindingen d.d. 17 januari 2013 (dossierpagina’s 178-179) en een schriftelijk bescheid, te weten het onderzoeksrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 23 oktober 2012 zaaknummer 2012.10.17.037 (aanvraag 001) (dossierpagina’s 224-225).
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
10.PV van bevindingen d.d. 29 september 2012 (dossierpagina 208).
11.PV van bevindingen d.d. 17 januari 2013 (dossierpagina’s 178-179) en een schriftelijk bescheid, te weten het onderzoeksrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 23 oktober 2012, zaaknummer 2012.10.17.037 (aanvraag 003) (dossierpagina’s 222-223).
12.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.