ECLI:NL:RBNHO:2013:7869

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 maart 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
15/710086-11
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en witwassen door maatschappelijk werkster van bejaarde vrouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en witwassen. De verdachte, werkzaam als maatschappelijk werkster, heeft gedurende een periode van meer dan twee jaar een aanzienlijk geldbedrag van een bejaarde vrouw, aan wie zij zorg verleende, verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door gebruik te maken van haar positie van vertrouwen, geldbedragen van de rekening van de vrouw heeft gepind en deze voor persoonlijke doeleinden heeft aangewend. De verdachte heeft in totaal ongeveer € 103.823,- verduisterd, waarvan € 23.400,- is bewezen verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte ook betrokken was bij het witwassen van een bedrag van € 90.883,-, dat afkomstig was uit de verduistering.

De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zorg voor haar pasgeboren kind, meegewogen in de strafmaat. Ondanks de ernst van de feiten, heeft de rechtbank besloten om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar in plaats daarvan een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een werkstraf van 240 uur. Tevens is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partij, de bejaarde vrouw, ter hoogte van € 91.383,-. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de materiële schade en een deel van de immateriële schade zijn vergoed. De uitspraak benadrukt de ernst van misbruik van vertrouwen in een professionele relatie en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Strafrecht
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/710086-11
Uitspraakdatum: 21 maart 2013
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 maart 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Leiden,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1
zij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2008 tot en met 15 december 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of Leiden en/of Voorhout, althans in Nederland opzettelijk een of meerdere geldbedragen (totaal ongeveer 103.823,- euro), althans geld, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking als maatschappelijk werkster, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 2
zij op of omstreeks 1 augustus 2008 tot en met 15 december 2010, te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of Nieuw Vennep, althans in Nederland, voorwerpen, te weten geldbedragen (totaal ongeveer 103.823,- euro), althans een voorwerp, te weten geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van die geldbedragen/dat geld gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat die geldbedragen/dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf; ;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren alsmede een werkstraf voor de duur van tweehonderdenveertig (240) uren.
4. Bewijs
4.1. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
ten aanzien van feit 1
[slachtoffer] woont bij GGZ Ingeest in Hoofddorp. Verdachte werkt daar in de jaren 2008, 2009 en 2010 aanvankelijk op vrijdag en vanaf 1 januari 2010 op twee dagen per week, in eerste instantie op maandag en vrijdag en later op maandag en dinsdag als psychisch maatschappelijk werkster en ondersteunt [slachtoffer] in die hoedanigheid bij onder meer haar financiële administratie. [2] Als [slachtoffer] geld wil pinnen, helpt verdachte haar daarbij, omdat [slachtoffer] niet in staat is alleen te pinnen. Haar pincode staat op een briefje. [3] [slachtoffer] heeft ongeveer 100 euro per maand nodig voor zichzelf. [4]
Op dinsdag 17 augustus 2010 gaat [slachtoffer] met verdachte naar de Fortis bank in Hoofddorp. Daar wordt door tussenkomst van een bankmedewerker de pinlimiet voor één dag verhoogd. [5] Verdachte pint dan vijf keer € 2.000,- van de rekening van [slachtoffer]. [6] Die weet niet waar het geld is gebleven en doet aangifte van diefstal. [7] De genoemde bedragen zijn als op 17 augustus 2010 gedane opnamen daadwerkelijk van de rekening van [slachtoffer] afgeschreven. [8] Verdachte is ook samen met [slachtoffer] gaan pinnen op 31 juli 2009 en op 29 juli, 11 augustus en 11 september 2010. [9] Bij die gelegenheden worden van de rekening van [slachtoffer] bedragen opgenomen van € 10.000,- respectievelijk € 1.250,-, € 1.250,- en € 900,-. [10]
Verdachte doet in dezelfde periode grote contante stortingen op haar eigen rekening. [11]
bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit, omdat het dossier een alternatief scenario toelaat, waarbij geen sprake is van verduistering.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt. De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden laten geen andere conclusie toe dan dat verdachte uit hoofde van uit haar arbeidsrelatie voortvloeiende werkzaamheden de genoemde pintransacties heeft verricht en het geld vervolgens voor zichzelf heeft gehouden. Een alternatief scenario is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Niettemin kan van verduistering in dienstbetrekking slechts sprake zijn in de gevallen dat verdachte het geld met toestemming, althans in aanwezigheid van [slachtoffer] heeft gepind. Enkel in die gevallen heeft verdachte het geld uit hoofde van haar dienstbetrekking onder zich gekregen. De rechtbank concludeert dat daarvan in ieder geval sprake is geweest bij de pintransacties op 31 juli 2009 en op 29 juli, 11 en 17 augustus en 11 september 2010, tot een totaalbedrag van € 23.400,-. Dit geld is - op een klein teruggevonden bedrag na - niet bij [slachtoffer] terechtgekomen, waaruit volgt dat verdachte het moet hebben verduisterd. Van de overige in kaart gebrachte pintransacties, alsmede van de overboekingen, kan niet worden vastgesteld dat [slachtoffer] daarbij enige betrokkenheid heeft gehad, zodat verduistering, al dan niet in dienstbetrekking, niet kan worden bewezen. Om die reden strekt de bewezenverklaring zich slechts uit tot een bedrag van € 23.400,-.
ten aanzien van feit 2
In de periode dat verdachte [slachtoffer] begeleidt worden regelmatig grote bedragen van de Fortis-rekening [rekeningnummer slachtoffer] van [slachtoffer] gepind tot een totaal van € 52.600,-. [12] Verdachte beschikt over zowel de pas als de bijbehorende pincode en heeft verschillende pinbonnen van de Fortis Bank in haar bezit. [13] Verdachte doet in dezelfde periode grote contante stortingen op haar eigen rekening. [14] In de kamer van [slachtoffer] wordt enige tijd na de pintransactie van 17 augustus 2010 een envelop met daarin € 2.600,- teruggevonden. Bij AA verhuizers wordt een envelop met daarop de naam [slachtoffer] en daarin een bedrag van € 350,- teruggevonden.
Daarnaast wordt ten behoeve van verdachte in totaal € 41.233,- overgeschreven van de ABN AMRO-rekening [rekeningnummer 2 slachtoffer] van [slachtoffer]. [15] Op 19 augustus 2008 wordt een bedrag van € 20.000,- overgemaakt op de rekening van de toenmalige partner van verdachte met vermelding "erfdeel Jopie". Ook wordt in verband daarmee op 3 augustus 2009 € 14.733,- aan schenkingsrecht overgemaakt aan de Belastingdienst. [16] Tenslotte wordt op 12 december 2008 € 6.500,- overgemaakt aan Antiek Old Inn ter betaling van door verdachte aangeschafte meubels. [17] Op 12 november 2009 doet de toenmalige echtgenoot van verdachte een contante aanbetaling van € 8.000,- voor de aankoop van een BMW. De resterende € 20.000,- voor die aankoop wordt per bank overgemaakt. [18]
bewijsoverweging
Vorenstaande feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volslagen onwaarschijnlijke verklaring omtrent de herkomst van deze gelden geeft.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in totaal € 9.000,- van de Belastingdienst heeft teruggekregen, uitgekocht is door de GGZ en voorts een flink geldbedrag heeft ontvangen voor haar trouwerij met [betrokkene] in 2009. Verdachte heeft voorts aangegeven dat de grote geldbedragen en facturen haar niet zijn opgevallen in de financiële administratie van [slachtoffer] die zij bijhield en zelfstandig beheerde, en daarvoor als verklaring gegeven dat zij de administratie van ongeveer 35 cliënten beheerde.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met deze verklaring het vermoeden van witwassen van de geldbedragen onvoldoende ontzenuwd. Integendeel, het vermoeden is in belangrijke mate versterkt door de wisselende verklaringen die verdachte heeft gegeven omtrent de herkomst van haar financiële middelen ten overstaan van de politie en de rechtbank. Verdachte heeft voorts belangrijke vragen onbeantwoord gelaten, bijvoorbeeld waarom [slachtoffer] namens Jopie een grote schenking aan haar toenmalige partner zou doen, terwijl [slachtoffer] noch Jopie, noch de begunstigde kent.
Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het desbetreffende geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte van de misdadige herkomst daarvan op de hoogte moet zijn geweest. Verdachte heeft dit geld verworven en voorhanden gehad en zij heeft het geld in ieder geval deels overgedragen, omgezet en daarvan gebruik gemaakt.
Ten aanzien van de afschrijvingen van bankrekeningnummer [rekeningnummer slachtoffer] overweegt de rechtbank nog dat het overgrote deel van deze transacties geldopnamen bij een geldautomaat zijn. Twee transacties, te weten een opname van € 7.870,- op 9 november 2009 en een opname van € 2.120,- op 24 maart 2010 zijn gedaan door middel van een kasopname. Nu niet vaststaat dat [slachtoffer] deze opnamen niet zelfstandig heeft kunnen uitvoeren kan niet buiten twijfel worden vastgesteld dat verdachte bij die kasopnames betrokken is geweest. Het totaalbedrag aan pintransacties wordt daarom vastgesteld op € 52.600,-. De onder [slachtoffer] en AA-verhuizers teruggevonden geldbedragen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet als door verdachte witgewassen te beschouwen, zodat hierop een bedrag van € 2.950,- in mindering wordt gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een geldbedrag van € 90.883,- heeft witgewassen.
4.2. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
zij in de periode van 31 juli 2009 tot en met 11 september 2010 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en Leiden en Voorhout, opzettelijk geldbedragen (totaal 23.400 euro), die toebehoorden aan [slachtoffer], en welke geldbedragen verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking als maatschappelijk werkster onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 2
zij van 19 augustus 2008 tot en met 11 september 2010, te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en Nieuw Vennep, geldbedragen (totaal 90.883 euro) voorhanden heeft gehad en heeft omgezet, terwijl zij wist dat die geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
feit 2:
witwassen, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de straf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en witwassen. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij als maatschappelijk werkster had gekregen van een bejaarde, hulpbehoevende vrouw, door haar een zeer groot geldbedrag afhandig te maken. Het door middel van verduistering en op andere strafbare wijzen van deze vrouw verkregen geld heeft zij vervolgens besteed aan een groot aantal, veelal luxe, goederen. Dit zijn misdrijven waarvoor in beginsel geen andere straf past dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Echter, met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name de zorg voor haar pasgeboren kind, en in de gedateerdheid van de feiten grond is gelegen om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
8. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 119.403,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 90.883,- rechtstreeks voortvloeit uit de onder 4.2. bewezen verklaarde feiten. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 500,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op
€ 3.573,57 inclusief BTW, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken. Voor het overige zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4.2. bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
9. Beslissing ten aanzien van het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven goed
Op de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven auto, te weten een BMW 3- serie (330i sedan, kleur zwart, kenteken [kenteken]), ligt conservatoir beslag, zodat de rechtbank hierover geen beslissing hoeft te nemen.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 22c, 22d, 36f, 57, 322 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
11. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 4.2. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde feiten opleveren;
verklaart deze feiten strafbaar;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) MAANDEN, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee (2) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tot het verrichten van TWEEHONDERDENVEERTIG (240) UREN taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet (naar behoren) verrichten daarvan te vervangen door HONDERDENTWINTIG (120) DAGEN hechtenis;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van € 91.383,-, bestaande uit € 90.883,- voor de materiële en
€ 500,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer], voornoemd, rekeningnummer [rekeningnummer slachtoffer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 3.573,57 inclusief BTW, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 91.383,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door driehonderdvijfenzestig (365) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. D.G.M. van den Hoogen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van donderdag 21 maart 2013.
Mr. D.G.M. van den Hoogen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 december 2010 (dossierpagina’s 228 en 231); proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 3 januari 2011 (dossierpagina 150/1).
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 18 november 2010 (dossierpagina 143).
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 3 januari 2011 (dossierpagina 152).
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 24 januari 2011 (dossierpagina 177); bevestiging aanpassing door Fortis Bank met betrekking tot datum 17 augustus 2010 (dossierpagina 76).
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 december 2010 (dossierpagina 230).
7.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 24 september 2010 (dossierpagina’s 70-82).
8.Rekeningoverzicht Fortis Bank Nederland d.d. 19 augustus 2010 (dossierpagina 75).
9.Proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting van 7 maart 2013
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2011 (dossierpagina’s 95/6) met bijlagen (dossierpagina’s 99, 108, 110).
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2011 (dossierpagina’s 124/5) met bijlagen (dossierpagina’s 127-132).
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2011 (dossierpagina’s 95/6) met bijlagen (dossierpagina’s 99-110).
13.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene] d.d. 31 januari 2011 (dossierpagina 333).
14.Proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 124/5) met bijlagen (dossierpagina’s 127-132).
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2011 (dossierpagina’s 114/5) met bijlagen (dossierpagina’s 116 en 118).
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2011 (dossierpagina’s 223/4) met bijlage (dossierpagina 225).
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 maart 2011 (dossierpagina’s 188/9) met bijlagen (dossierpagina’s 190-198).
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 december 2010 (dossierpagina 199) met bijlagen (dossierpagina’s 200-207).