Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
B,
1.De procedure
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling van 20 juni 2013.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft verzoeker A, slachtoffer van een verkeersongeval, de rechtbank verzocht om een beslissing te nemen over de redelijkheid van het uurtarief van zijn advocaat, mr. A.P. Hovinga. Het ongeval vond plaats op 4 oktober 2009, waarbij A letsel opliep door een aanrijding met een voertuig dat verzekerd was bij de Noordhollandsche. Na een periode van onderhandelingen met de verzekeraar, waarbij mr. Hovinga betrokken was, heeft A uiteindelijk de afhandeling van zijn schade weer in handen gesteld van een andere partij, Jurilex. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bemoeienissen van mr. Hovinga zijn gestaakt en dat de onderhandelingen nu door Jurilex worden voortgezet.
De rechtbank heeft vervolgens de vraag beoordeeld of het verzoek van A om de redelijkheid van het uurtarief van mr. Hovinga te toetsen, kan worden aangemerkt als een deelgeschil in de zin van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank concludeert dat, hoewel er een geschil bestaat over het uurtarief, dit geschil niet in de weg staat aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Aangezien de onderhandelingen niet meer door mr. Hovinga worden gevoerd, is er geen sprake van een deelgeschil dat de rechtbank kan beslechten.
Daarom heeft de rechtbank het verzoek van A afgewezen en geoordeeld dat de kosten van de behandeling van het verzoek niet voor vergoeding in aanmerking komen. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 4 september 2013.