In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland. De verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was, arriveerde op 24 mei 2013 op Schiphol met een vlucht vanuit Sao Paulo, Brazilië. Bij onderzoek van haar rolkoffer werd een sterke chemische geur waargenomen en bleek dat er een substantie in de koffer zat die positief testte op cocaïne. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk handelde. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wist dat er cocaïne in haar koffer was verstopt en dat zij fungeerde als een onwetend werktuig in handen van haar contactpersonen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het opzettelijk invoeren van cocaïne, maar achtte wel de schuldvariant bewezen, omdat zij met een koffer reisde die zij van een derde had gekregen zonder deze aan een gedegen onderzoek te onderwerpen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van één maand en verklaarde het onder verdachte in beslag genomen geld verbeurd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de zaak en de omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.