ECLI:NL:RBNHO:2013:7753

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
15-800625-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne en de beoordeling van schuld in het strafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren van cocaïne in Nederland. De verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was, arriveerde op 24 mei 2013 op Schiphol met een vlucht vanuit Sao Paulo, Brazilië. Bij onderzoek van haar rolkoffer werd een sterke chemische geur waargenomen en bleek dat er een substantie in de koffer zat die positief testte op cocaïne. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk handelde. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wist dat er cocaïne in haar koffer was verstopt en dat zij fungeerde als een onwetend werktuig in handen van haar contactpersonen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het opzettelijk invoeren van cocaïne, maar achtte wel de schuldvariant bewezen, omdat zij met een koffer reisde die zij van een derde had gekregen zonder deze aan een gedegen onderzoek te onderwerpen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van één maand en verklaarde het onder verdachte in beslag genomen geld verbeurd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de zaak en de omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer : 15/800625-13
Uitspraakdatum : 28 augustus 2013
Tegenspraak
Strafvonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 augustus 2013 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Turennout en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. V.H. Hammerstein, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 mei 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit met betrekking tot de invoer van drugs in etenswaren op grond van het volgende.
Op 24 mei 2013 is verdachte met vlucht KL 792 vanuit Sao Paulo (Brazilië) op Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) aangekomen. Bij onderzoek van de rolkoffer van verdachte merkt de verbalisant bij het openslaan van de koffer dat het deksel abnormaal zwaar aanvoelt. Tevens ruikt hij een sterke chemische lucht. Na het openritsen van de grijskleurige binnenvoering van het deksel ziet hij dat zich hieronder het grijskleurig plastic geraamte van de koffer bevindt, voorzien van lijmresten en stukken plakband. Met behulp van een fretboor wordt een opening gemaakt in het midden van voornoemd plastic geraamte. Bij het terugtrekken van de boor blijft er een witte substantie aan de fretboor kleven die qua kleur en samenstelling sterk doet denken aan cocaïne. De test met de MMC cocaïneset van de aangetroffen stof levert een positieve kleurreactie op. [2]
Onder de grijze binnenvoering van de koffer in de bodem en de deksel zien verbalisanten een dubbele wand grijs plastic. Na verwijdering van deze laag hard plastic treffen verbalisanten twee bruine pakketten aan, geletterd A en B. Het nettogewicht van de aangetroffen stof uit de twee pakketten bedraagt 2.998 gram. Twee representatieve monsters worden onder de nummers AAFD1164NL en AAFD1165NL gezonden naar het douanelaboratorium te Amsterdam. [3] Blijkens het rapport van het douanelaboratorium te Amsterdam bevat het materiaal met de nummers AAFD1164NL en AAFD1165NL cocaïne. [4]
3.3.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van de verklaring van verdachte, zoals afgelegd tegenover de Koninklijke marechaussee (hierna Kmar te noemen), dat zij
nietwist dat er cocaïne in de rolkoffer was verstopt en het aan het haar ten laste gelegde opzet zou ontbreken, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft in al haar verklaringen, bij de inverzekeringstelling, tegenover de rechter-commissaris en bij de Kmar, consistent verklaard dat zij geen wetenschap had van het - achteraf vastgestelde feit - dat er zich in haar rolkoffer cocaïne bevond. De rechtbank merkt op dat in het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris staat dat verdachte wist dat zij cocaïne meenam naar Nederland doch verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij dat niet heeft gezegd en de raadsvrouw heeft verklaard dat de tolk haar hierop voorafgaand aan de zitting heeft gewezen en heeft bevestigd dat verdachte dit niet heeft gezegd. De rechtbank acht dit geloofwaardig ook omdat de rest van de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris overeenstemt met wat verdachte eerder bij de Kmar en ook ter zitting heeft verklaard.
Verdachte heeft verklaard dat zij in 2009 een e-mail heeft gekregen dat zij een prijs van $ 850.000,-- had gewonnen maar dat zij, om die prijs uitbetaald te krijgen eerst documenten moest ophalen in Brazilië.
Er heeft zich een ruim 3 jaar durende e-mail wisseling ontwikkeld waarna verdachte uiteindelijk van haar woonplaats Griekenland via Brazilië naar Amsterdam gereisd, in Brazilië van een zekere [naam 1] een nieuwe koffer heeft gekregen en een zekere [naam 2] heeft samen met haar deze koffer ingepakt. Verdachte heeft dit gebeuren onderbouwd met ter zitting overgelegde e-mails, en het door haar gestelde is aannemelijk geworden. Uit deze omstandigheden volgt niet dat verdachte voorwaardelijk opzet had om cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Immers, blijkens de namens verdachte overgelegde e-mailwisselingen was haar handelwijze erop gericht om documenten naar Nederland te brengen die haar in staat hadden moeten stellen om de door haar gewonnen prijs in een loterij ten bedrage van 850.000 dollar te innen. In totaal heeft verdachte ten behoeve van het ophalen van de haar in het vooruitzicht gestelde prijs honderden e-mails gewisseld met zowel [naam 1] als de Ecobank.
Gelet op alle feiten en omstandigheden, zoals deze in het dossier en ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, aanvaardt de rechtbank de stelling van de raadsvrouw dat verdachte ten aanzien van de invoer van cocaïne heeft gefungeerd als een onwetend werktuig in handen van haar contactpersonen [naam 1] en [naam 2] . De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte aan de aanmerkelijke kans dat er buiten haar medeweten om cocaïne in haar koffer was gedaan een overweging heeft gewijd, laat staan dat zij die aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen. De conclusie is derhalve dat verdachte van het opzettelijk, ook in voorwaardelijke zin, binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne – zoals impliciet primair is ten laste gelegd – moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel de schuldvariant van het ten laste gelegde feit bewezen. Verdachte heeft gereisd met een koffer die zij van een derde heeft gekregen, hetgeen voor haar geen aanleiding vormde deze koffer aan een gedegen onderzoek te onderwerpen. Onder deze omstandigheden ligt het in haar risicosfeer dat er cocaïne in haar bagage is gestopt.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hiervan een schuldverwijt gemaakt dient te worden.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op of omstreeks 24 mei 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met een in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van afwezigheid van alle schuld bij verdachte. Ter zake de bewezen verklaarde overtreding heeft verdachte verwijtbaar gehandeld en is zij strafbaar, nu gesteld noch gebleken is dat verdachte alle maatregelen heeft genomen die in redelijkheid van haar konden worden gevergd om te bewerkstelligen dat haar bagage verdovende middelen bevatte.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier en twintig (24) maanden maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede verbeurdverklaring van het onder verdachte in beslag genomen geld.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
6.2.1.
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte treft het verwijt dat zij circa 2.998 gram cocaïne in Nederland heeft ingevoerd. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.
De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank is van oordeel dat in de van de officier van justitie afwijkende waardering van de feiten en omstandigheden, resulterend in een bewezenverklaring van de schuldvariant van het ten laste gelegde feit, grond is gelegen om in sterke mate af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
6.2.2.
Verbeurdverklaring
Het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven geld, te weten tien dollarbiljetten ter waarde van $ 392,-, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot dat geld, dat aan verdachte toebehoort, is begaan of voorbereid.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33a en 33b van het Wetboek van Strafrecht.
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte impliciet primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
hechtenisvoor de duur van EEN
(1) MAAND.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde
hechtenisin mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd tien dollarbiljetten met een totale waarde van $ 392,-.

9.Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door
mr. I.J.B. Corbey, voorzitter,
mr. E.J. van Keken en mr. Th.M. van Wassenaer-Westgeest, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 augustus 2013.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.PV van aanhouding en bevindingen d.d. 24 mei 2013 (dossierparagraaf 3.2)
3.PV van onderzoek verdovende middelen d.d. 8 juli 2013 (ongenummerd)
4.Schriftelijk bescheid: rapport van het douanelaboratorium te Amsterdam d.d. 16 juli 2013